Rb. Rotterdam, 10-06-2016, nr. ROT 15/5372, ROT 15/5407, ROT 15/5409, ROT 15/5410, ROT 15/5473, ROT 15/5900, ROT 16/829, ROT 16/881, ROT 16/882 en ROT 16/884
ECLI:NL:RBROT:2016:4329, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-06-2016
- Zaaknummer
ROT 15/5372, ROT 15/5407, ROT 15/5409, ROT 15/5410, ROT 15/5473, ROT 15/5900, ROT 16/829, ROT 16/881, ROT 16/882 en ROT 16/884
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:4329, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:2904, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Gst. 2017/32 met annotatie van Redactie
UDH:TvS/13957 met annotatie van mr. M. Aalbers en mr. L.E.A. Thomsin (Europees)mr. dr. A.D.L. Knook en mr. G.A. Dictus (Nederland)
Uitspraak 10‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Betreft een omgevingsvergunning voor een binnenstedelijk watersportgebied. De bebouwing voor en het gebruik van het project dat voorziet in de aanleg van een golfsurfbaan zullen, gelet op de omvang en uitstraling van het vergunde project en de korte afstanden tot kerk en klooster, naar het oordeel van de rechtbank van substantiële negatieve invloed zijn op de beleving en het gebruik van kerk en klooster. Aldus is een vorm van gebruik vergund die bovenmatig afbreuk kan doen aan de rust en ingetogenheid die verbonden zijn aan de kerk en het klooster en die te respecteren aspecten vormen. Het gaat om gebruik dat ook de gebruikelijke bezinning bij uitvaarten zou kunnen verstoren. Ter zitting is besproken dat op voorhand aannemelijk lijkt dat de golfsurfbaan ook toeschouwers zal trekken op de kades. Ook die bij het klooster en de kerk. Aannemelijk is dat die toeschouwers zich niet onbetuigd zullen laten bij het aanmoedigen van of commentaar geven op de surfers. Net als de aanwezigen op het terras dat bij het project hoort. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat in deze opzet de combinatie van het project met de kerk en het klooster voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo Vanwege het ingrijpende karakter van het project in het gebied moeten hoge eisen worden gesteld aan de goede ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank is van oordeel dat daaraan niet wordt voldaan. Daarin is geen aandacht besteed aan de combinatie van het project met het klooster en de kerk. Het gaat hier bovendien om een vanaf de openbare weg (de kade) goed zichtbare voorziening. Het standpunt van verweerder dat het te verwachte geluid van toeschouwers op de kades niet representatief is voor het project en dat dit meer een kwestie van openbare orde zal zijn, overtuigt niet. Het niet onderzoeken (en dus ook niet meenemen in de geluidsrapportages) van het argument over de “bezoekers op de kade die mogelijk lawaai maken: roepen of schreeuwen” verhoudt zich niet goed tot verweerders positieve beschouwingen over het spectaculaire karakter van deze sport(voorziening) in samenhang met de locatie (de kades fungeren als een grote tribune). Dat een dergelijk onderzoek ontbreekt is des te meer relevant omdat op basis van de huidige berekeningen maar net aan het geluidsniveau zou kunnen worden voldaan, op voorwaarde dat iedereen binnen de inrichting goed in de gaten wordt gehouden en er zich geen toeschouwers buiten het terras bevinden. Gelet hierop acht de rechtbank de uitgangspunten van de onderzoeksrapporten niet juist en is zij van oordeel dat verweerder zich hier in het kader van de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing in redelijkheid niet op heeft kunnen baseren.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: ROT 15/5372, ROT 15/5407, ROT 15/5409, ROT 15/5410, ROT 15/5473, ROT 15/5900, ROT 16/829, ROT 16/881, ROT 16/882 en ROT 16/884
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2016 in de zaken tussen
ROT 15/5372
1. [Naam 1] , partij 1,
ROT 15/5407 en 16/882
2. [Naam 2] , partij 2,
gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven,
ROT 15/5409 en 16/829
3. [Naam 3] , partij 3,
gemachtigde: mr. A. Vinkenborg,
ROT 15/5410 en 16/884
4. [Naam 4] , partij 4,
gemachtigde: mr. W.J.E. van der Werf,
ROT 15/5473 en 16/881
5. Grote Markt Ontwikkeling B.V. en Huizenbeheer Van Herk B.V.te Rotterdam, partij 5,
gemachtigde: mr. M. Niermeijer,
ROT 15/5900
6. [Naam 6] , partij 6,
hierna gezamenlijk te noemen, eisers.
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink.
Aan de gedingen heeft mede als partij deelgenomen:
2d vastgoed B.V., te Rotterdam, vergunninghoudster.
Procesverloop
I. Bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder ten behoeve van de omzetting van de Steigersgracht te Rotterdam in een binnenstedelijk watersportgebied met toepassing van artikel 2.5 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor de activiteit “het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan”.
Eisers hebben afzonderlijk tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 december 2015 (bestreden besluit 1a) heeft verweerder het bestreden besluit 1 in die zin aangepast dat de bedrijfsduur van de golfinstallatie in de avond van drie naar één uur wordt teruggebracht.
Bij besluit van 15 december 2015 (bestreden besluit 2) heeft verweerder ten behoeve van de omzetting van de Steigersgracht te Rotterdam in een binnenstedelijk watersportgebied, met toepassing van artikel 2.5 in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning tweede fase verleend voor de activiteit “bouwen”.
Van eisers hebben de partijen 2,3, 4 en 5 ieder voor zich tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft zowel ten aanzien van het bestreden besluit 1/1a als het bestreden besluit 2 een verweerschrift ingediend.
Verweerder en eisers hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de onderhavige procedures op de voet van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Partij 1 is verschenen. Partij 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Partij 3 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partij 4 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door ing. R.H.R. Slangen. Namens partij 5 is [Naam 5] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. L. van der Meulen, drs. O. Noppe, mr. D. van de Rijdt en ing. A.T. de Hek. Namens vergunninghoudster zijn [namen] verschenen. Partij 6 is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
II. Partij 5 heeft ten aanzien van een stuk op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb meegedeeld dat alleen (verweerder en) de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen (hierna: het vertrouwelijke stuk).
Bij beslissing van 20 januari 2016 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd geacht, in die zin dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Partij 5 heeft desgevraagd ter zitting aangegeven argumenten aan te willen voeren die gerelateerd zijn aan de inhoud van het vertrouwelijke stuk. Verweerder en vergunninghoudster hebben ter zitting toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.
Na sluiting van het openbare onderzoek ter zitting is het onderzoek ten aanzien van partij 5 voortgezet met het doel partij 5 in de gelegenheid te stellen in een zitting achter gesloten deuren vorenbedoelde argumenten aan te voeren. Namens partij 5 en verweerder waren daarbij de onder I vermelde personen aanwezig. Vervolgens heeft de rechtbank ook dit onderdeel van het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Vergunninghoudster beoogt het projectgebied aan de Steigersgracht te transformeren naar een watersportgebied. Het project voorziet onder meer in de aanleg van een kunstmatig rif met de daarbij behorende voorzieningen zoals een golfinstallatie. In de ‘kom’ die de verbinding vormt met de Delftsevaart (voor de Vlasbrug) is daarnaast een damwand voorzien alsmede een strandhuis met een horecafunctie.
2. De locatie waarop de aanvraag ziet is gelegen in het bestemmingsplan Laurenskwartier (het bestemmingsplan) en heeft daarin de bestemming “Water”. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, duikers en dergelijke. Zowel de functie als de beoogde bouwwerken van het project zijn strijdig met het bestemmingsplan.
3. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het project als een gewenste ontwikkeling aangemerkt. De in dit kader vereiste ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in het document “Ruimtelijke onderbouwing “RiF010” van KuiperCompagnons B.V. van 16 juli 2015. Dit document maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. Verweerder heeft hangende de beroepen het bestreden besluit 1a genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het bestreden besluit 1a mede onderwerp van de gedingen ten aanzien van het bestreden besluit 1 (hierna tezamen: het bestreden besluit 1/1a).
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 1/1a opgemerkt dat RiF010 tot winnaar is gekozen van het Stadsinitiatief 2014. De gemeenteraad heeft hiervoor 3 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het is de bedoeling dat in de binnenstad een watersportgebied met schoon water en hoge golven komt. Het project past in het beleid om het water in Rotterdam op verschillende manieren te benutten en de stad aantrekkelijker te maken door het verlevendigen van het centrum. Het water in de Steigersgracht zal worden gezuiverd tot helder zwemwater en een technische installatie laat golven door de gracht rollen van zo’n 1,5 meter hoog. Dit biedt de mogelijkheid om te golfsurfen, kajakken, raften en dergelijke. Daarnaast kan er in het gezuiverde water van de gracht (125 meter lang) ook worden gezwommen. In het houten strandhuis met terras komt een boekingskantoor, kleedruimtes met douches en een kleine horecagelegenheid. Aan de achterzijde van het strandhuis komt een steiger met kano’s en bootjes die gehuurd kunnen worden om de Rotte mee op te varen en Rotterdam vanaf het water te beleven. Het watersporten op golven is spectaculair en een verrijking van het stadscentrum. Er kunnen 12 (sport)evenementen per jaar worden georganiseerd. Door middel van het stellen van voorwaarden is een goede ruimtelijke inpassing mogelijk, aldus verweerder.
Het project voldoet volgens verweerder aan het rijks-, provinciale- en gemeentelijk (ruimtelijk) beleid. Omdat het project valt onder het besluit van de gemeenteraad van 23 juni 2011 is, alvorens een omgevingsvergunning voor de activiteit “het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan” wordt verleend, een verklaring van geen bedenkingen (van de gemeenteraad) volgens verweerder niet nodig.
Verweerder stelt verder dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling het waterbergend vermogen in de toekomstige situatie zal afnemen. In totaal wordt 555 m2 oppervlaktewater onttrokken aan de Rotte (378 m2 ten behoeve van de machinekamer en 177 m2 ten behoeve van het strandhuis). Omdat op grond van de Waterwet binnen hetzelfde peilgebied in vervangende waterberging dient te worden voorzien heeft vergunninghoudster met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (Hoogheemraadschap) hierover afspraken gemaakt. De watercompensatie zal worden gewaarborgd door de mogelijkheid te creëren om bij een noodsituatie het niveau in de bak (tijdelijk met) 5 cm te verhogen. De
aanwezige pomp zal water vanuit de Rotte in de bak pompen. Wanneer de situatie in het achterland weer onder controle is, kan het niveau van de Rotte weer gelijk gesteld worden aan het niveau in de bak.
Hoewel het project tot meer geluid zal leiden, zal naar de mening van verweerder het woongenot door het treffen van passende maatregelen worden beschermd. Verweerder heeft op basis van het akoestisch onderzoek RiF010 van 9 juni 2015 van Cauberg-Huygen (Cauberg) in het licht van het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” aan het bestreden besluit 1/1a de voorwaarden verbonden dat vergunninghoudster:
- -
verplicht wordt de gevels van de woningen aan [locatie 1] en de woning [Locatie 2] zodanig te isoleren dat de binnenwaarde in verblijfsruimten op basis van de berekening van het akoestisch rapport een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) (inclusief stemgeluid) niet overschrijdt (de beoordeling namens verweerder zal door een milieudeskundige plaatsvinden; deze verplichting geldt overigens slechts voor zover van de eigenaar van het betreffende pand medewerking is verkregen voor het treffen van de voorzieningen);
- -
door middel van organisatorische maatregelen er op toe ziet dat het stemgeluid van bezoekers wordt beperkt door bezoekers vooraf te wijzen op gedragsregels en hen daaraan te houden;
- -
technische maatregelen treft waardoor de hoogte van de golf in de avonduren wordt verlaagd van 1,5 meter naar 1,2 meter.
Voorts geeft verweerder aan dat in de nachtperiode (23.00 uur – 07.00 uur) er geen activiteiten op het water zullen plaatsvinden. Daarnaast geldt dat bij het bestreden besluit 1a op basis van een rapport van Cauberg van 4 december 2015 de bedrijfstijd van de golfinstallatie in de avond van drie naar één uur is teruggebracht, hetgeen een verlaging van 5 dB(A) oplevert. De vrees voor geluidsoverlast tijdens activiteiten in de kerk is naar de mening van verweerder ongegrond. Uit het akoestisch rapport van 9 juni 2015 blijkt dat, als de buitendeuren gesloten blijven, de binnenwaarde in de kerk op 24 dB(A) uitkomt, hetgeen als zeer stil kan worden aangemerkt. Vergunninghoudster zal ook de bereikbaarheid van de kerk niet aantasten. De ruimte tussen het water en de kerk blijft ongewijzigd. Ook de uitvaarten zullen daardoor geen hinder ondervinden. Vergunninghoudster heeft overigens aangegeven bereid te zijn om rekening te houden met de uitvaarten op de doordeweekse dagen.
Hoewel het [locatie 3] een voorbeschermde status heeft volgt uit het akoestisch onderzoek van 9 juni 2015 dat het binnenniveau in de kerk en het stiltecentrum zonder maatregelen aan de gevel ruimschoots onder de 35 dB(A) blijft. Voor aanpassing van de (klooster)woning [Locatie 2] zal met inachtneming van de monumentenregels de geëigende procedure worden gevolgd (kierdichting en dubbel glas).
De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het watersportgebied zal niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is het watersportgebied niet aan te merken als een geurgevoelig object. Ook gelden er vanuit de aspecten “externe veiligheid” en “flora en fauna” geen belemmeringen. Van windhinder zal geen sprake zijn. Aangezien de bodem van de Steigersgracht wordt opgehoogd met schone grond en voorzien van een betonnen vloer ontstaat er een gesloten bodembedekking in de Steigersgracht zodat direct contact met de licht verontreinigde ondergrond niet mogelijk is. Daarnaast is getoetst aan de aspecten “water”, “archeologie”, “mobiliteit”, “duurzaamheid” en “uitvoerbaarheid”. Al deze aspecten vormden voor verweerder geen aanleiding de aangevraagde vergunning eerste fase niet te verstrekken.
Het project acht verweerder zeker levensvatbaar. Zo niet dan kan de huidige situatie ter plaatse te allen tijde weer in de oude staat worden teruggebracht. De bomen, buitenruimte, kademuren en bruggen zullen namelijk niet worden gewijzigd.
De beoordeling door de rechtbank
5. Verklaring van geen bedenkingen
5.1.
Verweerder heeft het RiF010 project in september 2014 gemeld bij de gemeenteraad en daarbij de raad geïnformeerd dat het plan valt onder categorie 4 van de algemene verklaring van geen bedenkingen die de raad bij besluit van 23 juni 2011, gemeenteblad 2011, nummer 74, heeft aangewezen.
Partij 5 stelt zich op het standpunt dat de afwijking van het bestemmingsplan voor het project niet wordt bestreken door voornoemde categorie 4. Er is immers geen sprake van het bouwen van een bouwwerk maar van een geheel ander functioneel gebruik van gronden die bestemd zijn tot “Water”. Het betreft tevens niet het omzetten van een bestaande functie van een gebouw in een andere functie. Voorts is het projectgebied aanzienlijk groter dan 5.000 m2 zodat ook om die reden categorie 4 niet van toepassing is. Daarnaast stelt partij 5 dat RottaNova als gevolg van RiF010 niet ongewijzigd kan worden gerealiseerd. RiF010 is dan ook niet in overeenstemming met de reeds vastgestelde stedenbouwkundige visie, het ontwerp-bestemmingsplan of een ander ruimtelijk kader. Daarmee is het onderhavige plan strijdig met categorie 1 van de algemene verklaring van geen bedenkingen.
5.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder 4, van “Categorieën van gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen is vereist in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)” (“Categorieën van gevallen”), worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid van het Besluit omgevingsrecht aangewezen:
“Het bouwen, herbouwen, vernieuwen, uitbreiden van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van educatie, sport, recreatie, voorzieningen van culturele, medische, maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard inclusief de bij die functies behorende voorzieningen met een maximum van 5.000 m² bruto vloeroppervlak” (hierna: categorie 4).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet het project (mede) op het bouwen van bouwwerken. Voorts volgt uit categorie 4 dat het ook kan gaan om het omzetten van een bestaande functie (in dit geval “water”) in een functie ten behoeve van “sport” dan wel “recreatie”. Dat het moet gaan om het omzetten van een bestaande functie van een gebouw volgt niet uit categorie 4. Het omzetten van bestaande functies staat los van “gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde”. Verder heeft verweerder in dit verband in het verweerschrift onderbouwd dat de oppervlakte van het project niet groter is dan 3.500 m². Eiseressen hebben dit niet weersproken. Nu het project voldoet aan het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 4 van de “Categorieën van gevallen” en de gemeenteraad ter zake van het project bovendien voldoende is voorgelicht, is het bestreden besluit 1/1a niet in strijd met de gemeentelijke algemene verklaring van geen bedenkingen tot stand gekomen. Gelet op de redactie van bovengenoemd artikel 1 behoeft het project bovendien niet tevens onder categorie 1 te vallen. Het betoog van partij 5 faalt.
6. Kaderrichtlijn Water (KRW)
6.1.
De Rotteboezem is aangewezen als beschermd oppervlaktewater als bedoeld in artikel 2 van de KRW. De Steigersgracht, waar het watersportgebied wordt gerealiseerd, maakt deel uit van het doodlopend deel van de Binnenrotte. Dit maakt onderdeel uit van de Rotteboezem. Naar verweerder ter zitting heeft toegelicht bevindt de ecologische toestand van de Rotteboezem zich, anders dan is vermeld in het bestreden besluit 1/1a, wat betreft het kwaliteitselement ‘overige waterflora’ in de laagste klasse. Verweerder wijst er verder op dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: dijkgraaf en hoogheemraden) heeft besloten de door verweerder voor het project aangevraagde vergunning voor het inrichten van het project in de Binnenrotte (hierna: watervergunning) te verlenen.
Eisers stellen zich kort samengevat op het standpunt dat door het project de doelen van de KRW op het gebied van ecologie en plantrijk water niet meer te realiseren zijn. Doelstelling van de KRW is niet het realiseren van zwemwaterkwaliteit. Doordat een betonnen bak in de Steigersgracht wordt gerealiseerd zal aldaar de natuurlijke waterbodem, met planten zoals waterlelies en gele plomp, verdwijnen. De KRW biedt via het stelsel van artikel 4, zevende lid, nog wel mogelijkheden om een project goed te keuren mits voldaan is aan alle in dat artikel opgenomen eisen, doch verweerder heeft deze procedure ten aanzien van dit project niet doorlopen. Uitgaande van het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ) van 1 juli 2015, C-461/13, AB 2015/262 , mag er geen verslechtering plaatsvinden. Uit voormeld arrest volgt volgens eisers verder dat verweerder bevoegd en verplicht is dit standpunt van eisers volledig inhoudelijk te toetsen aan de KRW, los van de bevoegdheid van dijkgraaf en hoogheemraden op grond van de Waterwet.
6.2.
In het Besluit van 30 november 2009, houdende regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009; Bkrw 2009) zijn de waterkwaliteitsnormen uit de KRW geïmplementeerd in relatie tot de Waterwet (de waterwetgeving).
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden is op grond van artikel 3.1 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, gelezen in samenhang met artikel 6.13 van de Waterwet, het bevoegd gezag om de watervergunning voor het project te verlenen.
6.3.
Op grond van vaste jurisprudentie is voor de vraag of de door de waterwetgeving gediende belangen in de weg staan aan het bestreden besluit 1/1a bepalend, of op voorhand redelijkerwijs vast staat dat de watervergunning niet kan worden verleend. In het door eisers aangehaalde arrest ziet de rechtbank geen aanleiding hiervan af te wijken. Eisers stellen terecht dat volgens dit arrest Lidstaten verplicht zijn goedkeuring voor een project te weigeren indien het project kan leiden tot een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam. Daaruit volgt dat in de Lidstaat een bestuursorgaan de bevoegdheid moet hebben die goedkeuring te weigeren. Naar Nederlands recht hebben dijkgraaf en hoogheemraden die bevoegdheid, indien project Rif010 tot de door eisers gestelde achteruitgang zou leiden. Uit het arrest volgt niet dat het HvJ met dit arrest de verplichting in het leven heeft willen roepen dat ieder bestuursorgaan dat de bevoegdheid heeft tot verlening van een voor een project tevens, naast de watervergunning, vereiste vergunning, gehouden zou zijn direct en ten volle te toetsen of dat project in strijd is met de waterkwaliteitsnormen als vervat in de KRW.
6.4.
Naar verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht heeft hij ten behoeve van de voor het project benodigde watervergunning onderzocht of die watervergunning verleend zou kunnen worden. Naar de opvatting van verweerder volgt uit het Wateradvies Rif010 van Witteveen en Bos dat ten grondslag ligt aan die aanvraag watervergunning, dat door de aanleg en ingebruikname van RiF010 er geen structurele achteruitgang van de waterkwaliteit plaatsvindt. Volgens de rapportages van Witteveen en Bos van 17 december 2015 en 25 maart 2016 zal het afsluiten van het projectgebied van de rest van de Rotteboezem eerder een positief dan een negatief effect hebben op de waterkwaliteit. Gelet daarop en op de ontwerp-watervergunning (inmiddels: de watervergunning van 30 maart 2016, K.14.593) heeft verweerder zich in het kader van het bestreden besluit 1/1a op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat niet op voorhand vaststaat dat de watervergunning niet zou kunnen worden verleend. Het betoog van eisers dat er wel degelijk sprake is van een achteruitgang van de waterkwaliteit in de Rotteboezem kan daaraan in het kader van het bestreden besluit 1/1a niet afdoen.
6.5.
Ook het betoog van eisers dat uit het enkele feit dat de Rotteboezem is aangewezen als beschermd oppervlaktewater als bedoeld in artikel 2 van de KRW, volgt dat eerst deze aanwijzing voor dit gedeelte van de Rotte ongedaan gemaakt moet worden alvorens het project kan worden uitgevoerd, treft geen doel. Eisers hebben dit betoog niet onderbouwd en de rechtbank is ook anderszins niet bekend met een wettelijke grondslag ervoor. Ditzelfde geldt voor het tevens aangevoerde argument dat dit gedeelte van de Rotte eerst aan de openbaarheid moet worden onttrokken.
6.6.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de regels en beginselen waarop eisers zich in dit verband hebben beroepen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.
7. Flora en faunawet (Ffw)
7.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat in de ruimtelijke onderbouwing een onderzoek op grond van de Ffw ontbreekt ten aanzien van de aanwezigheid van de Zwartsteel- en Schubvaren en de mogelijke aanwezigheid van overvliegende gewone dwergvleermuizen. Er heeft voorts geen effectbeoordeling plaatsgevonden van de mogelijke invloed van de aan te leggen lichtinstallatie op deze vleermuizen. De soort staat op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, zodat op grond van artikel 75 van de Ffw een ontheffing noodzakelijk is. Niet is echter onderzocht of deze wel kan worden verleend, aldus eisers.
Naar de opvatting van verweerder is het aannemelijk dat de Ffw niet in de weg staat aan het bestreden besluit 1/1a.
7.2
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing heeft er in september 2014 op verzoek van verweerder een natuurwaardenonderzoek plaatsgevonden door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC). Daarbij zijn de wettelijk beschermde flora en fauna in het plangebied en binnen de invloedsfeer van de activiteit geïnventariseerd. Er zijn toen exemplaren van de Steenbreekvaren en de Tongvaren aangetroffen. De aanwezigheid van Schubvaren moet volgens het NWC worden uitgesloten. Wel is in februari 2015 de Zwartsteelvaren aangetroffen. De Steenbreekvaren, de Tongvaren en de Zwartsteel worden vermeld in tabel 2 van de Ffw. Hiervoor is evenwel geen ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw vereist, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode (van de gemeente Sliedrecht). In het bestreden besluit 1/1a is als voorwaarde opgenomen dat wordt gewerkt volgens het gebiedsprotocol Sliedrecht. Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen moet vergunninghoudster bij verweerder (ter goedkeuring) een uitvoeringsprotocol indienen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende geborgd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de aangetroffen soorten.
Over de vleermuizen heeft verweerder gesteld dat er geen waarnemingen van na 2005 zijn die er op duiden dat het plangebied door vleermuizen wordt gebruikt. Er zijn geen nesten aangetroffen. Voor zover de vleermuizen dit deel van de gracht zouden gebruiken om te foerageren zijn er bovendien voldoende uitwijkplaatsen in de directe omgeving, zo volgt uit de aanvullende rapportage van het NWC van 8 oktober 2015. Voldoende aannemelijk is dat de ontwikkeling in het plangebied geen nadelige effecten zal hebben op vleermuizen.
Bovendien ziet de omgevingsvergunning niet op een aan te leggen verlichtingsinstallatie. Deze wordt niet gerealiseerd.
7.3.
De omgevingsvergunning voor het project kan ter zake van de Ffw alleen dan niet worden verleend indien en voor zover op voorhand in redelijkheid had moeten worden ingezien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat in dit kader voldoende onderzoek is gedaan. Nu op grond van het onderzoeksrapport niet op voorhand valt in te zien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het (bouw)plan in de weg staat, faalt het betoog van eisers. Gelet daarop kan in het midden blijven of de Ffw kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.
8. Luchtkwaliteit
8.1.
Eisers stellen ernstige twijfels te hebben of met het project wel kan worden voldaan aan de Wet luchtkwaliteit. In dit verband bestaat voorts onduidelijkheid of het project het gehele jaar open is of (slechts) zeven maanden.
Verweerder heeft in dit kader gesteld dat als uitgangspunt geldt dat RiF010 12 maanden per jaar open is. Uitsluitend met betrekking tot de berekening omtrent de luchtkwaliteit is in de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van een openstelling gedurende 7 maanden per jaar. Dit omdat er in de wintermaanden minder aanloop is.
8.2.
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing noch in de vergunning een beperking is aangebracht in de openingsperiode. Bij de berekening van de luchtkwaliteit is uitgegaan van een worst-case scenario van 90.000 bezoekers die allemaal met de auto komen. Uitgegaan is van 7 maanden omdat de verwachting is dat in de wintermaanden minder gesurft wordt. Ook bij 12 maanden openstelling zal met het project de grenswaarde - van “Niet In Betekenende Mate” bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer - niet worden overschreden. Dit laatste volgt ook uit een omgekeerde benaderingswijze die is toegepast in een notitie van KuiperCompagnons van 18 februari 2016.
Nu eisers deze berekening(swijze) niet hebben betwist en ook overigens niet door hen inzichtelijk is gemaakt dat met betrekking tot de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden wordt voldaan, treft dit betoog evenmin doel.
9. Levensvatbaarheid / staatssteun
9.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het maar zeer de vraag is of het project levensvatbaar is. Daarnaast is er volgens eisers sprake van ongeoorloofde staatssteun en had de subsidieverstrekking bij de Europese Commissie gemeld moeten worden. Zolang deze niet is goedgekeurd, is de financiële uitvoerbaarheid van het project niet verzekerd. De subsidie is immers nodig om het project uit te voeren.
Nu er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd project, tegen voorwaarden die op de markt niet te verkrijgen zijn, is er volgens eisers sprake van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de Europese Unie. Ook als de begunstigde onderneming zelf niet direct actief is in het grensoverschrijdend handelsverkeer, kan er sprake zijn van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de Europese Unie. Het HvJ heeft op 24 juli 2003, ECLI:EU:C:2003:415, overwogen dat een subsidie het voor marktdeelnemers uit andere lidstaten moeilijk kan maken om de markt te betreden, omdat het lokale aanbod in stand wordt gehouden of wordt verruimd en dat zulks ook het geval is als de begunstigde onderneming alleen maar lokale of regionale diensten verricht. Eisers wijzen in dit verband voorts op de beschikking van de Europese Commissie van 2 augustus 2002, 2003/227/EEG, inzake Terra Mitica Sa / Spanje, ten aanzien van een Themapark.
Verweerder heeft verklaard dat RiF010 voortkomt uit een deelname aan het Stadsinitiatief. Het Stadsinitiatief is een idee voor Rotterdam dat de sociale binding in Rotterdam en tussen de Rotterdammers vergroot en impact heeft op de hele stad. Volgens het Reglement Stadsinitiatief 2013-2014 moet het stadsinitiatief worden uitgevoerd binnen de gemeentegrenzen ten behoeve van de gemeente Rotterdam en haar burgers. Van maximaal 10 initiatieven is een stemming georganiseerd onder Rotterdammers. RiF010 heeft deze stemming gewonnen. Dit project is getoetst aan de Subsidieregeling Stadsinitiatief 2013-2014. Daarin is vastgelegd hoe hoog de subsidie is en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Aan RiF010 wordt een subsidie toegekend van € 3 miljoen.
Verweerder wijst er in dit verband verder op dat het onderhavige project een lokaal karakter heeft. Het is primair bedoeld voor bewoners van Rotterdam en plaatselijke bezoekers. Kerndoelstelling van de Stichting RiF010 is om watersporten voor de Rotterdamse jeugd toegankelijk te maken. Uiteraard kunnen toeristen die Rotterdam bezoeken ook een bezoek brengen aan RiF010. Er wordt echter niet beoogd om internationale bezoekers aan te trekken. Van EU-brede publiciteit is evenmin sprake. Buiten Nederland wordt geen reclame voor het project gemaakt. Zo zal de website van RiF010 gericht zijn op Nederland en wordt deze in de Nederlandse taal opgesteld. Het is daarom onwaarschijnlijk dat buitenlandse toeristen speciaal naar Rotterdam zullen komen om het project te bezoeken. Het project zal dan ook niet concurreren met golfsurfbanen in andere EU-lidstaten.
9.2.
In het kader van een beroep tegen een project als het onderhavige, kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project - waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen - slechts leiden tot vernietiging van het besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. Naast het hieronder aan de orde komende standpunt dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun, onderbouwen eisers hun stelling dat het project op zichzelf niet levensvatbaar zou zijn, op geen enkele wijze. De enkele stelling van eisers, dat er onvoldoende surfers (in Rotterdam en omgeving) zouden zijn, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Het project richt zich naast surfers bovendien op eenmalige bezoekers, zodat er sprake is van een brede doelgroep. Bij 12.000 bezoeken per jaar is de instandhouding van de voorziening gegarandeerd. Nu een dergelijk aantal in een stad als Rotterdam haalbaar kan worden geacht, hoeft met een potentiële bedrijfsbeëindiging naar het oordeel van de rechtbank bij de onderhavige besluitvorming geen rekening te worden gehouden.
9.3.
Over de gestelde staatsteun overweegt de rechtbank dat de mogelijk aanwezig geachte ongeoorloofde staatssteun in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatsteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het project. Staatssteun houdt immers geen verband met de ruimtelijke effecten van het project. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4428.
9.4.
Overheidssteun voor ondernemingen is op grond van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verboden als die steun de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, voor zover het handelsverkeer tussen de lidstaten daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de Unie versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven geen aanleiding voor het oordeel dat de kans bestaat dat de aan RiF010 te verstrekken subsidie het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig zal beïnvloeden als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de beschikking van de Europese Commissie van 12 januari 2001, SG(2001) D/285046, N 258/00, Duitsland (Recreatiezwembad Dorsten) inzake financiële overheidssteun voor de bouw en exploitatie van een recreatie- zwembad in Duitsland. Geoordeeld werd, in die zaak, dat, mede gelet op de afstand tot de Nederlandse grens (50 km) de handel tussen de EU-lidstaten niet ongunstig werd beïnvloed, zodat staatssteun niet aan de orde was. De Afdeling kwam in een vergelijkbare zaak tot een zelfde conclusie, met name omdat het betrokken zwembad was gericht op de lokale doelgroep en niet werd beoogd bezoekers uit andere lidstaten aan te trekken (uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO2687).
Daarnaast wijst de rechtbank op een beschikking van de Europese Commissie van 6 november 2013, SA.36581 (2013/nn), inzake de financiële steun van de overheid aan een museum op Kreta. Daarin werd geoordeeld dat van geen beïnvloeding sprake was van het interstatelijk handelsverkeer. Hoewel het museum zowel door de lokale als buitenlandse bezoekers kan worden bezocht, gaat het namelijk niet om een nationale publiekstrekker die op grote schaal werd gepromoot buiten de regio waarin de activiteit zich bevond.
Recent heeft de Europese Commissie in een zevental beschikkingen van dezelfde datum nog eens bevestigd dat financiële steun voor plaatselijke projecten geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, vormt. Zo mag de provincie Groningen een subsidie van drie miljoen euro verstrekken voor investeringen in de jachthaven van Lauwersoog, onder meer omdat de recreatieve activiteiten van de haven er niet op zijn gericht internationale bezoekers aan te trekken (Commissiebeschikking van 29 april 2015, C(2015) 2795 final).
Ook financiële steun ten behoeve van een nationaal outdoor training centrum in Schotland werd geacht het interstatelijk handelsverkeer niet te beïnvloeden, terwijl uit heel Schotland geïnteresseerden naar dat centrum komen voor opleidingen tot kliminstructeur en trainingen in de bergsport [Commissiebeschikking van 29 april 2015, SA. 37963 (2014/NN)].
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van het HvJ van 24 juli 2003 kan hen niet baten omdat het daarbij ging om het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren. Dit is een zodanig afwijkende situatie dat de uitspraak niet toepasbaar is op dit project. De verwijzing van eisers naar de Commissiebeschikking van 2 augustus 2002 kan hen evenmin baten. Daarbij werd uit de documentatie afgeleid dat het Themapark een actief beleid heeft gevoerd om bezoekers uit het buitenland aan te trekken. In het reclamemateriaal was duidelijk aangegeven hoe men vanuit enkele grote Europese steden het park kan bereiken. Voorts kon niet worden ontkend dat, anders dan bij Rif010, het park een grote bijdrage leverde aan de aantrekkelijkheid van een zeer toeristisch gebied waar al veel toeristen uit andere landen van de Unie komen.
Anders dan bij het Themapark kon eenieder in aanmerking komen voor subsidie voor een project in het kader van het stadsinitiatief Rotterdam. Dit initiatief is bedoeld om het centrum van Rotterdam voor de Rotterdammers zelf aantrekkelijker te maken. In dat kader heeft een groot aantal Rotterdammers voor dit project gekozen, zoals voor het jaar 2013 is gekozen voor de Schaatsbaan Rotterdam. Uit de omstandigheid dat de gemeente Rotterdam op nummer 4 staat in de top 10 steden die men volgens de reisgids Lonely Planet in 2016 moet hebben gezien, kan niet worden afgeleid dat dit door de golfsurfbaan komt, temeer niet nu deze in 2016 nog niet operationeel zal zijn.
10. Parkeren
10.1.
Eisers zijn van mening dat verweerder de parkeerbehoefte verkeerd heeft ingeschat. Hierdoor is er strijd met de Bouwverordening, waardoor verweerder ten onrechte niet tevens heeft onderzocht of er al dan niet ontheffing van de Bouwverordening noodzakelijk is.
Naar de mening van eisers veronderstelt verweerder ten onrechte dat de toepasselijkheid van de maximumnormen van de Bouwverordening over het parkeren meebrengt dat in het geheel niet meer aan de algemene norm van het eerste lid hoeft te worden voldaan. Dat volgt, aldus eisers, niet uit de tekst en de toelichting van de Bouwverordening.
Naar de opvatting van verweerder is een ontheffing niet nodig, omdat wordt voldaan aan het vereiste dat in voldoende mate aan de parkeerbehoefte wordt voorzien.
10.2.
Artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Rotterdam 2010 (Bouwverordening) vereist dat met een nieuwe ontwikkeling in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien. “In voldoende mate” is uitgewerkt in bijlage 1 bij de Bouwverordening. In de door de raad vastgestelde bijlage 1 is voor parkeerzone A tot uitdrukking gebracht dat daar voldoende parkeerruimte in de openbare parkeergarages aanwezig is en dat nieuwe gebouwen dus niet zelf voor extra parkeerplaatsen op eigen terrein hoeven te zorgen.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt de noodzaak voor een parkeereis nu de locatie van het onderhavige project zich in sector A van bijlage 1 van de Bouwverordening bevindt. Sterker nog, bijlage 1 voorziet voor dit gebied zelfs in maximum parkeernormen, om de bereikbaarheid van de binnenstad te verbeteren. De rechtbank stelt vast dat hieraan wordt voldaan, zodat in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Verweerder heeft bovendien in kaart gebracht wat de parkeerbehoefte zou zijn van de nieuwe ontwikkeling en of deze in bestaande parkeerfaciliteiten kan worden opgevangen. In dit geval wordt de parkeerbehoefte opgevangen in de nieuwe parkeergarage onder de Markthal. Gelet hierop wordt er voldaan aan artikel 2.5.30, eerste lid van de Bouwverordening. Van een noodzakelijke ontheffing op grond van de Bouwverordening is geen sprake.
11. Goede ruimtelijke ordening/geluid
11.1.
Eisers hebben kort samengevat aangevoerd dat het project zal leiden tot aantasting van de ruimtelijke-historische kwaliteiten van de Steigersgracht. Partij 2 heeft daarbij benadrukt dat ten tijde van de wederopbouw van Rotterdam bewust is gekozen voor een stedenbouwkundige opzet die de betrekkelijke rust verzekert die bij een kerk en klooster in het centrum van Rotterdam passen. Bezinning enerzijds en deze vorm van vermaak anderzijds op een zo korte afstand van elkaar zijn onverenigbaar. De atmosfeer in en rond een gelegenheid van pret en vermaak als de voorziene golfsurfbaan met zwemgelegenheid en de daarbij behorende horecavoorziening is totaal anders dan die rond een kerk en klooster. Dit spreekt temeer gelet op de uitvaart- en huwelijksplechtigheden die er plaats vinden. De combinatie levert aldus strijd op met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers is er verder na de vestiging van de markthal geen sprake (meer) van een 'vergeten stukje' Rotterdam. Eisers menen dat verweerder ten onrechte geen onderzoek naar een andere locatie heeft ingesteld.
Naar de opvatting van eisers is er voorts sprake van strijd met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening vanwege het aspect geluid, althans is er (ook) vanuit dit aspect bezien geen sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing. De golfsurfbaan kan worden gelijkgesteld aan een niet overdekt zwembad. Door de korte afstand van de inrichting tot de woningen zal er dan ook sprake zijn van een onaanvaardbare geluidhinder en aantasting van het woon- en leefklimaat. Het project zal een permanente bron van geluidshinder zijn waarbij vergunninghoudster wordt gedwongen aan de woning van enkele eisers aanpassingen te plegen. Deze verplichte geluidsisolatie aan de woning(en) acht partij 4 voorts ontoereikend om de betreffende woning(en) op warme dagen van een acceptabel en leefbaar binnenklimaat te voorzien. Verder stellen eisers dat het akoestisch onderzoek van Cauberg ernstige gebreken vertoont. Er is geen rekening gehouden met het onderzoek door Bureau LPB Sight. LBP Sight geeft aan dat de berekeningen over het te verwachten geluidsniveau niet kloppen omdat diverse bronnen van lawaai niet zijn meegerekend. Voorts is onaannemelijk dat het stemgeluid in de avondperiode lager zou zijn dan overdag. Daarnaast is onvoldoende verzekerd dat een overschrijding van de geluidsnormen vanwege een te hoog niveau aan stemgeluid voorkomen kan worden. Het voorschrift (gedragsregels) met betrekking tot het schreeuwen is volgens eisers in strijd met de rechtszekerheid. Het stemgeluid van watersporters, bezoekers en mensen op het terras zal voor veel te hoge geluidsniveaus zorgen, die de wettelijke normen overschrijden.
Daarnaast stelt partij 5 dat verweerder bij het bestreden besluit 1/1a ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het project RottaNova. Het project RottaNova, zoals dit met de gemeente Rotterdam is overeengekomen, zou geen doorgang kunnen vinden omdat het onmogelijk is om het terras boven het Hang te realiseren doordat bij het bestreden besluit 1/1a aldaar de golfsurfmachinekamers en installaties zijn gesitueerd. Vanwege de verplichting van de gemeente kan verweerder volgens partij 5 niet een later aangevraagde afwijking van het bestemmingsplan vergunnen waardoor deze (oudere) verplichting niet meer kan worden nagekomen. Voorts is het project RottaNova ten onrechte niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. Er is slechts sprake geweest van een globale doorkijk.
11.2.
Verweerder stelt dat de Steigersgracht op dit moment onderbenut is en niet actief deel uitmaakt van de stedelijke ruimte. De golfinstallatie wordt op zorgvuldige wijze ingepast. Door deze te plaatsen aan de zijde van de Markthal blijft het karakteristieke zicht op de Wezenbrug behouden. Er worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gesloopt of weggenomen. Een alternatieve locatie is niet aan de orde. De voorliggende locatie heeft immers een aantal unieke kenmerken die elders niet beschikbaar zijn.
Verweerder stelt daarnaast in het kader van de goede ruimtelijke onderbouwing de totale geluidsbelasting, inclusief het stemgeluid, te hebben berekend. Voor deze locatie geldt een referentieniveau van 52 dB(A). Verweerder is uitgegaan van het akoestisch onderzoek van Cauberg van 9 juni 2015. Op basis daarvan is een aantal maatregelen voorgesteld die het stemgeluid beperken en een maatregel voor het treffen van voorzieningen aan gevels waardoor de binnenwaarde in de verblijfsruimte de 35 dB(A) niet overschrijdt. Vervolgens is door Cauberg een nieuw onderzoek ingesteld. Op basis van het rapport van 4 december 2015 is een extra maatregel ten opzichte van het bestreden besluit 1 doorgerekend. Namelijk dat de bedrijfstijd in de avond wordt teruggebracht van 3 naar 1 uur. Dit levert in de avond een verlaging van 5 dB(A) op. Daarmee is het treffen van geluidwerende voorzieningen niet langer vereist voor het garanderen van een goed woon- en leefklimaat, maar acht verweerder het wel gewenst dat geluidwerende voorzieningen aan de gevels worden getroffen. De verplichting om de gevels te isoleren is dan ook gehandhaafd.
Bezoekers moeten zich voorafgaande aan het gebruik registreren. Daarmee is duidelijk wie er in het water is. Door lifeguards en surfleraren wordt gecontroleerd dat er geen onnodig geluid wordt gemaakt. Houdt men zich daar niet aan, dan kunnen de bezoekers de volgende keer geweigerd worden.
Voorts straalt het geluid uit de machinekamer niet in relevante mate uit naar de omgeving. Ook de geluidsbelasting van het breken van de golfen is onderzocht en in orde bevonden, zij het dat op een vijftal woningen de grenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit worden overschreden. Voor deze woningen heeft de DCMR aanleiding gezien om bij besluit van 17 februari 2016 maatwerkvoorschriften met een hogere waarde vast te stellen. Verweerder acht dit niet onaanvaardbaar. In het maatwerkbesluit is bovendien opgenomen dat na inbedrijfstelling van de golfinstallatie een rapport ter goedkeuring moet worden ingediend. Aangetoond moet worden dat aan het maatwerkvoorschrift wordt voldaan. Zo niet, dan wordt handhavend opgetreden.
Voor het overige is verweerder van mening dat van een onaanvaardbare geluidsbelasting geen sprake is. De geluidbelasting op de gevels blijft onder de normen van het Activiteitenbesluit. De geluidsbelasting inclusief stemgeluid bedraagt 54 dB(A) gedurende de dag en 44 dB(A) gedurende één uur in de avond. Dit acht verweerder niet onaanvaardbaar. In het rapport van LBP Sight wordt van onjuiste veronderstellingen uitgegaan. Niet meegenomen is bijvoorbeeld dat de machinekamer extra wordt geïsoleerd, hetgeen een reductie van 18 dB(A) oplevert. KuiperCompagnons heeft verder op 24 maart 2016 een reactie opgesteld op de contraexpertise van LBP-Sight. Daaruit volgt ook dat LBP-Sight uitgaat van onjuiste aannames en dat de realisatie van RiF010 voor partij 4 niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt.
Verder wordt er, aldus verweerder, ten onrechte van uit gegaan dat er sprake is van een overeenkomst die leidt tot een zekerheid over de realisatie van het project RottaNova. Bovendien is het project RottaNova niet juridisch-planologisch vastgelegd. Van gemeentewege is nog geen besluit genomen dat de ontwikkeling van RottaNova concreet mogelijk maakt. Hierdoor kan en hoeft nog geen rekening te worden gehouden met de mogelijke toekomstige ontwikkeling. Niettemin zijn toch op basis van het toekomstige bouwplan de contouren bepaald en is nagegaan wat de effecten zijn van de geluidsproductie. Hieruit is gebleken dat op de gevels van de (mogelijk toekomstige) woningen de geluidsbelasting onder de 55 dB(A) blijft. Hiermee wordt tevens voldaan aan 35 dB(A) binnenwaarde conform het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan gaat verweerder er van uit dat het project RiF010 geen blokkade vormt voor de woningen waarin het project RottaNova voorziet.
11.3.
De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan recent, in 2013, is vastgesteld en dat het project meer dan een marginale functieverandering met zich brengt met een – zelfs voor een stadscentrum – grote en ingrijpende ruimtelijke uitstraling. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daarbij is over de belangen van de Dominicanen geoordeeld dat er sprake is van een Citykerk met in de directe omgeving stedelijke functies, waaronder de Markthal. Voorts is de verwachting dat de drukte in de directe omgeving in de loop van de jaren zal toenemen. Er is, aldus verweerder, sprake van een gebied in ontwikkeling met functies dicht op elkaar.
Voorzieningen in de directe nabijheid van een kerk en klooster behoeven naar het oordeel van de rechtbank, zeker in een binnenstedelijke situatie, niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van de kerk en het klooster verenigbaar zijn met het gebruik en de functies van die kerk en dat klooster. Het gebruik dient elkaar met name vanuit een oogpunt van geluid en zicht zo weinig mogelijk negatief te beïnvloeden. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7094.
De bebouwing voor en het gebruik van het project die het bestreden besluit 1/1a mogelijk maakt zullen, gelet op de omvang en uitstraling van het vergunde project en de korte afstanden tot kerk en klooster, naar het oordeel van de rechtbank van substantiële negatieve invloed zijn op de beleving en het gebruik van kerk en klooster. Aldus is een vorm van gebruik vergund die bovenmatig afbreuk kan doen aan de rust en ingetogenheid die verbonden zijn aan de kerk en het klooster en die te respecteren aspecten vormen. Het gaat om gebruik dat ook de gebruikelijke bezinning bij uitvaarten zou kunnen verstoren. Ter zitting is besproken dat op voorhand aannemelijk lijkt dat RiF010 ook toeschouwers zal trekken op de kades. Ook die bij het klooster en de kerk. Aannemelijk is dat die toeschouwers zich niet onbetuigd zullen laten bij het aanmoedigen van of commentaar geven op de surfers. Net als de aanwezigen op het terras dat bij het project hoort. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat in deze opzet de combinatie van het project met de kerk en het klooster voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo.
11.4.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat niet wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in deze bepaling. Daaraan moeten hoge eisen worden gesteld gelet op het ingrijpende karakter van het project in het gebied door de ruimtelijke uitstraling van Rif010 .
11.4.1.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing niet expliciet is ingegaan op de vraag naar de (on)verenigbaarheid van de (functies van de) kerk in het gebied en RiF010 en de mogelijkheid of waarschijnlijkheid dat RiF010 ook publiek op de kades zal aantrekken en dat dit voor de nodige onrust en geluidbelasting zal zorgen. De in het dossier en ter zitting aangevoerde oplossing dat RiF010 en de Dominicanen daar als goede buren uit moeten kunnen komen, acht de rechtbank enigszins gratuit. De uitgesproken bereidheid van vergunninghoudster om RiF010 te sluiten tijdens begrafenissen is in elk geval niet afdwingbaar. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog op dat dit ook niet goed inplanbaar lijkt, omdat het inherent is aan begrafenissen dat die onverwacht komen en RiF010 de planning of het programma voor zo’n dag mogelijk niet (altijd) op het laatst zal kunnen wijzigen.
11.4.2.
Over de geluidsnormen overweegt de rechtbank dat verweerder in het kader van de ruimtelijke onderbouwing heeft beoordeeld of daaraan kan worden voldaan. Daartoe is een beschrijving gemaakt van alle projectactiviteiten en horeca. Anders dan bij toepassing van het Activiteitenbesluit moet het stemgeluid wel bij een besluit tot afwijking van het bestemmingsplan worden betrokken. In het rapport van Cauberg van 9 juni 2015 is uitgegaan van piekgeluiden en een gemiddeld aantal personen op een terras. Bij het praten geldt 70 dB(A), roepen 95 dB(A) en schreeuwen 115 dB(A). Cauberg is in eerste instantie uitgegaan van schreeuwende personen. In het tweede rapport van 4 december 2015 heeft Cauberg dit teruggebracht naar roepende personen. Dit onder meer naar aanleiding van de gedragscode. Deze houdt in dat schreeuwende personen door het personeel van vergunninghoudster niet getolereerd zullen worden. Er is toezicht op het terras en surfleraren kunnen in het water handhavend optreden. Normaal roepen is toegestaan maar schreeuwen niet. Verweerder stelt in dit kader van een worst-case scenario te zijn overgestapt naar een representatieve situatie, waarin uitgegaan wordt van een sportvoorziening en niet van een pretpark.
Uitgaande van roepende personen met 95 dB(A) als uitgangspunt, kan aldus worden voldaan aan de geluidsnormen. De rechtbank plaats in het kader van het (berekende) stemgeluid evenwel vraagtekens bij het uitgangspunt van verweerder/Cauberg dat, net zoals bij het praten, slechts 50% van alle mensen op het terras tegelijk zullen gaan roepen. Bij het praten wordt men geacht naar elkaar te luisteren. Bij roepen is dit vaak niet zo; bij een activiteit als de onderhavige wordt er ook tegelijkertijd en door elkaar heen geroepen.
Voorts is niet op voorhand vast te stellen wat nu precies onder roepen en wat onder schreeuwen wordt verstaan. Dit zal door het personeel van vergunninghoudster moeten worden bepaald, hetgeen in betekenende mate een subjectieve inschatting betreft. Het op deze wijze handhaven van de gedragsregels acht de rechtbank objectief bezien in strijd met de rechtszekerheid. Bovendien, er van uitgaande dat het stellen van gedragsregels geschreeuw van surfers en/of publiek in de praktijk niet (helemaal) zal kunnen voorkomen, is sprake van een wijze van handhaving die overlast hooguit maar ten dele zou kunnen voorkomen of beperken.
11.4.3.
Voorts gaat het gaat hier niet om een afgesloten sport- en vermaaksvoorziening die niet of slechts in beperkte mate vanaf de openbare weg zichtbaar is, maar om een vanaf de openbare weg (de kade) goed zichtbare voorziening. Als hiervoor overwogen maakt dit het op voorhand aannemelijk dat het surfen in de Steigersgracht ook toeschouwers zal trekken op de kade langs de Steigersgracht en dat deze toeschouwers zich dan evenmin onbetuigd zullen laten bij het luidkeels aanmoedigen van of commentaar geven op de surfers, net als de aanwezigen op het bij het project behorende terras. Het standpunt van verweerder dat dit niet representatief is voor het project en dat dit meer een kwestie van openbare orde zal zijn, overtuigt niet. Het niet onderzoeken (en dus ook niet meenemen in de rapportages) door Cauberg van het argument over de “bezoekers op de kade die mogelijk lawaai maken: roepen of schreeuwen” verhoudt zich niet goed tot verweerders positieve beschouwingen over het spectaculaire karakter van deze sport(voorziening) in samenhang met de locatie (de kades fungeren als een grote tribune). Dat een dergelijk onderzoek ontbreekt is des te meer relevant omdat op basis van de huidige berekeningen maar net aan het geluidsniveau zou kunnen worden voldaan, op voorwaarde dat iedereen binnen de inrichting goed in de gaten wordt gehouden en er zich geen toeschouwers buiten het terras bevinden.
11.4.4.
Gelet hierop acht de rechtbank de uitgangspunten van de onderzoeksrapporten niet juist en is zij van oordeel dat verweerder zich hier in het kader van de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing in redelijkheid niet op heeft kunnen baseren.
11.5.
Nog los van de vragen of het project Rotta Nova bij de beoordeling had moeten worden betrokken en/of Rif010 te kwalificeren is als een openluchtzwembad, met volgens de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” een richtafstand van 200 meter, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit 1/1a wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening en het ontbreken van een voldoende goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo, rechtens geen stand kan houden.
12. Bij het bestreden besluit 2 stelt verweerder dat de aanvraag van 22 januari 2015 past in het ruimtelijke kader van het bestreden besluit 1/1a en daarom niet in strijd is met de geldende regels inzake de ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat de Commissie voor Welstand en Monumenten op 23 juli 2015 een positief advies onder voorwaarden heeft afgegeven. Nu voorts is vastgesteld dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening, is aan vergunninghoudster onder een aantal voorwaarden een omgevingsvergunning tweede fase verleend.
12.1.
De rechtbank oordeelt dat nu het bestreden besluit 1/1a niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo, het bestreden besluit 2 evenmin in stand kan blijven, omdat de onderhavige aanvraag op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geweigerd had dienen te worden.
13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 11 en 12 is overwogen, zijn de beroepen van partijen 1 tot en met 6 tegen het bestreden besluit 1/1a en de beroepen van partijen 2 tot en met 5 tegen het bestreden besluit 2 gegrond. De rechtbank vernietigt beide bestreden besluiten. Dit betekent dat vergunninghoudster geen gebruik kan maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan partijen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door partijen 2, 3 en 5 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor elk van deze partijen vast op € 1.488,- (2 punten voor het indienen van twee beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door partij 4 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (2 punten voor het indienen van twee beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). Ten aanzien van de inzet van partijdeskundige LBP Sight is de rechtbank van oordeel dat deze kan worden aangemerkt als een deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Er is sprake van een in verband met de beroepszaken door LBP Sight uitgebrachte rapportages ter onderbouwing van de aangevoerde grieven. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundige in dit verband redelijk is. Nu evenwel de rapporten van de door partij 4 ingeschakelde deskundige in geringe mate heeft bijgedragen aan de gegrondverklaring van de beroepen acht de rechtbank niet het gedeclareerde bedrag van € 12.039,- doch een percentage van 25% van dit bedrag, zijnde € 3.009,75, redelijk.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen van partijen 1 tot en met 6 ten aanzien van het bestreden besluit 1/1a gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit 1/1a;
- -
verklaart de beroepen van partijen 2 tot en met 5 ten aanzien van het bestreden besluit 2 gegrond;
- -
vernietigd het bestreden besluit 2;
- -
draagt verweerder op aan partijen 1 en 6 het door hen betaalde griffierecht van ieder € 167,- te vergoeden;
- -
draagt verweerder op aan partijen 3 en 4 het door hen betaalde griffierecht van ieder
- -
€ 334,- te vergoeden;
- -
draagt verweerder op aan partijen 2 en 5 het door hen betaalde griffierecht van ieder
- -
€ 662,- te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van partijen 2, 3 en 5 tot een bedrag van ieder € 1.488,-, te betalen aan eisers;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van partij 4 tot een bedrag van in totaal
€ 4.497,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. R.J.A.M. Cooijmans, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.