CBb, 26-01-2021, nr. 19/1523
ECLI:NL:CBB:2021:80
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
26-01-2021
- Zaaknummer
19/1523
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:80, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26‑01‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2021/251 met annotatie van R. Ortlep
Uitspraak 26‑01‑2021
Inhoudsindicatie
GLB, vergroening, gewasdiversificatie, overlap intekening 2017 en 2018 waardoor sprake is van dezelfde teelt (tulp), daarom niet voldaan aan de vergroeningsvoorwaarde van gewasdiversificatie
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 19/1523
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: N.G. Knook),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. M.J. Hunting en mr. L. Anvelink).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2018 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 11 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020.
Aan de zijde van appellante zijn verschenen [naam 2] en de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Appellante heeft op 28 april 2018 bij de Gecombineerde opgave 2018 om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling gevraagd, waarin zij heeft aangegeven dat zij 105,28 hectare (ha) landbouwgrond in gebruik of beheer heeft en dat zij is vrijgesteld van de gewasdiversificatie.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Appellante was niet vrijgesteld van de verplichting tot gewasdiversificatie omdat zij niet op 100% van haar percelen een ander gewas heeft geteeld. Appellante heeft op een gedeelte van het opgegeven perceel 125 hetzelfde gewas (tulpen) geteeld als het jaar ervoor. Gebleken is dat appellante de perceelsgrens van het naastgelegen perceel 106 bij de aanvraag in 2017 niet correct heeft ingetekend. In 2018 heeft zij de perceelsgrens van perceel 125 wel correct ingetekend waardoor de percelen (106 en 125) over de jaren heen met elkaar overlappen. Gelet op de verplichting van de aanvrager om de Gecombineerde opgave correct in te vullen, is dit een fout die aan appellante te wijten is. Op het gedeelte van het perceel dat elkaar overlapt staat in 2018 hetzelfde gewas als in 2017.
3. Appellante voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verplichting van gewasdiversificatie. In verband met de exporteisen, aaltjesmanagement en schimmeldruk moeten tulpen geteeld worden in een ruime vruchtwisselingsrotatie van minimaal 1 op 6. De tulpen worden geplant met een GPS-systeem dat voorkomt dat op eenzelfde stuk grond twee jaar na elkaar tulpen worden geplant. Tegen deze achtergrond is het onmogelijk dat appellante op perceel 125 volledig of gedeeltelijk hetzelfde gewas heeft geteeld als het jaar ervoor. Er is wel meer land klaar gemaakt dan uiteindelijk is beplant, maar feitelijk is er geen overlap van “Tulpen op Tulpen”. Blijft over dat met het administratief intekenen van de percelen in 2017 en 2018 een minuscule overlap is ontstaan. Appellante beschikt niet zoals verweerder over luchtfoto’s. Bij het intekenen is voor haar niet zichtbaar geweest dat er een overlap was met 2017. Appellante heeft geen foutmelding gehad van verweerder dat sprake was van een overlap terwijl dat anders wel gebeurt. De korting staat volgens appellante in geen verhouding tot de geringe overlap.
4. Op grond van artikel 43, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) moet een landbouwer die recht heeft op betaling in het kader van de basisbetalingsregeling klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in acht nemen, waaronder gewasdiversificatie. Indien het bouwland van een landbouwer tussen 10 en 30 hectaren omvat en een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus niet volledig wordt beteeld met gewassen die onder water staan, moeten op dat bouwland ten minste twee verschillende gewassen worden geteeld. Het hoofdgewas mag niet meer dan 75% van dat bouwland bestrijken en de twee hoofdgewassen samen niet meer dan 95 % van het bouwland bestrijken (zie artikel 44, eerste lid, van Verordening 1307/2013). Deze voorwaarde van gewasdiversificatie is niet van toepassing op bedrijven waar meer dan 50 % van de arealen bouwland door de landbouwer niet zijn aangegeven in zijn steunaanvraag voor het voorgaande jaar en, blijkens een geospatiale vergelijking van de steunaanvragen, alle bouwland wordt beteeld met een ander gewas dan in het voorgaande kalenderjaar (zie artikel 44, derde lid, aanhef en onder c, van Verordening 1307/2013).
5. Het College stelt voorop dat het de eigen verantwoordelijkheid van de landbouwer is om de Gecombineerde opgave juist in te vullen. Gelet hierop is verweerder niet verplicht appellante er op te wijzen als sprake is van een overlap in percelen. Appellante heeft tegen het besluit over 2017 geen rechtsmiddel aangewend. Verweerder heeft bij de vergelijking tussen de twee jaren terecht de perceelgrens uit het besluit over 2017, welke door appellante zelf is opgegeven, tot uitgangspunt genomen. Appellante heeft ter zitting gesuggereerd om perceel 125 voor het jaar 2018 kleiner te constateren, zodat geen sprake is van overlap. Dit kan echter niet worden gevolgd, omdat verweerder is uitgegaan van de perceelsgrens die appellante, in afwijking van de door verweerder bij de Gecombineerde opgave 2018 voorgestelde oppervlakte en grens, zelf heeft ingetekend. Bovendien heeft verweerder op basis van een vergelijking van de intekening van appellante met de luchtfoto’s van het perceel geconcludeerd dat de intekening van appellante juist is, omdat het gehele perceel op dezelfde wijze is bewerkt. Het College stelt verder vast dat appellante zowel perceel 106 in 2017 als perceel 125 in 2018 in de Gecombineerde opgave voor de gehele oppervlakte heeft opgegeven met de gewascode 1004, tulp, bloembollen en knollen. Gelet op deze opgaven, waarin appellante heeft verklaard dat zij de opgave volledig en naar waarheid heeft ingevuld, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat op de overlappende strook hetzelfde gewas is geteeld.
6. Uit het voorgaande volgt dat appellante niet was vrijgesteld van de vergroeningsvoorwaarde van de gewasdiversificatie omdat niet is voldaan aan de eis dat op al het bouwland een ander gewas geteeld is dan het voorgaande kalenderjaar.
7. Voor zover appellante met haar betoog dat de toegepaste korting op de vergroeningsoppervlakte in geen enkele verhouding staat tot de geringe overlap van de percelen, een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft willen doen, kan dit niet slagen. Omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor gewasdiversificatie was verweerder gehouden over te gaan tot een verlaging van de vergroeningsbetaling op grond van artikel 24 Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd de uitspraak
de uitspraak te ondertekenen te ondertekenen