ABRvS, 16-04-2014, nr. 201302379/1/R4
ECLI:NL:RVS:2014:1291
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-04-2014
- Zaaknummer
201302379/1/R4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1291, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑04‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Flora- en faunawet; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2014/462
JOM 2015/427
JOM 2015/431
OGR-Updates.nl 2014-0100
Uitspraak 16‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buytenpark" vastgesteld.
201302379/1/R4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zoetermeer,
2. de stichting Stichting Kwaliteitsteam Buytenpark en Vogelwerkgroep Zoetermeer, beide gevestigd te Zoetermeer, en andere (hierna: de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep),
3. [appellant sub 3], wonend te Zoetermeer,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zoetermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buytenpark" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de vereniging Tuinvereniging Seghwaert en de stichting Stichting Hondenschool Zoetermeer een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger en drs. M.C.H.W. van Aubel, beiden werkzaam bij de gemeente, ing. M.H.M. van Kesteren, werkzaam bij DGMR, en ing. I.W. van Woersem, werkzaam bij Royal HaskoningDHV, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Tuinvereniging Seghwaert, vertegenwoordigd door mr. J.H. Burgers, en Stichting Hondenschool Zoetermeer, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Intrekking beroepsgrond
1. Ter zitting hebben de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hun beroepsgrond inzake het plandeel met de bestemming "Sport - Skibaan" voor de gronden waarop de indoor-skipiste SnowWorld is gelegen, ingetrokken.
Het plan
2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het Buytenpark dat aan de noordwestelijke rand van Zoetermeer ligt. Het Buytenpark is een sport- en recreatiegebied ter plaatse van een voormalige puinstort in de Nieuwe Polder. Het plangebied grenst aan de zuidoostkant aan de wijk Buytenweg, aan de zuidwestkant aan de Nieuwe Driemanspolder, aan de noordwestkant aan de Drooggemaakte Grote Polder en aan de noordoostkant aan de Meerpolder. Het plan voorziet in een nieuwe locatie voor het verplaatsen van het siertuinencomplex van Tuinvereniging Seghwaert dat thans is gelegen aan de Edisonstraat. Voorts voorziet het plan in een uitbreiding van de begraafplaats Hoflaan en, in samenhang daarmee, de verplaatsing van Stichting Hondenschool Zoetermeer. Voor het overige is het plan conserverend van aard.
Ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat het beroep van de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep niet op alle onderdelen grondslag vindt in alle drie daaraan ten grondslag liggende zienswijzengeschriften.
3.1. Het beroep van de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep, voor zover dat is ingesteld door H. Luiten, steunt, voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" en het plandeel met de bestemming "Natuur" voor zover dat gebruik door mountainbikers mogelijk maakt, niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) alsmede met artikel 6:13, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep is in zoverre niet ontvankelijk.
Relativiteitsverweer
4. De raad voert als primair verweer aan dat voor veel van de beroepsgronden geldt dat de rechtsregels waarop een beroep wordt gedaan, niet strekken tot bescherming van de belangen van degenen die zich daarop beroepen.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Siertuinencomplex
6. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Volkstuinen", dat vestiging van een siertuinencomplex mogelijk maakt.
Verplaatsing en locatiekeuze
7. [appellant sub 3] betoogt dat er geen noodzaak bestaat voor het verplaatsen van Tuinvereniging Seghwaert, aangezien concrete ontwikkelingen ter plaatse van de huidige locatie ontbreken en niet zijn te verwachten. Ook acht [appellant sub 3] het bestuursrechtelijk niet noodzakelijk en in strijd met het beginsel van détournement de pouvoir dat het gemeentebestuur, nu de gemeente als eigenaar de huur van het huidige complex heeft opgezegd, elders een nieuwe locatie aanbiedt.
Voorts betogen [appellant sub 3] en [appellant sub 1] dat geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. Feitelijk zijn er volgens [appellant sub 3] maar twee locaties onderzocht: de Sportscheg in Oosterheem en het Buytenpark, en de keuzecriteria van het onderzoek zijn niet duidelijk geformuleerd. Bij het onderzoek zou ten minste ook de locatie aan de Achterweg, waar al een voormalig commercieel complex en een volkstuinencomplex zijn gevestigd, moeten worden betrokken, alsmede het voortbestaan van de huidige locatie en het opheffen van de tuinvereniging. Aangezien kan worden volstaan met een oppervlakte van 3 ha, is de Sportscheg volgens [appellant sub 3] een goed alternatief. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen eveneens dat een geschikte alternatieve locatie beschikbaar is in de wijk Oosterheem ten zuiden van de stadsboerderij. Anders dan de raad stelt, is de oppervlakte van deze locatie (2,7 ha) volgens hen voldoende en is geen terrein van 4 ha nodig, temeer nu maar 80 tot 100 leden willen verhuizen en provinciale voorwaarden het niet toestaan dat ter opvulling nieuwe huurders worden aangetrokken.
7.1. De raad stelt dat sinds 2005 wordt gewerkt aan de herontwikkeling van het Kwadrant, het gebied waarin het bestaande siertuinencomplex aan de Edisonstraat is gelegen. Mede door de ligging is dat gebied een belangrijke toegangspoort geworden van de stad waardoor het potentie heeft voor stedelijke ontwikkeling. Hoewel er mede door de financiële crisis op dit moment geen concrete initiatieven bestaan voor de invulling van de huidige locatie van de tuinvereniging, is het volgens de raad van belang dat in geval van herstel van de economie snel kan worden gehandeld wat betreft de ontwikkeling van het Kwadrant. In verband hiermee is voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan besloten om de huurovereenkomst met de tuinvereniging te beëindigden. Nu er wel behoefte is aan het siertuinencomplex hecht de raad eraan dat het in de stad gefaciliteerd blijft en is hij ook bereid daartoe middelen beschikbaar te stellen.
De raad stelt dat in een memo van 9 februari 2005 acht alternatieve locaties zijn bekeken, waarvan de locatie in het Buytenpark en de locatie Sportscheg in Oosterheem als meest geschikte locaties zijn aangemerkt. Deze locaties zijn nader onderzocht en beschreven in de Rapportage Vergelijking alternatieve locaties Tuinvereniging Seghwaert van 23 juni 2006. Naar aanleiding hiervan heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de locatie Buytenpark de voorkeur heeft, omdat de locatie in Oosterheem zich gezien haar ligging leent voor vele andere mogelijke functies en naar verwachting op termijn hogere financiële opbrengsten zal opleveren wanneer de siertuinenvereniging daar niet wordt gevestigd. Voorts gaat de voorkeur van de siertuinenvereniging zelf uit naar de locatie Buytenpark. Het complex kan daar volgens de raad landschappelijk worden ingepast. Verder stelt de raad dat in Oosterheem nog slechts 2,7 ha beschikbaar is, terwijl - gezien het aantal leden dat wil verhuizen - in plaats van 5,7 ha op de huidige locatie aan de Edisonstraat, een locatie van ongeveer 4 ha nodig is en een ontsluiting en parkeerruimte. De locatie "Ideetuinen" aan de Achterweg is volgens de raad niet beschikbaar omdat de particuliere eigenaar deze beschikbaar wil houden voor zijn tuincentrum. De andere locatie aan de Achterweg, in de nabijheid van een bestaand volkstuinencomplex, ligt ingeklemd en biedt te weinig ruimte om de siertuinenvereniging te faciliteren, aldus de raad.
7.2. Aan gronden in het zuidwesten van het plangebied is de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Volkstuinen" aangewezen gronden bestemd voor maximaal 120 volkstuinen.
7.3. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging betrokken te worden.
In het door [appellant sub 3] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande locatie van de siertuinenvereniging zich inmiddels beter leent voor stedelijke functies en dat met de verplaatsing van de siertuinenvereniging naar een andere locatie een maatschappelijk belang is gemoeid, zodat de raad er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen de siertuinenvereniging een nieuwe locatie te bieden. Van misbruik van bevoegdheid is niet gebleken.
In de memo van 9 februari 2005 zijn acht alternatieve locaties bezien aan de hand van de in de memo beschreven randvoorwaarden voor herhuisvesting en is geconcludeerd dat de locatie in Buytenpark en de locatie Sportscheg in Oosterheem de meest geschikte locaties zijn. Deze locaties zijn nader onderzocht en beschreven in de Rapportage Vergelijking alternatieve locaties Tuinvereniging Seghwaert van 23 juni 2006. Uit dat rapport volgt dat de locatie in Buytenpark de voorkeur heeft boven de locatie in Oosterheem, omdat deze voor het siertuinencomplex geschikter wordt geacht vanwege de landelijke inpasbaarheid, terwijl de locatie Oosterheem vanwege de financiële potenties en het stedelijk ontwikkelingsperspectief geschikter wordt geacht voor andere doelen. Daarbij acht de Afdeling inzichtelijk gemaakt dat op de locatie Oosterheem niet voldoende oppervlakte voor het siertuinencomplex beschikbaar is. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen de raad heeft gesteld over de locaties aan de Achterweg, heeft de raad alternatieven voldoende in zijn afweging betrokken en heeft hij in redelijkheid de voorkeur kunnen geven aan de locatie in het Buytenpark.
Het betoog faalt.
Beleid
8. [appellant sub 3] betoogt dat de omvang van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" in strijd is met provinciaal beleid. In dit verband wijst [appellant sub 3] erop dat het provinciebestuur alleen akkoord is met de bestemming als deze voorziet in de verplaatsing van de huidige leden van siertuinvereniging Seghwaert. Nu waarschijnlijk maar 80-100 leden meeverhuizen, kan volgens [appellant sub 3] worden volstaan met een terrein van 3 ha.
[appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan ten onrechte is vastgesteld zonder dat eerst een (structuur)visie is vastgesteld. In dit verband voert [appellant sub 3] aan dat pas tijdens de procedure een Nota Biodiversiteit is gepubliceerd, die tot op heden niet is vastgesteld door de raad.
De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat de toekenning van de bestemming "Recreatie - Volkstuinen", in plaats van de bestemming "Natuur", zich niet verdraagt met de Visie Buytenpark, nu daarin wordt gesteld dat het weidegebied voornamelijk een natuurfunctie heeft. Met de recreatiebestemming wordt de natuur volgens hen amper beschermd, terwijl de bestemming "Natuur" alleen extensieve dagrecreatie toestaat, hetgeen ook door het provinciebestuur als voorwaarde wordt gesteld.
8.1. De raad stelt dat uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) niet volgt dat een bestemmingsplan voorafgegaan moet worden door een gemeentelijke structuurvisie. De raad stelt voorts dat hij op 28 juni 2010 de Visie Buytenpark heeft vastgesteld. De nieuwvestiging van de siertuinenvereniging past hierbinnen, aldus de raad. Ongelukkigerwijs is in de Visie Buytenpark, naar aanleiding van een gesprek met provincieambtenaren, vermeld dat de nieuwvestiging van het complex volgens provinciale uitgangspunten alleen voor de huidige leden van de siertuinenvereniging is bestemd. Deze beperking bleek bij de vaststelling van de provinciale Verordening Ruimte (hierna: de Verordening Ruimte) en de Provinciale Structuurvisie niet meer relevant te zijn voor het provinciebestuur en is bovendien ruimtelijk niet relevant, aldus de raad. Verder stelt de raad dat in de Visie Buytenpark nadrukkelijk is aangegeven dat in het weidegebied ruimte is voor de tuinvereniging, onder de randvoorwaarde dat sprake is van dagrecreatie, hetgeen in het bestemmingsplan is verankerd. De stelling dat de raad voor het gehele weidegebied alleen extensieve dagrecreatie beoogde, is volgens de raad dan ook niet correct.
8.2. De Afdeling overweegt dat de raad niet gebonden is aan provinciaal beleid, maar dit beleid wel dient te betrekken in zijn belangenafweging. Niet gebleken is evenwel dat ten tijde van de vaststelling van het plan volgens provinciale uitgangspunten het complex uitsluitend voor de huidige leden mocht worden bestemd. Voorts volgt uit de Wro niet dat een bestemmingsplan voorafgegaan moet worden door een gemeentelijke structuurvisie. Verder is in paragraaf 7.2 van de gemeentelijke Visie Buytenpark vermeld dat het westelijke weidegebied is aangewezen als zoeklocatie voor de herhuisvesting van de tuinvereniging. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" zich niet verdraagt met de Visie Buytenpark. Daarbij betrekt de Afdeling dat ingevolge artikel 8, lid 8.3, aanhef en onder a, van de planregels tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval het gebruik ten behoeve van wonen en/of nachtverblijf wordt gerekend, zodat binnen de bestemming alleen dagrecreatie is toegestaan. De betogen falen.
Stedelijk groen buiten contour
9. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte stedelijk groen buiten de contour wordt bebouwd. Daartoe voert hij aan dat de bebouwing niet in relatie staat tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die past in de omgeving, hetgeen zich niet verdraagt met artikel 2, tweede lid, van de Verordening Ruimte.
9.1. De raad stelt dat aan de voorwaarden van de Verordening Ruimte wordt voldaan. De mogelijk gemaakte gebouwen staan volgens hem in relatie tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die passen in de omgeving. Daartoe voert de raad aan dat de nieuwe locatie in de directe nabijheid van de Voorweg en de Achterweg is gelegen, waar lintbebouwing aanwezig is. Ook is er al een ander volkstuinencomplex en een scouting.
9.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge het tweede lid kunnen bestemmingsplannen, in afwijking van het bepaalde in lid 1, voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:
(…)
f) functies en bebouwing passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour
Nieuwe functies passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour, zoals sportvelden, volkstuinen en begraafplaatsen, binnen de op kaart 1 daarvoor aangewezen gebieden, waarbij gebouwen zijn toegestaan die in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die passen in de omgeving.
9.3. Ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, onder a tot en met d, van de planregels zijn per volkstuin gebouwen en/of kassen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 25 m², zijn binnen het bestemmingsvlak gemeenschappelijke gebouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 325 m², mag de goothoogte van gemeenschappelijke gebouwen maximaal 3 m bedragen en de bouwhoogte maximaal 5 m en mag de bouwhoogte van de overige gebouwen en kassen maximaal 3 m bedragen.
9.4. De gronden waarop het siertuinencomplex is voorzien zijn op kaart 1 - Bebouwingscontouren van de Verordening Ruimte aangewezen voor stedelijk groen buiten de bebouwingscontour. De Verordening Ruimte staat hier uitdrukkelijk volkstuinen toe met gebouwen die in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die passen in de omgeving. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich, door bij de desbetreffende beoordeling mede de lintbebouwing aan weerszijden van de Voorweg en de bebouwing van een nabijgelegen volkstuinencomplex en scoutinggebouw in aanmerking te nemen, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gebouwen in relatie staan tot de functie met een omvang en verschijningsvorm die past in de omgeving. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad de door hem in aanmerking genomen objecten gezien de afstand tot het siertuinencomplex mocht rekenen tot de omgeving hiervan. Het betoog faalt.
Landschappelijke waarden
10. [appellant sub 3] en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat het siertuinencomplex leidt tot aantasting van het karakteristieke polderlandschap in de westhoek van het Buytenpark.
In dit verband wijst [appellant sub 3] erop dat het Buytenpark ligt in het provinciale landschap Land van Wijk en Wouden, dat onderdeel is van het nationaal landschap Het Groene Hart. Het plan maakt hier ingrepen mogelijk die niet kunnen worden beschouwd als behoud of versterking van de kernkwaliteiten, hetgeen in strijd is met artikel 6 van de Verordening Ruimte, aldus [appellant sub 3].
[appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan leidt tot verlies van zichtlijnen en aantasting van het beschermd stads- en dorpsgezicht. Volgens [appellant sub 3] is er slechts één plek op de Voorweg waar een zichtlijn denkbaar is, maar door toekomstig groen op het complex zal daar in de praktijk geen sprake van zijn.
10.1. De raad stelt dat de Verordening Ruimte sinds de actualisering in 2011 geen regels meer kent ten aanzien van nationale en provinciale landschappen. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de kernkwaliteiten van het Groene Hart (grote mate van openheid, strokenverkaveling met veel waterland, alsmede veenweidekarakter) door de komst van de siertuinenvereniging niet significant worden aangetast, nu de locatie is gelegen op een voormalige reservering van de puinstort in het Buytenpark, waar de kernkwaliteiten reeds geheel zijn verdwenen. Met de inrichting van het complex kunnen deze kwaliteiten deels, met name wat het historische slotenpatroon betreft, worden teruggebracht.
De openheid van het gebied wordt volgens de raad beperkt door de puinheuvels. Ook door de aanvoerroute van de Nieuwe Driemanspolder en de ringdijk van de Meerpolder ligt het gebied geïsoleerd van grotere poldergebieden zoals de Meerpolder. De openheid bestaat hierdoor ter plaatse van het beoogde siertuinencomplex met name uit het zicht vanaf de Voorweg op de achterliggende polder, en niet uit zicht op een grootschalig open polderlandschap. Door de opgaande beplanting op en rond het siertuinencomplex zal deze openheid deels verloren gaan. Vanaf het gedeelte van de Voorweg gelegen tussen de huisnummers [...] en [...] is volgens de raad in de huidige situatie sprake van een doorzicht naar het achterliggende polderlandschap over en langs het beoogde siertuinencomplex. Deze zichtas blijft volgens de raad gehandhaafd door ter plaatse een onverhard of halfverhard pad aan te leggen. De raad stelt dat de locatie van de tuinvereniging geen deel uitmaakt van het beschermde stadsgezicht.
10.2. De Afdeling overweegt dat de Verordening Ruimte, zoals deze luidde ten tijde van belang, geen bepaling meer bevatte als het artikel 6 waarop [appellant sub 3] zich beroept. Verder blijkt uit de stukken dat de Nieuwe Polder in de periode van 1985-1995 in gebruik is geweest als puinstort, waarbij vier puinheuvels met een hoogte van maximaal 20 meter zijn gerealiseerd. Destijds bestonden plannen om op de gronden waarop het siertuinencomplex is voorzien een vijfde puinheuvel te realiseren. Ten behoeve daarvan zijn ter plaatse van de gronden waarop het siertuinencomplex is voorzien in het verleden reeds grondwerken uitgevoerd, waardoor de oorspronkelijke strokenverkaveling hier niet meer aanwezig is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van het siertuinencomplex niet ten koste zal gaan van het oorspronkelijke polderlandschap.
In de toelichting bij de aanwijzing van de Voorweg als beschermd stadsgezicht wordt als typering en bijzondere kwaliteit onder meer genoemd de gaaf bewaarde samenhang tussen dijk, wetering, bebouwing en open polderlandschap in het deel ten westen van de Leidschendamweg/Amerikaweg. De Afdeling stelt evenwel vast dat de beoogde locatie van de tuinvereniging geen deel uitmaakt van het beschermde stadsgezicht, met uitzondering van een deel van de Achterweg die zal worden verbreed zodat het siertuinencomplex bereikbaar wordt voor autoverkeer. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het beschermde stadsgezicht wordt aangetast.
Verder is de openheid van het gebied door de aanwezige puinheuvels reeds beperkt en zal deze, los van het onderhavige plan, door de aanleg van de kade van de Limietsloot verder worden beperkt. De Voorweg ligt ongeveer 3,4 m hoger dan de gronden waarop het siertuinencomplex is voorzien en de bouwhoogte mag ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels ter plaatse van deze gronden maximaal 5 m bedragen. Voorts zijn deze gronden in eigendom van de gemeente, die het complex zal aanleggen en ervoor zal zorgen dat de zichtas vanaf het gedeelte van de Voorweg gelegen tussen de huisnummers [...] en [...] gehandhaafd blijft. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" betreft niet leidt tot onevenredige aantasting van de openheid van het gebied.
De betogen falen.
Woon- en leefklimaat
11. [appellant sub 3] voert aan dat het plan, nu het siertuinencomplex op korte afstand van zijn woning komt te liggen, zal leiden tot aantasting van zijn privacy, geluidoverlast, lichthinder en belemmering van zijn uitzicht.
11.1. De raad stelt dat het complex op redelijke afstand van de Voorweg is geprojecteerd. De afstand tot de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] bedraagt minimaal 111 m en de afstand tot het gemeenschappelijke buitenterrein van deze woningen ongeveer 38 m. Nagenoeg het gehele erf behorende bij die woningen is afgeschermd met bomen en struiken, zodat vanaf het erf nauwelijks zicht is op het siertuinencomplex. Omwonenden zullen meer geluid horen vanwege de auto’s ten behoeve van het complex, maar deze toename zal gelet op het gestelde in het rapport "Akoestisch onderzoek Buytenpark Zoetermeer" van 15 november 2011 acceptabel zijn, aldus de raad. Geluidhinder vanwege het gebruik van de gronden als siertuinen wordt nauwelijks verwacht en kan volgens de raad niet als hinderlijk worden betiteld. Wat lichthinder betreft stelt de raad dat de hoogte van lichtmasten is beperkt tot 5 m. Alleen op het parkeerterrein en bij het gemeenschappelijk gebouw zal verlichting worden aangebracht.
11.2. Niet aannemelijk is dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] onevenredig wordt aangetast als gevolg van het plan in zoverre. Daarbij betrekt de Afdeling de afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de gronden waarop het siertuinencomplex is voorzien, de in het rapport "Akoestisch onderzoek Buytenpark Zoetermeer" van 15 november 2011 opgenomen conclusie dat de ontwikkelingen geen meetbare invloed hebben op de toename van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, alsook de omstandigheid dat ingevolge artikel 8, lid 8.2.2, van de planregels de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 5 m mag bedragen. In het kader van de belangenafweging heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen hechten aan de belangen die zijn gemoeid met de verwezenlijking van het plan dan aan het belang van [appellant sub 3] in zoverre. Het betoog faalt.
Openbare toegankelijkheid
12. Volgens [appellant sub 3] heeft geen juiste afweging plaatsgevonden van het belang bij een niet openbaar toegankelijk siertuinencomplex tegen het belang bij openbaar toegankelijk weidelandschap en natuurgebied.
12.1. De raad stelt dat de waarde van het gebied voor de inwoners van Zoetermeer beperkt is aangezien het terrein nauwelijks is ontsloten en aan de westzijde van het weidegebied de kade van de Limietsloot staat geprojecteerd ten behoeve van de Nieuwe Driemanspolder.
12.2. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gemoeid met de verwezenlijking van het plan dan aan het belang bij openbare toegankelijkheid van het gebied. Het betoog faalt.
Parkeren
13. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat in dit deel van het Buytenpark ten onrechte parkeervoorzieningen worden toegestaan. Daarbij wijzen zij erop dat in de plantoelichting is vermeld dat geen aanleiding bestaat het aantal parkeerplaatsen in het Buytenpark uit te breiden.
13.1. De raad stelt dat in paragraaf 4.3.3.1 van de plantoelichting is vermeld dat bij de nieuwe locatie van de tuinvereniging ook een parkeerterrein hoort. De door de Stichting en de Vogelwerkgroep geciteerde zin uit paragraaf 4.3.4.3 van de plantoelichting heeft betrekking op het verval van in het voorontwerpbestemmingsplan nog opgenomen overloopparkeerplaatsen voor SnowWorld, maar niet op de locatie van het siertuinencomplex.
13.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, sub d, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Volkstuinen" aangewezen gronden ondergeschikt bestemd voor parkeervoorzieningen.
13.3. In hetgeen de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat raad in strijd met zijn eigen bedoeling ter plaatse parkeervoorzieningen mogelijk heeft gemaakt. Het aangevoerde geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid deze voorzieningen niet mogelijk heeft kunnen maken. Het betoog faalt.
Soortenbescherming
14. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plandeel in de weg staat.
[appellant sub 3] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met het, als compensatie voor negatieve gevolgen van het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder voor de steenuil, direct ten noorden van de bebouwing aan de Voorweg geprojecteerde leefgebied voor steenuilen. In dit verband wijst [appellant sub 3] erop dat in het mitigatie- en compensatieplan Nieuwe Driemanspolder wordt vermeld dat steenuilen een jachtgebied tot 400 m vanaf de nestplaats nodig hebben, terwijl het siertuinencomplex midden in het jacht- en leefgebied, binnen deze straal, is gepland. Het complex verstoort met zijn bebouwing, verlichting en begroeiing het jacht- en leefgebied, aldus [appellant sub 3]. Hierbij wijst [appellant sub 3] er voorts op dat in het natuurwaardenonderzoek geen rekening is gehouden met het geprojecteerde leefgebied van de steenuil.
De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep voeren aan dat het siersiertuinencomplex leidt tot verstoring van broedgebied van de bruine kiekendief en foerageergebied van de steenuil. In dit verband betogen zij dat zich in het Buytenpark weliswaar geen vaste rust- en verblijfplaatsen van steenuilen bevinden, maar dat het complex zich binnen een straal van 300 m bevindt van twee nestplaatsen van steenuilen. Omdat steenuilen hier zeer dicht op elkaar broeden, is het volgens de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep aannemelijk dat de locatie van de tuinvereniging door één van de paren kan worden gebruikt als foerageergebied. Voorts wijzen zij erop dat in het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder is opgenomen dat juist dit deel van het Buytenpark moet dienen als foerageergebied van de steenuil. De komst van de volkstuinen staat hieraan in de weg. Volgens de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep wordt foerageergebied vernietigd, zodat een ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw had moeten worden aangevraagd, waarbij tevens moet worden voldaan aan de voorwaarde "geen andere bevredigende oplossing" en een in artikel 9 van de Vogelrichtlijn genoemd belang moet worden aangevoerd. In dit verband wijzen zij erop dat een andere bevredigende oplossing voorhanden is, nu er een geschikte alternatieve locatie voor het siertuinencomplex beschikbaar is in de wijk Oosterheem ten zuiden van de stadsboerderij. Voorts is de vestiging van een tuinvereniging geen belang als bedoeld in artikel 9 van de Vogelrichtlijn of het Vrijstellingsbesluit Ffw. Verder stellen zij dat het jachtgebied van de kerkuil en ransuil wordt verkleind. Voorts voorzien de planregels niet in bescherming van de rietkragen, hetgeen van essentieel belang is ter voorkoming van verstoring van vleermuizen en de bruine kiekendief.
14.1. De raad stelt dat reeds enkele jaren wordt gewerkt aan de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder aan de zuidzijde van de Voorweg voor waterberging. Vanwege de daarvan te verwachten negatieve effecten voor steenuilen met broedplaatsen aan de Voorweg is in het kader van het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder het mitigatie- en compensatieplan Nieuwe Driemanspolder opgesteld. Aan de noordzijde van de Voorweg wordt het verlies van jachtgebied zowel wat betreft oppervlakte als kwaliteit gecompenseerd in het Buytenpark met minstens 19 ha tot maximaal 28 ha nieuw jachtgebied. In het mitigatie- en compensatieplan is rekening gehouden met de komst van de siertuinenvereniging. Ten tijde van de vaststelling van het plan waren er volgens de raad drie territoria van steenuilen in de directe omgeving van het plangebied, twee territoria aan de zuidzijde van de Voorweg en één aan de noordzijde. De nestkasten vanaf welke wordt gemeten op de kaart behorende bij het beroepschrift van [appellant sub 3] worden volgens de raad niet gebruikt door broedparen van steenuilen. Dat in het mitigatie- en compensatieplan wordt gesproken over een maximale afstand van 400 m voor het jachtgebied van de steenuil, betekent volgens de raad niet dat binnen die straal alleen maar jachtgebied aanwezig mag zijn. De kwaliteit van het jachtgebied is eveneens van belang. De beoogde locatie voor de siertuinenvereniging vormt volgens de raad geen beletsel voor de steenuil. Er is voldoende jachtgebied in de omgeving van de nestkasten aanwezig, aldus de raad. De steenuil komt volgens de raad door de komst van het siertuinencomplex dan ook niet klem te zitten. Verder stelt de raad dat in het kader van het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder door de komst van de waterberging foerageergebied van de steenuil wordt vernietigd, waarvoor een ontheffing en compensatie nodig is. Dit geldt echter niet voor het siertuinencomplex in het kader van het onderhavige plan. Het is dan ook niet noodzakelijk om voor dit plan een ontheffing aan te vragen en daarbij te motiveren dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is.
Langs de Voorweg broeden volgens de raad mogelijk jaarlijks één paar kerkuilen en één, soms twee paren ransuilen. De actieradius van de kerkuil en de ransuil is veel groter dan die van de steenuil, waardoor hun jachtgebied ook groter is. De aanleg van het complex leidt niet tot significante aantasting van het jachtgebied van de kerkuil of de ransuil, aldus de raad.
De raad wijst er verder op dat de rietkraag waarover wordt gesproken niet binnen de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" ligt, maar binnen de bestemming "Natuur", en geen verandering ondergaat. De foerageergebieden van vleermuizen en het jachtgebied van de bruine kiekendief lopen volgens de raad geen gevaar.
Ten slotte stelt de raad dat soorten die op het moment van onderzoek niet in het plangebied voorkomen, in natuurwaardenonderzoek niet meebeoordeeld mogen worden.
14.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
14.3. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
14.4. De percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn gesitueerd op een afstand van ongeveer 38 m van het beoogde siertuinencomplex.
14.5. De Afdeling overweegt dat vanwege de te verwachten negatieve effecten van de aanleg van het waterbergingsgebied in de Nieuwe Driemanspolder voor de steenuil, in het kader van het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder het mitigatie- en compensatieplan Nieuwe Driemanspolder is opgesteld. Een deel van de daarin voorziene mitigerende maatregelen is voorzien in de Buytenpolder. Deze bestaan uit het plaatsen van nestkasten, de aanleg van structureel grasland, solitaire bomen, houtwallen met knotwilgen en heesters en het graven van poelen, en zijn ingetekend op de tekening "Inrichtingsplan Nieuwe Driemanspolder" van 9 juni 2009. In het mitigatie- en compensatieplan Nieuwe Driemanspolder is reeds rekening gehouden met de vestiging van de tuinvereniging in het gebied. Zo zijn de gronden van het complex en van het parkeerterrein op de voornoemde tekening open gelaten. De aanleg van het siertuinencomplex staat dan ook niet in de weg aan de uitvoering van bedoelde mitigerende maatregelen.
Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat het jachtgebied wordt verstoord van de steenuilen die hun rust- en verblijfplaats hebben nabij de locatie van het siertuinencomplex, overweegt de Afdeling dat artikel 11 van de Ffw niet het gehele leefgebied van de steenuil beschermt, maar slechts de vaste rust- en verblijfplaatsen. Aantasting van niet met vaste rust- en verblijfplaatsen samenvallend foerageergebied van de steenuil valt slechts binnen de reikwijdte van artikel 11 van de Ffw, indien door de aantasting van het foerageergebied de ecologische functionaliteit van de buiten het plandeel gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen zodanig wordt verstoord, dat de steenuil deze plaatsen om die reden zal verlaten (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 18 mei 2011, nr. 201001013/1/R3, en 7 november 2012, nr. 201201434/1/A3). De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" essentieel foerageergebied bevindt waarvan de aantasting zal leiden tot ernstige verstoring van de ecologische functionaliteit van buiten dat plandeel gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen van de steenuil. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beoogde siertuinencomplex zich niet verdraagt met het jacht- en leefgebied van de steenuil aan de noordzijde van de Voorweg. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in zoverre in de weg staat. Ook in hetgeen de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben aangevoerd ten aanzien van de kerkuil, de ransuil, vleermuizen en de bruine kiekendief ziet de Afdeling, gelet op de door de raad gegeven onderbouwing, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
De betogen falen.
15. [appellant sub 3] betoogt dat de planregels onvoldoende beperkingen bevatten ten aanzien van de lichtsterkte van lichtmasten. Daartoe voert hij aan dat de beperking in artikel 8, lid 8.1, onder i, van de planregels ten onrechte uitsluitend betrekking heeft op ransuilen. Hierdoor verkrijgt elke andere uilensoort of nachtelijke jager deze bescherming niet. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat voor deze soorten een onmogelijke barrière ontstaat, doordat binnen de bestemming "Groen", die zich in hetzelfde foerageergebied bevindt, ten onrechte geen enkele beperking is opgenomen ten aanzien van de lichtsterkte van lichtmasten.
15.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder i, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Volkstuinen" aangewezen gronden ondergeschikt bestemd voor lichtmasten, waarbij de verlichtingssterkte op de foerageergebieden en de horsten van ransuilnesten niet meer mag bedragen dan 0,6 lux.
15.2. Ter zitting heeft de raad verklaard zich erin te kunnen vinden dat het bepaalde in artikel 8, lid 8.1, onder i, van de planregels als volgt wordt gewijzigd: "lichtmasten, waarbij de verlichtingssterkte niet meer mag bedragen dan 0,6 lux op de broedplaatsen en foerageergebieden van uilen en op de foerageergebieden van lichtgevoelige vleermuizen;". Nu de raad zich in zoverre ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld dan in het bestreden besluit, zonder dat gewijzigde feiten of omstandigheden daar aanleiding toe geven, is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
Het belang van [appellant sub 3] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving is in dit geval dermate verweven met het algemeen belang gemoeid met het behoud van bedoelde diersoorten, dat niet kan worden geoordeeld dat de door hem ingeroepen normen - die betrekking hebben op hetgeen een goede ruimtelijke ordening op dit punt vereist - kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen, zodat artikel 8:69a van de Awb in zoverre niet aan vernietiging in de weg staat.
15.3. De rond het siertuinencomplex gelegen gronden hebben niet de bestemming "Groen", zodat het betoog van [appellant sub 3] in zoverre feitelijke grondslag mist.
Financiële uitvoerbaarheid
16. [appellant sub 3] betoogt dat de realisatie van het volkstuinencomplex financieel niet uitvoerbaar is. In dit verband voert [appellant sub 3] aan dat een deel van de kosten volgens de plantoelichting en de nota van zienswijzen ten laste wordt gebracht van het project Kwadrant, terwijl op dit moment geen concrete plannen bestaan voor dit project. Ook wensen veel leden niet te verhuizen, aldus [appellant sub 3].
16.1. De raad stelt dat de gemeente een bedrag van € 260.000 beschikbaar heeft gesteld voor de inrichting van het nieuwe complex. Dit bedrag wordt voorgeschoten en ofwel terugverdiend met de herontwikkeling van het Kwadrant, dan wel eenmalig ten laste gebracht van de algemene middelen. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid het plan in zoverre onvoldoende is gewaarborgd. Het betoog faalt.
Hondenschool
17. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover dit verplaatsing van de hondenschool mogelijk maakt.
Bestemming "Sport"
18. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat de hondenschool niet thuishoort op een terrein met de bestemming "Sport", aangezien de hondenschool geen sport is, wegens het ontbreken van een element van competitie.
18.1. De raad stelt dat de hondenschool trainingen en wedstrijden verzorgt in verschillende disciplines, zoals gehoorzaamheid, behendigheid en flyball, die behoren tot de hondensport. De bestemming "Sport" past volgens de raad het best bij de hondenvereniging. De reden voor de opname van de term hondendressuurterrein in de bestemmingsomschrijving is dat aldus wordt aangesloten bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). De hondenschool hoort volgens de raad thuis in het Buytenpark, nu zij hier reeds 15 jaar is gevestigd en voorziet in een maatschappelijke behoefte.
18.2. Op de verbeelding is aan gronden in het noordoosten van het plangebied waarbinnen de beoogde locatie van de hondenschool valt, de bestemming "Sport" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, sub a, b en c, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen tot en met categorie 3.1 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder een kantine, alsmede hondendressuurterrein.
18.3. Nu in de omschrijving van de bestemming "Sport" mede hondendressuurterrein is opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met deze bestemming een hondenschool niet passend is bestemd. Voorts heeft in elk geval een deel van de activiteiten, zoals behendigheidstraining en flyball, een competitief element, zodat ook om die reden geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze niet passend zijn bestemd. Het betoog faalt.
Cultuurhistorische waarden
19. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat verplaatsing van de hondenschool leidt tot aantasting van de beleving van de middeleeuwse en daarom beschermde Meerpolder.
19.1. De raad stelt dat de verplaatsing van de hondenschool de cultuurhistorische waarde van de Meerpolder niet aantast. In dit verband wijst de raad erop dat de voorzieningen op ongeveer 130 m van de Meerpolder zullen komen te liggen, terwijl het Buytenpark door de watergang duidelijk herkenbaar is als apart gebied. Ook is er tussen dit deel van het Buytenpark en de Meerpolder een baggerdepot.
19.2. In hetgeen de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de cultuurhistorische waarde van de Meerpolder onevenredig wordt aangetast. Daarbij betrekt de Afdeling dat de gronden waarop de hondenschool mogelijk wordt gemaakt niet zijn gelegen in de Meerpolder en gezien de afstand tussen deze gronden en de Meerpolder aantasting van het karakter van de Meerpolder niet aannemelijk is. Het betoog faalt.
Stedelijk groen buiten contour
20. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat een hondenschool een nieuwe functie is die niet past bij stedelijk groen, zodat het plan in zoverre in strijd is met artikel 2, tweede lid, onder f, van de Verordening Ruimte.
20.1. De raad stelt dat het niet gaat om een nieuwe functie, maar een verhuizing van een bestaande functie.
20.2. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Verordening Ruimte worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om vrijstelling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezig gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen. In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.
20.3. Hoewel het om de verplaatsing van een bestaande hondenschool gaat, was de betrokken functie op deze locatie niet eerder rechtmatig aanwezig, zodat deze - anders dan de raad heeft gesteld - niet als bestaand is aan te merken. Artikel 2, tweede lid, onder f, van de Verordening Ruimte staat evenwel nieuwe functies passend bij stedelijk groen buiten de bebouwingscontour toe, zoals sportvelden en volkstuinen, hetgeen de raad ten aanzien van het siertuinencomplex ook heeft gesteld. Nu, zoals in 18.3 is overwogen, een hondenschool valt onder de bestemming "Sport" en de gronden aldus als sportvelden zijn aan te merken, is de conclusie van de raad dat artikel 2, tweede lid, onder f, van de Verordening Ruimte zich tegen deze functie niet verzet, juist. Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
21. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat de hondenschool leidt tot geluidhinder voor omwonenden. Onder verwijzing naar de in opdracht van H. Luiten opgestelde Notitie Hondensportvereniging Zoetermeer van de Nederlandse Stichting Geluidhinder (hierna: NSG) van 14 januari 2013 stellen zij dat de hinder ernstiger kan zijn dan in rapport M.2012.0440.00.R001, versie 4, van DGMR van 12 september 2012 (hierna: het rapport van DGMR) wordt aangegeven en dat, anders dan in dat rapport wordt gesteld, passende grenswaarden worden overschreden. De locatie is daarom niet geschikt voor trainingen van een hondensportvereniging. Volgens NSG wordt voor woningen in de Meerpolder ten onrechte een hogere grenswaarde gehanteerd op de grond dat het een gebied zou zijn met veel agrarische activiteit, aangezien inmiddels is gebleken dat het aantal agrarische activiteiten zeer gering is en sprake is van een rustig landelijk gebied. Voorts zal de geluidhinder vanwege te laag ingeschatte bronniveaus en blaftijden 3 dB hoger zijn dan berekend en moet ook sterker rekening worden gehouden met het impulsvormige karakter van het geblaf.
Ook staat het plan volgens hen ter plaatse ten onrechte lichtmasten van 15 m hoogte toe.
21.1. De raad stelt dat de hinder voor omwonenden in eerste instantie is beoordeeld aan de hand van de VNG-brochure. Op grond hiervan geldt een richtafstand van 50 m voor een hondendressuurterrein ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstand tussen de grens van de bestemming en de gevel van de dichtstbijzijnde woning ([…]) bedraagt volgens de raad ongeveer 82 m. De feitelijke afstand tot deze woning en de beoogde locatie bedraagt volgens de raad, mede door de omvorming van het baggerdepot, evenwel 130 m. De afstand tussen de beoogde locatie en de wijk Buytenweg bedraagt minimaal 200 m. Daarnaast heeft de raad geluidonderzoek laten verrichten door DGMR, waaronder een bronmeting. Uit het onderzoek blijkt volgens de raad dat de vestiging van de hondenvereniging akoestisch gezien mogelijk is.
De raad stelt dat lichtmasten zijn toegestaan tot 15 m. Daarbij wijst de raad erop dat deze regeling overeenkomt met het voorheen geldende plan. Voorts zijn rondom de bestaande voetbalvelden al verschillende masten geplaatst van deze hoogte.
21.2. De Afdeling overweegt dat de raad de hinder voor omwonenden primair heeft beoordeeld aan de hand van de VNG-brochure. In deze brochure wordt voor hondendressuurterreinen (SBI-code 94991) een richtafstand aanbevolen van 50 m tot een rustige woonwijk. Deze afstand wordt aanbevolen in verband met het aspect geluid. De aanbevolen richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning. Op de verbeelding is binnen de bestemming "Sport" geen aanduiding voor een hondendressuurterrein opgenomen, zodat moet worden gemeten vanaf de grens van het vlak met de bestemming "Sport". Onbetwist is dat de afstand tussen de grens van deze bestemming en de gevel van de dichtstbijzijnde woning (Meerpolder 10) ongeveer 82 m bedraagt, zodat aan de richtafstand ruimschoots wordt voldaan.
In aanvulling hierop heeft de raad akoestisch onderzoek laten verrichten naar de geluidbelasting vanwege de hondenschool. De resultaten hiervan zijn in de eerste plaats neergelegd in voornoemd rapport van DGMR. In dit rapport is uitgegaan van een locatie van de hondenschool zo dicht als op grond van het plan mogelijk bij de woningen aan de Meerpolder. De omgeving ten noorden van deze locatie is in het rapport aangemerkt als "Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten", waarvoor in tabel 2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) een richtwaarde wordt aanbevolen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45, 45 en 35 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. In het rapport zijn op de noordelijk gelegen woningen aan de Meerpolder langtijdgemiddelde geluidniveaus vanwege de hondenschool berekend van 39 dB(A) voor de dagperiode en 41 dB(A) voor de avondperiode, zodat volgens het rapport aan de richtwaarden wordt voldaan.
In het deskundigenbericht is vermeld dat de noordelijke omgeving is te rangschikken onder "Stille landelijke gebieden; Gebieden voor extensieve recreatie" ofwel "Landelijk gebied" als bedoeld in tabel 2 respectievelijk 4 van de Handreiking, waarvoor een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt aanbevolen van 40, 35 en 30 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Naar aanleiding hiervan heeft de raad alsnog onderzoek laten doen naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Volgens hoofdstuk 4 van de Handreiking kan overschrijding van de richtwaarden van tabel 4 toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt. De resultaten van het onderzoek naar het referentieniveau zijn neergelegd in rapport M.2012.0440.02.R001 van DGMR van 12 december 2013, waarin wordt geconcludeerd dat gedurende de avondperiode het referentieniveau van het omgevingsgeluid, ter plaatse van de woningen in de Meerpolder, 40 à 43 dB(A) bedraagt.
Tevens heeft de raad naar aanleiding van de notitie van NSG een nadere beoordeling laten uitvoeren van de geluidbelasting vanwege de hondenschool. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in de brief van DGMR van 29 mei 2013, kenmerk M.2012.0440.01.B001. In het kader van deze beoordeling heeft DGMR op 25 mei 2013 bronmetingen verricht, die volgens DGMR de bronvermogens en blaftijden in het rapport van 12 september 2012 valideren. Voorts wordt in de brief gesteld dat door de variatie in sterkte van blaffen en door het tegelijkertijd blaffen van verschillende honden een deel van de hinderlijkheid wordt gemaskeerd, zodat geen reden bestaat een hogere strafcorrectie voor impulsgeluid toe te passen dan de algemeen geaccepteerde strafcorrectie van 5 dB(A).
De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten en conclusies van rapport M.2012.0440.02.R001 van DGMR van 12 december 2013 en de brief van DGMR van 29 mei 2013, kenmerk M.2012.0440.01.B001, onjuist zijn en dat − anders dan op grond van de onderzoeken van DGMR kan worden geconcludeerd − de geluidbelasting vanwege de hondenschool ter plaatse van de woningen aan de Meerpolder het referentieniveau van het omgevingsgeluid zou overstijgen.
Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van omwonenden van de hondenschool wat geluid betreft een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Ook wat lichthinder voor omwonenden betreft, ziet de Afdeling geen aanleiding voor dit oordeel. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het deskundigenbericht wordt vermeld dat de situatie op dit punt gunstiger is geworden ten opzichte van het vorige plan.
De betogen falen.
Soortenbescherming
22. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat verplaatsing van de hondenschool naar de oosthoek van het Buytenpark leidt tot verstoring van water- en rietvogels in vooral het broedseizoen. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen in dit verband dat de hondenschool leidt tot geluidhinder en lichthinder in de Meerpolder waar veel weidevogels leven. Het plan verdraagt zich daarom niet met artikel 5 van de Verordening Ruimte. Beperkingen, zoals het behoud van een bomenrij en afscherming van de lichtbronnen, die deze gevolgen moeten voorkomen zijn ten onrechte niet verankerd in het plan. Ook is niet verankerd dat vernietiging van de natuurlijke oevers en rietkragen ter plaatse van de hondenschool achterwege blijft, waarbij zij erop wijzen dat deze het leefgebied vormen van de zwaar beschermde waterspitsmuis.
22.1. De raad stelt dat een deel van de Meerpolder is aangewezen als "overige nieuwe natuur". Voor de gronden in het Buytenpark geldt dit echter niet. Artikel 5 van de Verordening Ruimte staat dan ook niet in de weg aan de onderhavige bestemming in het Buytenpark.
De raad stelt dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de verplaatsing van de hondenvereniging voor de flora en fauna. Hieruit blijkt dat, wanneer onder andere rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de natuurvriendelijke oevers gespaard blijven, de Ffw niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. In dit verband wijst de raad erop dat de natuurlijke oevers en rietvegetaties, waarin onder andere de waterspitsmuis leeft, gehandhaafd blijven en niet nodig zijn voor het huisvesten van de sportverenigingen, waaronder de hondenschool. Deze gronden hebben de bestemming "Groen" gekregen en kunnen dus niet worden aangetast ten behoeve van de sportvoorziening. Bij het plaatsen van de verlichting rondom de sportvelden zal rekening worden gehouden met de gevoelige diersoorten. Het tussenliggende baggerdepot heeft een omvang die mede kan bijdragen aan de bescherming van diersoorten in de Meerpolder tegen geluid- en lichthinder. Algemene zangvogels zullen volgens de raad geen hinder ondervinden van het hondendressuurterrein. Broedende weidevogels mijden volgens de raad hoge achtergrondwaarden. Ze wennen echter juist snel aan piekgeluiden, zoals het blaffen van honden, aldus de raad. Volgens de raad staat de Ffw dan ook niet aan de uitvoering van het plan in de weg.
22.2. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Verordening Ruimte wijzen bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als overige nieuwe natuur, zoekgebied of ecologische verbinding geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
22.3. De gronden waarop het plandeel betrekking heeft zijn niet aangewezen als "overige nieuwe natuur". Artikel 5, tweede lid, van de Verordening Ruimte staat dan ook niet in de weg aan de toekenning van de bestemming "Sport" aan deze gronden.
22.4. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen heeft de raad het plan niet kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
22.5. Ten aanzien van de gestelde verstoring van water- en rietvogels in de Meerpolder in vooral het broedseizoen door geluidhinder en lichthinder vanwege de hondenschool, overweegt de Afdeling als volgt. In de "Natuurnotitie ten behoeve van voorontwerpbestemmingsplan begraafplaats Buytenpark" van januari 2010 wordt gesteld dat de verplaatsing van het hondenterrein kan leiden tot licht- en geluidoverlast in de Meerpolder. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de tussenliggende populieren, rietkragen en natuurvriendelijke oevers lichthinder kunnen beperken. Het plan staat aan het behoud hiervan niet in de weg, gezien de bestemming "Groen" ter plaatse. Voorts is in het plan aan het noordelijk deel van de gronden met de bestemming "Sport" de functieaanduiding "baggerspeciedepot" toegekend. Op een deel van deze gronden, tussen de beoogde locatie van de hondenschool en de Meerpolder, is een baggerdepot aangelegd dat blijkens het deskundigenbericht tevens als buffer tegen geluid- en lichthinder voor vogels in de Meerpolder kan fungeren. In hetgeen de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben gesteld omtrent verstoring van water- en rietvogels in de Meerpolder, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De hondenschool wordt in het plan niet mogelijk gemaakt ter plaatse van de natuurlijke oevers en rietkragen. De stelling dat het plan kan leiden tot vernietiging van de natuurlijke oevers en rietkragen ter plaatse van de hondenschool, mist dan ook feitelijke grondslag.
De betogen falen.
Mountainbiken
23. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Natuur" voor zover dat gebruik door mountainbikers mogelijk maakt.
De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep betogen dat het plan ten onrechte niet in de weg staat aan verstoring van het natuurgebied door mountainbikers. Zij wijzen erop dat mountainbikers steeds vaker rijden op plekken waar het feitelijk verboden is, op zelfgevormde paden. Dit is volgens hen schadelijk voor de natuur door versnippering en verstoring, voor vogels die rust nodig hebben en hinderlijk voor wandelaars. Ten onrechte is volgens hen slechts voor een klein deel van het gebied een ATB-parcours uitgesloten. Ook is betere vormgeving van het bestaande parcours niet in het plan neergelegd. Volgens Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep is ten onrechte geen padenplan opgenomen met het verbod om op andere plaatsen te mountainbiken. Dat voor verlegging een afwijkingsprocedure nodig zou zijn, is volgens hen niet het geval, aangezien met een uitwerkingsplan zou kunnen worden gewerkt.
23.1. De raad stelt dat op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening Zoetermeer (hierna: de APV Zoetermeer) in het Buytenpark een mountainbikeparcours is aangewezen. In verband hiermee is in het plan voor het noordelijke deel van het park de aanduiding "specifieke vorm van natuur uitgesloten − mountainbikeparcours opgenomen". Mountainbikers die zich niet houden aan de regels in het Buytenpark, kunnen worden aangesproken op basis van de APV Zoetermeer. Een verbod op mountainbiken hoort volgens de raad niet thuis in het bestemmingsplan.
23.2. Aan het geaccidenteerde terrein ter plaatse van de voormalige puinstort is de bestemming "Natuur" toegekend. Aan het noordoostelijke deel van dit terrein is tevens de aanduiding "specifieke vorm van natuur uitgesloten - mountainbikeparcours" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder 6.1.1, sub c en m, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor langzaam verkeersroutes, met daaraan ondergeschikt wegen en paden.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder 6.1.1, sub e, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur uitgesloten - mountainbikeparcours" de aanleg en het realiseren van een mountainbikeparcours niet toegestaan.
23.3. De Afdeling overweegt dat op een omvangrijk deel van het terrein de aanduiding "specifieke vorm van natuur uitgesloten - mountainbikeparcours" rust, zodat een mountainbikeparcours aldaar niet mogelijk wordt gemaakt. De raad heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen op de rest van het terrein, waar zich de hoogste heuvels bevinden, een mountainbikeparcours wel mogelijk te maken.
Voor zover de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep bevreesd zijn dat mountainbikers zich op plaatsen begeven waar dit verboden is, betreft dit een aangelegenheid die wordt bestreken door de APV Zoetermeer. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het plan een nadere regeling ten aanzien van het bestaande parcours en de situering van paden had behoren op te nemen en niet in redelijkheid voor de opgenomen planregeling heeft kunnen kiezen. Het betoog faalt.
Herhaling zienswijzen
24. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Relativiteit
25. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
Conclusie
26. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het besluit van 3 december 2012 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het artikel 8, lid 8.1, onder i, van de planregels betreft. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het beroep van de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
27. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
28. Ten aanzien van [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 1] en de Stichting Kwaliteitsteam en de Vogelwerkgroep bestaat geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Kwaliteitsteam Buytenpark en Vogelwerkgroep Zoetermeer en andere, voor zover dat is ingesteld door H. Luiten, voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Volkstuinen" en het plandeel met de bestemming "Natuur" voor zover dat gebruik door mountainbikers mogelijk maakt, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zoetermeer van 3 december 2012, kenmerk DOC-2012-004894, voor zover het artikel 8, lid 8.1, onder i, van de planregels van het daarbij vastgesteld bestemmingsplan "Buytenpark" betreft;
IV. bepaalt dat artikel 8, lid 8.1, onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buytenpark" als volgt komt te luiden: "lichtmasten, waarbij de verlichtingssterkte niet meer mag bedragen dan 0,6 lux op de broedplaatsen en foerageergebieden van uilen en op de foerageergebieden van lichtgevoelige vleermuizen;";
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Zoetermeer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor onder IV. vermelde onderdeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van de stichting Stichting Kwaliteitsteam Buytenpark en Vogelwerkgroep Zoetermeer en andere, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Zoetermeer aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
271.