Rb. Haarlem, 21-12-2007, nr. 15/751609-06
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0706, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
21-12-2007
- Zaaknummer
15/751609-06
- LJN
BC0706
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0706, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 21‑12‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1699, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Vonnis medeverdachte Willem H. Bewezenverklaard: feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/751609-06
Uitspraakdatum: 21 december 2007
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
18 juli 2006, 6 oktober 2006, 4 januari 2007, 2 april 2007, 3 april 2007, 5 april 2007, 12 april 2007, 16 april 2007, 7 mei 2007, 24 september 2007, 25 september 2007, 8 november 2007, 9 november 2007, 12 november 2007, 13 november 2007, 22 november 2007, 23 november 2007 en 7 december 2007 in de zaak tegen:
René v.D.,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adresgegevens],
thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
FEIT 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005,
te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of W.F.H. en/of R.G. en/of M.G. en/of één of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
afpersing van C.D. Houtman (artikel 317 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
bedreiging van die Houtman met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
mishandeling van die Houtman (artikel 300 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van (afpersing van, althans enig misdrijf ten nadele van die Houtman en/of één of meer aan hem gelieerd(e) bedrijf/bedrijven (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie (artikel 55 Wet wapens en munitie);
FEIT 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 2 november 2005,
te Amsterdam en/of /althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door geweld en/of bedreiging met geweld C.D. Houtman heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 1.000.000,- euro, althans een of meer geldbedrag(en),
geheel of ten dele toebehorende aan die Houtman, in ieder geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- -
naar (de woning van) die Houtman is/zijn gegaan en/of dreigend tegen die Houtman heeft/hebben gezegd dat hij dat/een geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en/of hij, Houtman, en/of (één of meer van) zijn familieleden zou(den) worden gedood, althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- -
meermalen, althans eenmaal, op een voor die Houtman dreigende wijze een (vuur)wapen, in ieder geval een voor bedreiging geschikt voorwerp, aan die Houtman heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of op die Houtman heeft/hebben gericht, en/of
- -
meermalen, althans eenmaal, dreigend die Houtman (in café De Hallen) heeft/hebben toe gesproken en/of (in een hoek) klem gezet, en/of
- -
meermalen, althans eenmaal, dreigend die Houtman (vanuit café De Hallen) heeft/hebben meegenomen, en/of
- -
(door één of meer van voornoemde handelingen) een dermate dreigende situatie en/of sfeer voor die Houtman heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden, dat de vrees van die Houtman voor geweld van de zijde van verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) gerechtvaardigd was.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerequireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te weten deelneming aan een criminele organisatie (feit 1) en het medeplegen van afpersing van Houtman (feit 2) en hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde pillendoos hebben de officieren van justitie gevorderd dat deze wordt onttrokken aan het verkeer.
3.2.
Bespreking van bewijsverweren
3.2.1.
Uitleg van de term toebehoren in artikel 317 Wetboek van Strafrecht
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat het mogelijk door Houtman afgegeven bedrag hem heeft toebehoord in de zin van artikel 317 Wetboek van Strafrecht (Sr). Met verwijzing naar de rechtstheoretische achtergrond van de in artikel 36e Sr geregelde maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en mede gelet op Europese verdragsbepalingen rond fraudebestrijding stelt de raadsman dat het bepaalde in artikel 317 Sr geen bescherming kan bieden in het geval dat een slachtoffer het hem afgeperste geld niet legaal heeft verkregen. Nu niet kan worden vastgesteld dat Houtman, gelet op zijn criminele activiteiten, rechtmatig de beschikkingsmacht had over het – mogelijk – afgegeven bedrag, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Artikel 317 Sr beoogt iemands persoonlijke vrijheid en het hem toebehorend vermogen te beschermen tegen degene die zich (of een ander) ten koste van hem wederrechtelijk wil bevoordelen. Het begrip 'toebehoren' in deze delictsomschrijving omvat meer dan het civielrechtelijke 'in eigendom toebehoren'. Voor de vraag of een zaak iemand toebehoort in de zin van deze bepaling is doorslaggevend of diegene zeggenschap heeft over en belang heeft bij die zaak. Of de zaak een legale herkomst heeft is daarbij – anders dan de raadsman meent – niet van belang. Dat op grond van artikel 36e Sr wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen en dat op grond van Europese verdragen fraudebestrijding dient plaats te vinden, maakt dit niet anders. Uit de stukken blijkt dat Houtman, teneinde het van hem geëiste bedrag te kunnen betalen, met behulp van vrienden geld bijeen heeft gebracht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Houtman ten tijde van de betaling over dit bedrag kon beschikken en dat daarmee het geldbedrag hem heeft toebehoord in de zin van artikel 317 Sr.
Overigens zou, indien dit oordeel anders zou luiden, dit aan een eventuele bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet in de weg staan nu het verbod van artikel 317 Sr zich richt tegen degene aan wie het goed nu juist niet toebehoort. Er hoeft niet meer vast te staan dan dat het geld aan een ander, niet zijnde verdachte of diens mededaders heeft toebehoord. Dat van toebehoren aan verdachte of diens mededaders sprake zou zijn geweest, is niet gesteld en daarvoor zijn in het dossier ook geen aanknopingspunten te vinden.
3.2.2.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van Maria Houtman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Maria Houtman afgelegde verklaringen niet consistent en door emoties gekleurd zijn. Daarnaast valt daarin een onmiskenbaar rancuneus groeiproces op, mogelijk als gevolg van een behoefte aan vergelding. Volgens de verdediging zal de getuige als weduwe de bedreiging of afpersing niet los kunnen zien van de moord. Hierdoor is haar verhaal voor verdachte, die zij in het andere kamp plaatst, belastender geworden dan de werkelijkheid is en zijn haar verklaringen niet bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht de verklaringen afgelegd door Maria Houtman voldoende betrouwbaar om tot het bewijs te kunnen meewerken.
De rechtbank stelt voorop dat de getuige zeer uitvoerig en soms indringend is bevraagd. Niet alleen is hierdoor veel – toetsbare – informatie vergaard, maar is ook duidelijk geworden welke daarbij haar bronnen van wetenschap zijn geweest. Voorts is de verdediging in de gelegenheid geweest te onderzoeken of eventuele bij de getuige levende rancuneuze gevoelens van invloed zijn geweest op haar verklaringen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het door de getuige bij de rechter-commissaris in maart 2007 verklaarde in de kern reeds is terug te vinden in haar eerste verklaring van 3 november 2005 bij de Nationale Recherche. Ook blijkt uit laatstgenoemde verklaring dat de getuige bij dat verhoor veelvuldig en nadrukkelijk heeft laten blijken dat zij bang is om de politie te vertellen wat zij weet en daarbij namen te noemen.
Uit de verklaringen wordt duidelijk dat deze getuige in latere verhoren te kennen geeft dat zij van de bedreiging aan de deur veel meer heeft waargenomen dan zij aanvankelijk heeft gezegd en dat zij gaandeweg meer informatie heeft verstrekt die belastend is voor verdachte. De rechtbank constateert dat deze ontwikkeling in de verklaringen van de getuige, afgezien van enkele punten van ondergeschikte aard, niet heeft geleid tot tegenstrijdige verklaringen, haar verklaring als bedreigde getuige A inbegrepen. Daarnaast past deze ontwikkeling bij de hiervoor gegeven uitleg/toelichting van de getuige, inhoudende onder meer dat zij aanvankelijk te angstig was om volledige openheid van zaken te geven. De getuige heeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk gegeven van enige neiging het door haar en haar familie ondervonden leed ten koste van verdachte te willen vergelden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de door de verdediging gewraakte inconsistenties in de verklaringen van Maria Houtman, alsook de door de raadsman gesignaleerde strijdigheid met hetgeen de zusters Houtman, die van hun schoonzuster van de bedreiging hebben vernomen, over de bedreiging hebben verklaard, verklaarbaar en niet onbegrijpelijk.
3.2.3.
Gebruik van de verklaringen van Van der Bijl in het licht van artikel 6 EVRM
De verdediging heeft de verklaringen door Van der Bijl afgelegd tegenover de Nationale Recherche betwist. Zij acht de desbetreffende processen-verbaal van verhoor wegens strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, niet bruikbaar voor het bewijs nu zij niet in de gelegenheid is geweest Van der Bijl te ondervragen en voor zijn verklaringen onvoldoende steun is te vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat, hoewel de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de betrouwbaarheid van deze voor verdachte belastende verklaringen te toetsen en deze aan te vechten door middel van het ondervragen van Van der Bijl, deze verklaringen niettemin – mits in niet doorslaggevende zin – bruikbaar zijn voor het bewijs. Daar waar de rechtbank deze verklaringen tot het bewijs laat meewerken vinden deze in belangrijke mate steun in verschillende andere tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen.
- 3.3.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 en vanwege de onderlinge samenhang, ook van feit 1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan afpersing van Houtman.
Uitgaande van de verklaringen van Maria Houtman acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een van zijn mededaders Houtman aan de deur van diens huis ernstig heeft bedreigd, waarna Houtman is gedwongen tot betaling van 1 miljoen euro aan verdachte en zijn mededaders. Blijkens de zich in het dossier bevindende verklaringen heeft verdachte na deze afpersing de bestaande samenwerking met zijn mededaders voortgezet, in die zin dat zij ten opzichte van Houtman telkens op dezelfde wijze gezamenlijk zijn blijven optreden. Hierbij bezochten zij gelijktijdig dezelfde cafés, reden op dezelfde brommers en bleven via een aan Houtman verstrekte telefoon met hem contact onderhouden. De rechtbank ziet in deze voortdurende nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten de voor de hier bedoelde organisatie vereiste continuïteit en structuur. Voorts blijkt uit de verklaringen in het dossier dat Houtman ook na de bedreiging aan de deur enkele malen door verdachte en/of zijn mededaders onder bedreigende omstandigheden is aangesproken. Gelet hierop acht de rechtbank met de officieren van justitie bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Het samenwerkingsverband is tot kort voor de dood van Houtman blijven bestaan en had het oogmerk op het jegens Houtman plegen van bedreigingen, afpersing en het vervolgens witwassen van daardoor verkregen gelden
De rechtbank acht aldus beide ten laste gelegde feiten bewezen.
- 3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
FEIT 1
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005, te Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, W.F.H., R.G. en een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
afpersing van C.D. Houtman,
- -
bedreiging van die Houtman met enig misdrijf tegen het leven gericht en
- -
witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van afpersing van die Houtman.
FEIT 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2004,
te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld C.D. Houtman heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 1.000.000,- euro, geheel of ten dele toebehorende aan die Houtman,
bestaande die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders:
- -
naar de woning van die Houtman zijn gegaan en dreigend tegen die Houtman hebben gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en hij, Houtman, en zijn familieleden zouden worden gedood, althans woorden van een dergelijke dreigende aard of strekking, en/of
- -
op een voor die Houtman dreigende wijze een (vuur)wapen, in ieder geval een voor bedreiging geschikt voorwerp, aan die Houtman hebben getoond en/of
- -
dreigend die Houtman (in café De Hallen) hebben toegesproken en in een hoek klem gezet en die Houtman hebben meegenomen, door welke voornoemde handelingen zij een dermate dreigende situatie voor die Houtman hebben gecreëerd en in stand gehouden, dat de vrees van die Houtman voor geweld van de zijde van verdachte en zijn mededaders gerechtvaardigd was;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 4 december 2006, opgesteld door E. van de Ven, werkzaam bij Reclassering Nederland, Regio Breda - Middelburg.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen Houtman afgeperst. Verdachte heeft met een van zijn mededaders Houtman in zijn woning opgezocht en hem daar, in het bijzijn van zijn echtgenote en 13 jarige dochter, bedreigd. Zij hebben Houtman een vuurwapen getoond en hem gedreigd zijn huis met dynamiet op te blazen wanneer hij niet zou betalen. Nadat Houtman hen 1 miljoen euro had betaald, hebben verdachte en zijn mededaders de voor Houtman dreigende situatie in stand gehouden door hem nog een aantal malen tot dergelijke ontmoetingen te dwingen.
Verdachte kende Houtman al meer dan 20 jaren en had in het verleden een vriendschappelijk contact met hem. Uit de verklaringen van Maria Houtman is gebleken dat het feit dat het juist zijn oude gabbers waren die zich zo tegen hem hadden gekeerd, Houtman diep heeft geraakt. Volgens zijn directe familie was Houtman als gevolg van de door verdachte en zijn mededaders uitgeoefende druk in deze laatste periode van zijn leven zichzelf niet meer.
Afpersing behoort tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken, waarvan de slachtoffers vaak nog lange tijd de emotionele gevolgen ondervinden. Dat in het geval van Houtman de forse bedreiging diep en langdurig op zijn leven en dat van zijn gezin heeft ingegrepen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Zij acht een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals door de officieren van justitie gevorderd, passend en geboden.
De rechtbank ziet echter in de wijze waarop is omgegaan met de getuigenis van Maria Houtman, aanleiding de op te leggen straf enigszins te matigen. Zij is van oordeel, dat het opvoeren van Maria Houtman als bedreigde getuige niet geheel zonder risico was en vraagt zich af of de redelijke verwachting, dat Maria Houtman van de zijde van de verdediging zou worden voorgedragen als getuige, wel voldoende onderkend is waar het gaat om de op dat moment dan ontstane situatie. Het op 4 april 2007 door officier van justitie mr. Plooij opgemaakte proces-verbaal, waarin de gang van zaken wordt beschreven en verklaard, geeft geen rechtstreeks antwoord op deze vraag. Tevens zou het voor de hand gelegen hebben de verdediging uit te nodigen het nader verhoor van Maria Houtman op 27 augustus 2007 bij te wonen, opdat zij daar de getuige nog aanvullende vragen kon stellen. Dit verhoor vond immers plaats naar aanleiding van de inhoud van de plotseling opgedoken verklaring van Maria Houtman van 3 november 2005, afgelegd in het onderzoek naar de moord op haar man, waarin zij ook over de afpersing spreekt.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht, artikelen 57, 140, 312 en 317.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIEËNDERTIG (33) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
–10.00 STK Pillendoos, Viagra.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en H.A. Pott Hofstede, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. H.W. van der Ploeg en C.C.J. Antonos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.