Einde inhoudsopgave
Algemeen verdrag tussen Nederland en Frankrijk inzake de sociale zekerheid
Artikel 3 [Toe te passen wetgeving (Législation applicable)]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-1951
- Bronpublicatie:
07-01-1950, Stb. 1951, 101 (uitgifte: 15-05-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-1951
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-1951, Trb. 1951, 156 (uitgifte: 20-12-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Loonarbeiders en bij de in elk van beide verdragsluitende landen toepasselijke wetgevingen met loonarbeiders gelijkgestelden, die in een van die landen werkzaam zijn, zijn onderworpen aan de wettelijke regelingen, van kracht in het land, waar zij hun arbeid verrichten.
2.
Op het beginsel, vervat in het eerste lid van dit artikel, gelden de volgende uitzonderingen:
- a.
loonarbeiders en met dezen gelijkgestelden, die in een ander land dan dat, waar zij gewoonlijk verblijf houden, werkzaam zijn ten behoeve van een onderneming, welke in het land van hun gewone verblijfplaats is gevestigd en waarbij zij gewoonlijk in dienst zijn, blijven onderworpen aan de wettelijke regelingen van het land, waar zij gewoonlijk werkzaam zijn, mits de vermoedelijke duur van hun werkzaamheid op het grondgebied van het andere land de duur van zes maanden niet overschrijdt; in geval hun werkzaamheid in het andere land door onvoorziene omstandigheden langer zou duren dan oorspronkelijk voorzien was en de periode van zes maanden overschrijdt, kan de toepasselijkheid van de wettelijke regelingen van het land, waar zij gewoonlijk werkzaam zijn, bij wijze van uitzondering worden gehandhaafd, indien de bevoegde autoriteiten van het land, waar het tijdelijke werk wordt verricht, daarin toestemmen;
- b.
personen in dienst van in een der beide landen gevestigde transportondernemingen, welke behoren tot het zich bewegend (varend of rijdend) gedeelte van deze ondernemingen, zijn uitsluitend onderworpen aan de wetgeving, van kracht in het land, waar de zetel van de onderneming is gevestigd.
3.
Nederlandse onderdanen, niet zijnde loonarbeiders of met dezen gelijkgestelden, zijn onderworpen aan de Franse wetgeving inzake de gezinstoelagen, indien zij in Frankrijk hun hoofdberoep uitoefenen. In geval zij geen enkel beroep uitoefenen, zijn zij onderworpen aan de Franse wetgeving inzake de gezinstoelagen, indien zij in Frankrijk hun gewone verblijfplaats hebben.
4.
De hoogste administratieve autoriteiten van de verdragsluitende Staten kunnen in gemeen overleg uitzonderingen vaststellen op de regels van lid 1 en 3 van dit artikel. Zij kunnen eveneens overeenkomen, dat de uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid, in bepaalde bijzondere gevallen buiten toepassing zullen blijven.