Rb. Maastricht, 11-11-2011, nr. Rekestnummer 11/238
ECLI:NL:RBMAA:2011:BU6796
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
11-11-2011
- Zaaknummer
Rekestnummer 11/238
- LJN
BU6796
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2011:BU6796, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 11‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑11‑2011
Inhoudsindicatie
De waarborgen omschreven in art. 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn niet in acht genomen; bezwaarschrift gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/501169-08
Rekestnummer: 11/238
Beschikking van de rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij [Naam bezwaarde] van:
[Naam bezwaarde],
[Geboortedatum-en plaats],
[Adres],
hierna te noemen: [Naam bezwaarde].
[Naam bezwaarde] heeft in deze zaak woonplaats gekozen te Maastricht, ten kantore van zijn raadsman mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens.
1. Het verloop van de procedure
Het bezwaarschrift is op 26 april 2011 ter griffie van de rechtbank ingekomen.
[Naam bezwaarde] is opgeroepen om ter zitting van 27 mei 2011 te verschijnen. Op deze datum heeft de rechtbank de raadsman van [Naam bezwaarde] en de officier van justitie in raadkamer gehoord. [Naam bezwaarde] is niet ter zitting verschenen. De behandeling van het bezwaarschrift is ter zitting voor bepaalde tijd aangehouden, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een proces-verbaal te doen opmaken door de afnemer van het DNA-materiaal en hierin te vermelden of [Naam bezwaarde] is gewezen op zijn recht om bezwaar te maken tegen afname door de beveiligingsmedewerker, of er sprake was van een taalprobleem en hoe de psychische gesteldheid was van [Naam bezwaarde].
Tenslotte heeft de rechter de officier van justitie de opdracht gegeven een aanvullend proces-verbaal te doen opmaken omtrent de bevoegdheid van de afnemer van het DNA-materiaal en de detentiegeschiedenis van bezwaarde en wel met name of bezwaarde telkens op een psychische afdeling heeft verbleven.
Op 11 november 2011 is de behandeling van de zaak voortgezet. Op die datum zijn de officier van justitie en de raadsman van [Naam bezwaarde] ter zitting gehoord. [Naam bezwaarde] is wederom niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
Bij vonnis van 20 mei 2009 is [Naam bezwaarde] door de politierechter te Maastricht onder andere veroordeeld tot, kort gezegd, gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van
€ 660,00 subsidiair 13 dagen hechtenis wegens twee door hem gepleegde diefstallen.
Bij arrest van 27 oktober 2010 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch [Naam bezwaarde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken waarvan twee weken voorwaardelijk. Uit het arrest blijkt dat klager zich twee maal schuldig heeft gemaakt aan zakkenrollerij.
Op bevel van de officier van justitie te Maastricht is op 13 april 2011 van [Naam bezwaarde] celmateriaal afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel in de landelijke DNA-bank.
3. De inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van [Naam bezwaarde] in de landelijke DNA-bank.
De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven en voor zover voor de uitkomst van deze procedure relevant- het volgende aangevoerd:
Omdat onduidelijk is of de handtekening onder het bevel tot afname van DNA-materiaal bij [Naam bezwaarde] door een officier van justitie is gezet, kan niet worden vastgesteld of dit bevel bevoegd gegeven is.
Mocht dit laatste al het geval zijn dan is de officier van justitie te laat overgegaan tot het bevelen van de DNA-afname. De veroordeling van de politierechter dateert van 20 mei 2009. Op 13 april 2011 is bij [Naam bezwaarde] DNA-materiaal afgenomen. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beoogt de officier van justitie te verplichten direct na de veroordeling DNA-materiaal bij de veroordeelde te laten afnemen en een profiel te laten bepalen.
[Naam bezwaarde] heeft van meet af aan bezwaar gemaakt tegen afname van DNA-materiaal. Dit materiaal had daarom alleen door een arts of verpleegkundige bij hem mogen worden afgenomen. Ondanks het door [Naam bezwaarde] geuite bezwaar, is bij hem DNA materiaal afgenomen, door een beveiligingsmedewerker.
Indien er van uit wordt gegaan dat [Naam bezwaarde] zijn bezwaren tegen afname van DNA-materiaal heeft laten varen, dan had hij moeten worden gewezen op de mogelijkheid om tegen de afname door een ander dan een arts of een verpleegkundige bezwaar te maken. Nu [Naam bezwaarde] hierover niet is geïnformeerd is de afname van zijn DNA-materiaal op onrechtmatige wijze geschied hetgeen tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift dient te leiden. De taalproblemen en de psychische gesteldheid van [Naam bezwaarde] hadden extra alertheid op de naleving van de regelgeving met zich moeten brengen.
4. De reactie van de officier van justitie
Het bevel tot afname van DNA-materiaal is tijdig door een officier van justitie gegeven.
Of [Naam bezwaarde] bezwaar heeft gemaakt is voor de uitvoering van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet relevant omdat een veroordeelde verplicht is om aan deze wet mee te werken.
[Naam bezwaarde] is op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen afname door een ander dan een arts of verpleegkundige gewezen. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen afname van DNA-materiaal door een beveiligingsmedewerker. Bij [Naam bezwaarde] is rechtmatig DNA-materiaal afgenomen. Het bezwaarschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. De beoordeling
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen, nu de veroordeling van [Naam bezwaarde] die tot de afname van celmateriaal heeft geleid, in eerste instantie door deze rechtbank is geschied.
Met de afname van DNA-materiaal bij [Naam bezwaarde] wordt uitvoering gegeven aan het onderliggende bevel van 13 april 2011. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de handtekening onder dit bevel van een aan het openbaar ministerie te Maastricht verbonden officier van justitie is. Voormeld bevel is derhalve bevoegd gegeven.
Bij vonnis van 20 mei 2009 en nadien in hoger beroep bij arrest van 27 oktober 2010 is [Naam bezwaarde] veroordeeld voor feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, waardoor de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden op hem van toepassing is. De in artikel 2 van deze Wet genoemde uitzonderingssituatie doet zich hier niet voor.
In de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is geen termijn opgenomen voor het geven van het bevel tot het afnemen van celmateriaal. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002-2003, 28 685, nr. 3 p32) blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat het bevel zo spoedig mogelijk na de veroordeling wordt gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bevel tot afname van DNA-materiaal bij [Naam bezwaarde] weliswaar niet meteen na de veroordeling in eerste aanleg gegeven, maar niet zo laat dat dit tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift zou moeten leiden, nu de belangen van [Naam bezwaarde] niet zijn geschonden en het afnemen van DNA-materiaal binnen een jaar na het vonnis van de rechtbank, gelet op het feit dat het hoger beroep is afgewacht, geen onaanvaardbare rechtsongelijkheid in de behandeling van veroordeelden tot gevolg heeft. (LJN:BR4357, rechtbank Groningen, 20-10-2010)
Uit een zich bij de stukken bevindend formulier "opdracht afname en onderzoek DNA-materiaal" blijkt dat door [naam beveiligingsmedewerker] op 13 april 2011 te 10.49 uur in aanwezigheid van naam beveiligingsmedewerker], beiden beveiligingsmedewerker, wangslijm is afgenomen.
In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of de afname door een beveiligingsmedewerker van belang is voor de rechtmatigheid van de afname van DNA-materiaal bij [Naam bezwaarde], aangenomen dat hij alleen tegen de afname van DNA-materiaal bezwaar heeft gemaakt en niet tegen de afname door een beveiligingsmedewerker in het bijzonder.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 685, nr. 3 pag 38) bevat de volgende passage:
Artikel 5, tweede lid, voorziet erin dat het afnemen van celmateriaal tegen de wil van de veroordeelde door een arts of een verpleegkundige geschiedt. Dat geldt ongeacht of er wangslijmvlies wordt afgenomen dan wel, vanwege bijzondere geneeskundige redenen of vanwege verzet van de veroordeelde, bloed of haarwortels. Hiermee wordt aangesloten bij de
artikelen 151b, derde lid, en 195d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ingevolge deze artikelleden dient bij gedwongen afname van celmateriaal bij een verdachte altijd een arts of een verpleegkundige te worden ingeschakeld. Er zijn geen redenen om in dit wetsvoorstel daarvan af te wijken. Het gaat zowel bij de verdachte als bij de veroordeelde
immers om hetzelfde dwangmiddel.
Uit bovenstaande passage vloeit voort dat de afname van DNA-materiaal bij [Naam bezwaarde] –nu DNA-materiaal door een beveiligingsmedewerker is afgenomen- onrechtmatig heeft plaatsgevonden als dit is gebeurd ondanks het feit dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen afname van DNA-materiaal.
In een brief van 12 juli 2011 van de behandelcoördinator afdeling Farao van de penitentiaire inrichting Limburg Zuid locatie PPC Overmaze Maastricht wordt vermeld dat op de dag van de DNA afname het volgende over [Naam bezwaarde] is gerapporteerd: "heeft vanmorgen DNA afgestaan. Wilde hier in eerste instantie niet aan meewerken, maar daar het verplicht is werkte hij eraan mee."
Op basis van laatstgenoemde passage concludeert de rechtbank dat [Naam bezwaarde] zijn bezwaren heeft laten varen. In principe mocht derhalve DNA-materiaal bij hem worden afgenomen door een ander dan een arts of een verpleegkundige. Bij [Naam bezwaarde] is DNA-materiaal afgenomen door een beveiligingsmedewerker. Afname door een ander dan een arts of verpleegkundige is geregeld in artikel 3, lid 3 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Deze bepaling luidt als volgt:
Het afnemen van wangslijmvlies of haarwortels bij een veroordeelde ingevolge een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kan, ingeval de veroordeelde daartegen geen bezwaar maakt, geschieden door een daartoe door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar of een daartoe door de directeur van de inrichting of instelling aangewezen persoon als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Penitentiaire Beginselenwet, artikel 1 onder k van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden of artikel 1 onder 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen die voldoet aan bij ministeriele regeling vastgestelde eisen.
Bij de stukken bevindt zich naast de informatie uit de brief van 12 juli 2011 van de behandelcoördinator afdeling Farao van de penitentiaire inrichting Limburg Zuid locatie PPC Overmaze Maastricht ("heeft vanmorgen DNA afgestaan. Wilde hier in eerste instantie niet aan meewerken, maar daar het verplicht is werkte hij eraan mee.”) een verklaring gedateerd 6 juli 2011 waarin [namen beveiligingsmedewerker] verklaren dat [Naam bezwaarde] tijdens de DNA afname er op gewezen is dat hij recht heeft om bezwaar te maken tegen "de procedure".
De rechtbank acht de bewoordingen van deze verklaring mede gelet op hetgeen gerelateerd wordt in voormelde brief dermate vaag dat naar haar oordeel op grond hiervan niet geconcludeerd kan worden dat de [Naam bezwaarde] erop is gewezen dat hij tegen afname door een ander dan een arts of verpleegkundige bezwaar kan maken. Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank niet kan vaststellen dat de afname geschied is met inachtneming van de waarborgen omschreven in art. 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Het bezwaarschrift dient dan ook gegrond te worden verklaard
Het feit dat op het zich bij de stukken bevindende formulier "opdracht afname en onderzoek DNA-materiaal" staat voorgedrukt:
"veroordeelde is op de hoogte gesteld van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen afname van het DNA-materiaal door genoemde functionaris, zijnde een daartoe op grond van artikel 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken aangewezen functionaris en heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt" leidt niet tot een andere conclusie. Op dit formulier bevindt zich voor deze passage geen door de functionaris die DNA materiaal afneemt aan te kruisen hokje waardoor niet blijkt of de betreffende ambtenaar zich ervan heeft vergewist of hij aan deze verplichting heeft voldaan.
Zelfs al zou [Naam bezwaarde], zoals door de officier van justitie gesteld, wel zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de afname van DNA door een beveiligingsmedewerker, dan nog is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet aan de waarborgen omschreven in art. 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken voldaan.
Uit voormelde brief van 12 juli 2011 van de behandelcoordinator afdeling Farao van de penitentiaire inrichting Limburg Zuid locatie PPC Overmaze Maastricht blijkt dat de [Naam bezwaarde] problemen had met de Nederlandse taal. Hij kon zich goed verstaanbaar maken, doch er waren in gesprekken vaak misverstanden omdat hij zijn gesprekspartners niet altijd goed begreep.
Uit het bijgevoegde dossier met parketnummer 03/700676-10 blijkt dat [Naam bezwaarde] in die zaak door de politie zonder tolk is gehoord. Op 23 december 2010 is hij ook in de raadkamer gevangenhouding zonder tolk gehoord, voor de raadkamer van 19 mei 2011 is echter een tolk Marokkaans opgeroepen.
Op de terechtzitting van 23 maart 2011 heeft [Naam bezwaarde] om een tolk gevraagd welk verzoek is gehonoreerd.
Volgens het rapport in die zaak uitgebracht door psychiater J.L.M. Dinjens in samenwerking met R. Cardynaals, psychiater i.o., is op 22 februari en 11 en 17 maart 2011 met [Naam bezwaarde] gesproken en was "door de psychische conditie van klager en het feit dat hij de Nederlandse taal maar matig lijkt te beheersen" het afnemen van een anamnese zeer moeizaam. De rechtbank gaat er op grond van het vorenstaande van uit dat [Naam bezwaarde] zich wel in eenvoudig Nederlands verstaanbaar kon maken maar dat - zoals de behandelcoordinator schrijft- in gesprekken vaak misverstanden ontstonden omdat hij zijn gesprekspartners niet altijd goed begreep.
Wil bij de uitvoering van de Wet DNA-onderzoek in strafzaken van een eerlijke rechtsgang sprake kunnen zijn, dan zal de veroordeelde moeten begrijpen dat hij tegen afname door een ander dan een arts of verpleegkundige bezwaar kan maken. Zelfs al zouden [namen beveiligingsmedewerker][Naam bezwaarde] hebben geïnformeerd over zijn recht om bezwaar te maken tegen afname door een ander dan arts of verpleegkundige dan was onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden de twijfel gerechtvaardigd of [Naam bezwaarde] dit begreep. [Namen beveiligingsmedewerker] hadden [Naam bezwaarde] door tussenkomst van een tolk (of tolkentelefoon) of door hem een in een voor hem begrijpelijke taal geschreven brochure te geven waarin zijn rechten zijn verwoord over zijn rechtspositie moeten informeren. Alleen dan zou ten aanzien van [Naam bezwaarde] gezegd kunnen worden dat de waarborgen omschreven in art. 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken in acht zijn genomen.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren en de officier van justitie bevelen ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van [Naam bezwaarde] terstond wordt vernietigd.
6. Beslissing
Verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van [Naam bezwaarde] terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Kramer, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer op 11 november 2011.