Rb. Midden-Nederland, 16-05-2013, nr. 16/701248-12 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA0219
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
16-05-2013
- Zaaknummer
16/701248-12 (P)
- LJN
CA0219
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA0219, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 16‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:9557, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Drie mannen van 32, 25 en 22 jaar zijn donderdag door de rechtbank in Utrecht veroordeeld tot gevangenisstraffen van tien, zes en drie jaar voor de schietpartij in Utrecht Overvecht in juli 2012. Drie Amsterdammers kwamen naar Overvecht om ogenschijnlijk 15 kilo hasj te kopen. Toen de mannen in de woning waren waar de verkoop zou plaatsvinden, hebben zij de verkopers bedreigd met een vuurwapen en opgesloten in de woning en namen de drugs mee. Vervolgens vond buiten op straat een schietpartij plaats tussen de Amsterdammers en een te hulp geschoten Utrechtse vriend van de verkopers. Eén van de drie Amsterdammers kwam daarbij om het leven. De 32- jarige man uit Utrecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Hij is volgens de rechtbank degene geweest die het fatale schot op het slachtoffer heeft gelost. De man is ook veroordeeld voor poging doodslag op de twee andere mannen uit Amsterdam, wapenbezit en het in bezit hebben van hasj.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701248-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te PI Utrecht, HvB Wolvenplein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van laatstelijk 19 en 23 april en 2 mei 2013. De zaak is tegelijk maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] met parketnummer 16/701237-12 en [medeverdachte 2] met parketnummer 16/701238-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaten, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers en mr. M. van Dam, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 15 juli 2012 te Utrecht [slachtoffer] heeft vermoord, dan wel opzettelijk van het leven heeft beroofd;
feit 2: op 15 juli 2012 te Utrecht heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te vermoorden, dan wel opzettelijk van het leven te beroven;
feit 3: op 15 juli 2012 te Utrecht een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4: op 16 juli 2012 te Utrecht opzettelijk 472,88 gram hasj aanwezig heeft gehad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij, kort weergegeven, op het volgende.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten: de verklaring van verdachte, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], het sectierapport, het forensisch onderzoek en de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer ] en aan poging tot doodslag op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een vuurwapen en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit: de bevindingen naar aanleiding van de doorzoeking van de woning van verdachte en het onderzoek naar de aangetroffen hasj.
- 4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van (poging tot) moord, omdat niet kan worden bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De verdediging verwijst daarbij naar de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
- 4.4.
Het oordeel van de rechtbank
- 4.4.1.
Het bewijs
- 4.4.1.1.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 juli 2012 in een auto (een Seat met kenteken [kenteken]) zat die stond geparkeerd op de [adres] te Utrecht, nabij het portiek van de [adres]. Verdachte pakte een vuurwapen in zijn hand en is uitgestapt en in de richting van het portiek gelopen. Hij zag vervolgens drie personen uit de portiek van de flat komen. Zij liepen dicht bij elkaar. Achteraf bleken dat te zijn: [slachtoffer ], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Verdachte schoot van een afstand van drie tot vier meter drie tot vijf keer in hun richting. [slachtoffer ] viel neer. Verdachte gaat ervan uit dat het niet anders kan dan dat hij de persoon was die [slachtoffer ] heeft neergeschoten. Verdachte heeft aanvullend verklaard dat hij richtte op alle drie de jongens: ze stonden op een kluitje.
Medeverdachte en getuige [medeverdachte 2] heeft verklaard dat toen ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2], [slachtoffer ] en [medeverdachte 1]) via de traphal naar buiten kwamen, hij een schot hoorde. [slachtoffer ] viel neer en [medeverdachte 2] zag dat er een man buiten stond die een vuurwapen op hen richtte. De man schoot nogmaals.
Op het trottoir voor het portiek van de [adres] werd vervolgens een man liggend op zijn rug aangetroffen. De man was overleden.
Die man bleek [slachtoffer ] te zijn.
Blijkens pathologisch onderzoek is het slachtoffer overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig perforerend inwerkend geweld, te weten een doorschotverwonding op het lichaam. Er was een schotwond dwars door de borstkas.
Op de plaats delict zijn door de politie verschillende munitiedelen aangetroffen, waaronder munitiedelen van het type Geco .45 en van het kaliber 9 mm. Nabij de Seat met kenteken [kenteken] zijn twee hulzen en een patroon van het type Geco .45 aangetroffen.
Uit onderzoek van het NFI naar de schotverwonding van het slachtoffer [slachtoffer ] blijkt het volgende. De kenmerken van de schotbeschadigingen van patronen van het kaliber .45 ACP in de huidsimulant passen iets beter bij de kenmerken van de schotverwonding in de borst van het slachtoffer, dan de kenmerken van de schotbeschadigingen in de huidsimulant van patronen van het kaliber 9 mm Browning Kort.
Uit onderzoek van het NFI naar de hulzen van het type .45 Geco blijkt het volgende. De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber met dezelfde systeemkenmerken. De systeemsporen in de twee hulzen passen bij een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Colt, model 1911, en bij pistolen die daarvan zijn afgeleid.
- 4.4.1.2.
Ten aanzien van feit 4
Op 16 juli 2012 is bij de doorzoeking van een woning op de [adres] te [woonplaats] een tas aangetroffen met daarin drie plakken van een samengeperst bruine substantie, elk verpakt in een transparante folie.
De tas werd aangetroffen in de bovenla van de rechteronderkast in de keuken.
De 472,88 gram bruine, samengeperste substantie werd door verbalisanten herkend als hasj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. De substantie testte positief op THC, zijnde de werkzame stof in hasj.
Verdachte heeft verklaard dat hij woonachtig is op de [adres] te [woonplaats].
- 4.4.2.
Aanvullende overwegingen
- 4.4.2.1.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de moord op [slachtoffer ] en van de poging tot moord op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nu de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer ] en aan poging tot doodslag op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Wanneer iemand van een zeer korte afstand met een vuurwapen schiet in de richting van een groep van drie personen die dicht bij elkaar staan is het opzet van die persoon zozeer gericht op een bepaald gevolg – te weten de dood van één of meer van die personen – dat er sprake is van doodslag. In het geval van [slachtoffer ] heeft het schieten door verdachte ook daadwerkelijk tot diens dood geleid. In het geval van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is het bij een poging gebleven, omdat zij niet zijn geraakt. Dat zij niet zijn geraakt is echter toeval geweest, zo blijkt uit de verklaring van verdachte. Hij heeft op hen alle drie gericht.
4.4.2.3 Ten aanzien van feit 3
Het pistool waarmee verdachte heeft geschoten is niet teruggevonden. Wel blijkt uit de door de rechtbank onder 4.4.1.1 aangehaalde bewijsmiddelen dat verdachte heeft geschoten met een (semi-)automatisch pistool van het merk Colt, model 1911 en kaliber .45.
Een dergelijk pistool valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder categorie II van de Wet wapens en munitie en is aldus een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie. De daarbij behorende munitie valt daardoor noodzakelijkerwijs eveneens onder categorie III van de Wet wapens en munitie.
4.4.2.4 Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hasj niet van hem was en dat hij niet wist dat die hasj in zijn woning aanwezig was. Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 6] in zijn woning verbleef en dat het mogelijk van hem is.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk en overweegt daartoe dat verdachte pas ter terechtzitting – negen maanden nadat de hasj bij hem is aangetroffen – een verklaring heeft afgelegd over de hasj. Dit terwijl verdachte al die tijd de mogelijkheid heeft gehad om hierover eerder een verklaring af te leggen.
Voorts is de hasj in de woning van verdachte aangetroffen en is in beginsel alleen hij in die woning woonachtig. Meer specifiek is de hasj in de bovenla van de rechteronderkast van de keuken aangetroffen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een logee op die specifieke plek hasj zou verstoppen en acht evenmin aannemelijk dat verdachte daar dan vervolgens niet van op de hoogte zou zijn.
- 4.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 15 juli 2012 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, met een vuurwapen een kogel door de borstkas van die [slachtoffer ] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
feit 2:
op 15 juli 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogel(s) in de richting van die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
feit 3:
op 15 juli 2012 te Utrecht, een vuurwapen van categorie III, te weten een (semi-) automatisch pistool en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber .45), voorhanden heeft gehad;
feit 4:
op of omstreeks 16 juli 2012 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 472,88 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat – ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – aan de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat er in zijn geval geen sprake was van een noodweersituatie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en heeft de rechtbank dan ook verzocht om hem ten aanzien van die feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het aannemelijk is dat verdachte door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werd bedreigd met een vuurwapen en dat [medeverdachte 2] als eerst op verdachte heeft geschoten. Er was dan ook sprake van een noodweersituatie, te weten een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Hiertegen mocht hij zich verweren door terug te schieten. Naar de mening van de verdediging was er geen sprake van culpa in causa, omdat het gedrag van verdachte voorafgaand aan het schieten niet zag op een confrontatie. Hij riep: ‘ga liggen, ga liggen’ en was aldus uit op bevriezing van de situatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het vereist dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het goed van verdachte dan wel dat van de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier blijkt dat deze medeverdachten op 15 juli 2012 een grote hoeveelheid hasj wilden verkopen aan [slachtoffer ], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Om de deal te sluiten was er afgesproken in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. In de woning waren [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aanwezig. Zij ontvingen aldaar [slachtoffer ], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verdachte en [medeverdachte 6] zijn later, gezamenlijk, op de [adres] gearriveerd. [medeverdachte 6] is met de tas met hasj de woning ingegaan en verdachte is in de auto blijven zitten. In die auto lag een vuurwapen, dat verdachte op enig moment bij zich heeft genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op een gegeven moment werd gebeld en geschreeuw, herrie en ruzie hoorde en dat hij daarop meteen dacht dat hij [medeverdachte 6] moest gaan helpen. Verdachte is vervolgens uit de auto gestapt met het vuurwapen in zijn hand. Vervolgens hoorde hij geschreeuw uit het raam van een woning en zag hij drie negroïde personen het portiek van de flat uitkomen, die later [slachtoffer ], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleken te zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier blijkt voorts dat [slachtoffer ] de tas met hasj droeg, die [medeverdachte 6] mee had genomen naar de woning. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte op dat moment begreep dat zijn vriend [medeverdachte 6] en diens handlangers waren geript.
De vraag die zich vervolgens aandient is of het handelen van verdachte noodzakelijk was ter verdediging tegen de ogenblikkelijke aanranding van eigen of andermans goed. Met andere woorden: is aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Daartoe is redengevend dat [slachtoffer ], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], toen zij uit het portiek kwamen, bezig waren de plaats delict te verlaten. De afdreiging c.q. diefstal van de gestolen goederen, waaronder met name de bewuste tas met hasj, had toen al plaatsgevonden en zij waren met die tas op weg een veilig heenkomen te zoeken. [medeverdachte 6] bevond zich op dat moment nog in de flatwoning en dat was verdachte ook bekend aangezien hij zelf heeft verklaard dat deze uit het raam hing en aan het schreeuwen was, naar de woorden van de verdediging ‘als een mager speenvarken’. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met getrokken pistolen naar buiten kwamen en die meteen op [verdachte] hebben gericht. Daartoe hadden zij geen enkele reden noch belang. Zij moesten immers de plaats delict zo snel mogelijk verlaten, bij voorkeur onopgemerkt door eventueel aanwezige bewoners of publiek. Zij hadden voorts ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [verdachte] hen buiten met een vuurwapen stond op te wachten.
Het te beschermen belang waartegen het handelen van verdachte dient te worden afgewogen betrof dus het veiligstellen van een zojuist gestolen tas met hasj. Een belang dat overigens niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt nu het bezit van een dergelijke hoeveelheid hasj onmiskenbaar strafbaar is. Dat het om die tas te doen was blijkt wel uit het feit dat verdachte, nadat [slachtoffer ] was neergeschoten en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] nog bezig waren met hun vlucht de moeite deed om – mank door de schotwond in zijn been en naar eigen zeggen met gevaar voor eigen leven – de tas met hasj te pakken en mee te nemen in zijn auto. Vervolgens is hij naar het Van der Werffplein te Utrecht gereden en heeft hij zich aldaar door een ander laten ophalen, samen met de tas met hasj, zoals uit de verklaring van getuige [getuige 4] blijkt. De tas met hasj is niet door de politie teruggevonden.
Ter bescherming van voornoemd illegaal belang is het [verdachte] geweest die als eerste de confrontatie heeft gezocht toen [slachtoffer ], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit het portiek kwamen, door hen te bedreigen met een getrokken en doorgeladen vuurwapen, onder het uitroepen van de woorden: ‘liggen, liggen’. Een dergelijke bedreiging van overvallers die op de terugweg zijn met hun buit – een tas met hasj – (ter veiligstelling daarvan), overschrijdt de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, mede gelet op het risico van escalatie, dat zich nadien ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Vervolgens is er een vuurwapengevecht ontstaan tussen verdachte aan de ene kant en [medeverdachte 2] aan de andere kant. Verdachte schoot daarbij meermalen in de richting van [slachtoffer ], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en raakte daarbij [slachtoffer ] – de enige die ongewapend was – dodelijk in de borst. [medeverdachte 2] schoot meermalen in de richting van verdachte en raakte hem daarbij eenmaal in zijn been.
Wie het eerst heeft geschoten, verdachte of [medeverdachte 2], kan niet met zekerheid worden vastgesteld doch het is zeer wel mogelijk dat dit verdachte is geweest. Wie er als eerste heeft geschoten is naar het oordeel van de rechtbank echter niet van doorslaggevende betekenis voor de beantwoording van de boven opgeworpen vraag. Het is immers verdachte geweest die als eerste de gewapende confrontatie heeft opgezocht en daarmee bewust het risico van een schietpartij in het leven heeft geroepen.
Daarmee is sprake van dolus in causa, die aan de aanvaarding van het beroep op noodweer voor de door verdachte geloste schoten in de weg staat. Dit oordeel luidt niet anders indien de rechtbank in het voordeel van verdachte veronderstellenderwijs zou uitgaan van de verklaring van verdachte, inhoudende dat [medeverdachte 2] als eerst schoot.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden geen beroep op noodweer toekomt en verwerpt aldus het verweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1: doodslag;
feit 2: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat – ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – aan de verdachte geen beroep op noodweer-exces toekomt, omdat er in zijn geval geen sprake was van een noodweersituatie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer-exces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer-exces is vereist dat, indien er sprake is van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door een gewapende confrontatie met vluchtende overvallers aan te gaan, die uiteindelijk in een schietpartij met fatale afloop is uitgemond. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Verdachte wilde enkel, koste wat het koste, de tas met hasj terug en was blijkbaar bereid daarvoor heel ver te gaan. Bovendien geldt ook hier hetgeen hiervoor onder 6.3 omtrent dolus in causa is overwogen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden geen beroep op noodweer-exces toekomt en verwerpt aldus ook dit verweer.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is aldus strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de geëiste straf veel te hoog is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Doodslag (en een poging daartoe) wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat de rechtbank in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking vindt komen. Het spreekt voor zich dat voornoemd misdrijf enorm veel verdriet en leed heeft toegebracht aan de nabestaanden. Voor hen moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Die emoties zijn verwoord in de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer.
De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij voornoemde feiten heeft gepleegd primair omdat hij ten koste van alles een partij hasj veilig wilde stellen. Het doodschieten van [slachtoffer ] vond plaats van zeer korte afstand bij daglicht en op de openbare weg. Hetzelfde geldt voor het schieten op [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Veel toevallige passanten en bewoners van de nabijgelegen flat waren gedwongen getuige van dit angstaanjagende drama, dat veel gevoelens van onveiligheid in de buurt heeft opgeroepen. Verdachte is vervolgens gevlucht en heeft de door hem veiliggestelde hasj en het door hem gebruikte wapen verdonkeremaand.
Het lijkt er bovendien op dat verdachte wat betreft zijn betrokkenheid bij de drugsdeal bepaald geen openheid van zaken heeft gegeven gedurende het justitieel onderzoek, inclusief het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de ernst van de doodslag op [slachtoffer ] en de poging tot doodslag op [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] valt het bezit van een grote hoeveelheid hasj door verdachte bijna in het niet. Maar ook dit is een ernstig feit. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, mede door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving. Deze laatste gevolgen zijn, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft beschreven, ook op zeer pijnlijke wijze duidelijk geworden. Verdachte heeft hierbij kennelijk nimmer stilgestaan en enkel gekozen voor eigen financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten;
- -
een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 22 oktober 2012, opgesteld door T. Goes, reclasseringswerker, inhoudende het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere of lichtere sanctie.
9. Het beslag
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de onder verdachte in beslag genomen hasj dient te worden ontrokken aan het verkeer en dat de telefoons kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de teruggave te gelasten van de twee telefoons aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte zijn twee telefoons en een hoeveelheid hasj in beslag genomen.
De rechtbank zal de in beslag genomen hasj onttrokken aan het verkeer verklaren, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 4 ten laste gelegde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoons aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vorderingen van beide benadeelde partijen geheel dienen te worden toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente, en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen nu de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen in verband met de jurisprudentie ten aanzien van de eigen schuld van het slachtoffer.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer ]
De benadeelde partij [slachtoffer ] heeft een bedrag van € 11.913,15 gevorderd als vergoeding van haar schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De behandeling van de vordering van [slachtoffer ] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 11.913,15 (elfduizendnegenhonderddertien euro en vijftien cent) ten behoeve van materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de hoogte van de geleden schade op zichzelf niet heeft betwist.
De rechtbank begrijpt het beroep van de verdediging op de jurisprudentie met betrekking tot eigen schuld aldus, dat de verdediging van mening is dat [slachtoffer ] medeschuld draagt aan zijn dood, aangezien hij een gewapende ripdeal heeft gepleegd, die is uitgemond in een schietpartij.
Tussen partijen kan als voldoende vaststaand worden aangenomen dat [slachtoffer ] samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een gewapende ripdeal heeft gepleegd. [slachtoffer ] was bij het verlaten van de flat echter ongewapend. Zo hij al schuld heeft aan de nadien ontstane schietpartij dan verbleekt die schuld bij de schuld die [verdachte] op zich heeft geladen door de ongewapende [slachtoffer ] van nabij dood te schieten. De rechtbank ziet daarin dan ook geen reden om de vordering van zijn nabestaanden te matigen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
10.3.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een bedrag van € 3.992,00 gevorderd als vergoeding van haar schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De behandeling van de vordering van [benadeelde] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 3.992,00 (drieduizendnegenhonderd tweeënnegentig euro) ten behoeve van materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de hoogte van de geleden schade op zichzelf niet heeft betwist.
Met betrekking tot het beroep op de jurisprudentie over eigen schuld verwijst de rechtbank naar hetgeen hier in 10.3.1 is overwogen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: doodslag;
feit 2: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
verklaart onttrokken aan het verkeer: de hasj;
gelast de teruggave aan verdachte van: de twee telefoons;
Benadeelde partijen
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 11.913,15 (elfduizendnegenhonderddertien euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer ] voornoemd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer ] aan de Staat € 11.913,15 (elfduizendnegenhonderddertien euro en vijftien cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 94 dagen (de toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op) en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 3.992,00 (drieduizendnegenhonderdtweeënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde] voornoemd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] aan de Staat € 3.992,00 (drieduizendnegenhonderdtweeënnegentig euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 49 dagen (de toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op) en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2013.
Mr. H. Vegter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer ] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en
rustig overleg, althans opzettelijk,
met een vuurwapen één of meer kogel(s) in en/of door de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer ] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzet,
met een vuurwapen één of meer kogel(s) naar en/of in de richting van die
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 3.
hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een [(semi-)automatisch]
pistool en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en)
(kaliber .45), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
- 4.
hij op of omstreeks 16 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 472,88 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish),
zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.