Het heeft er alles van dat de steller van het middel dit tekstblok onder aan de tweede pagina van de akte over het hoofd heeft gezien.
HR, 11-02-2014, nr. 12/00283
ECLI:NL:HR:2014:295
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
12/00283
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:295, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2503, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2503, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:295, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0069
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Toezenden stukken raadsvrouw. Art. 51 Sv. Bij de stukken van het geding bevindt zich een last tot ‘Toevoeging raadsman’ welke inhoudt dat er een aan de verdachte een raadsvrouwe is toegevoegd. Noch uit mededelingen gesteld op het dubbel van de dagvaarding in h.b. noch uit enig ander aan de Hoge Raad toegezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsvrouwe is gezonden. Uit het p-v van de tz. in h.b. blijkt dat aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe is verschenen. Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de dagvaarding in h.b. het voorschrift ex art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ttz. buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Partij(en)
11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/00283
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 mei 2011, nummer 21/002648-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een last tot "Toevoeging raadsman" van 30 juli 2010, welke inhoudt dat de Voorzitter van het Gerechtshof op vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof aan de verdachte als raadsvrouwe mr. M. Grinwis-Veldman toevoegt.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsvrouwe is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen.
2.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het bij schriftuur voorgestelde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.
Conclusie 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Toezenden stukken raadsvrouw. Art. 51 Sv. Bij de stukken van het geding bevindt zich een last tot ‘Toevoeging raadsman’ welke inhoudt dat er een aan de verdachte een raadsvrouwe is toegevoegd. Noch uit mededelingen gesteld op het dubbel van de dagvaarding in h.b. noch uit enig ander aan de Hoge Raad toegezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan de raadsvrouwe is gezonden. Uit het p-v van de tz. in h.b. blijkt dat aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe is verschenen. Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de dagvaarding in h.b. het voorschrift ex art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ttz. buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Nr. 12/00283 Zitting 3 december 2013 | Mr. Jörg Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 13 mei 2011 is de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
4. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een akte rechtsmiddel van 22 juli 2010, inhoudende als adres van de verdachte: [a-straat 1] te Apeldoorn;
(ii) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte uitdraai uit de Strafrechtsketendatabank (SKDB) van 30 maart 2011, inhoudende dat verdachte niet gedetineerd is en dat vanaf 26 oktober 2010 in het GBA geen adres van hem bekend is;
(iii) een akte van uitreiking, inhoudende dat de appeldagvaarding op 30 maart 2011 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
(iv) een akte van uitreiking, inhoudende dat op 4 april 2011 vergeefs is getracht de appeldagvaarding uit te reiken op het adres [a-straat 1] te Apeldoorn, waarna op 27 april de appeldagvaarding is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank en op dezelfde dag door een medewerker van het ressortsparket een afschrift van de appeldagvaarding naar het bij het instellen van het rechtsmiddel namens de verdachte opgegeven adres [a-straat 1] te Apeldoorn is verzonden;1.
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2011, inhoudende de mededeling van de oudste raadsheer dat de betekening niet in persoon is geschied, maar dat het een correcte betekening betreft.
5. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 2°, Sv wordt, indien de verdachte niet in de GBA staat ingeschreven, de dagvaarding uitgereikt aan diens woon- of verblijfsplaats. Ingeval van vergeefse aanbieding op dit adres, wordt de dagvaarding aan de griffier van de rechtbank uitgereikt en - met analogische toepassing van art. 588, derde lid sub c, Sv - onverwijld als gewone brief aan het woon- of verblijfadres van de verdachte gezonden. Daarbij behoeft niet opnieuw de GBA te worden geraadpleegd (HR 12 maart 2002, NJ 2002/317 m.nt. Schalken).
6. Uit de hierboven onder 4 (ii) en (iv) genoemde stukken blijkt dat de uitreiking van de appeldagvaarding (bij de tweede poging) op de juiste wijze is geschied. Het oordeel van het Hof dat het een correcte betekening betreft is dan ook juist.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
9. Bij de stukken van het geding bevindt zich een (ongetekende) last tot toevoeging inhoudende dat de voorzitter van het Hof op vordering van de advocaat-generaal van 30 juli 2010 in de onderhavige zaak aan de verdachte toevoegt mr. M. Grinwis-Veldman. Deze raadsvrouw heeft de verdachte in eerste aanleg bijgestaan. Navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand leert evenwel dat de verdachte in hoger beroep geen toegevoegd raadsman had. Bij de stukken bevindt zich voorts een dubbel van de appeldagvaarding d.d. 30 maart 2011, die ongeadresseerd is en vermeldt: “Geen advocaat”.
10. De steller van het middel heeft een kopie overgelegd van een fax van mr. Grinwis-Veldman aan het “frontoffice van het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem" (met een Arnhems faxnummer) d.d. 14 september 2010, waarin zij meedeelt dat de verdachte het op prijs stelt zich ook in appel door haar te laten bijstaan en waarin zij verzoekt de zitting in de onderhavige zaak niet eerder te plannen dan in april 2011.
11. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat aldaar noch de verdachte noch een raadsvrouw of -man is verschenen. Uit geen enkel aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de afzender van bovenbedoelde fax is gezonden, of aan een andere advocaat. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal of het arrest dat het Hof heeft onderzocht of mr. Grinwis-Veldman een afschrift heeft ontvangen en derhalve mocht worden geacht op de hoogte te zijn van de zitting.
12. Voorop staat het volgende. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig schriftelijk kennis aan de griffier of, als de officier van justitie nog niet in de zaak betrokken is, aan de betrokken hulpofficier. Deze regeling moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:BY4303).
13. De fax van de raadsvrouw kan worden beschouwd als bevattende een mededeling omtrent gekozen rechtsbijstand. Uit al het voorgaande vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de appeldagvaarding het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
14. Het middel is dus terecht voorgesteld.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2013