Hof Amsterdam, 10-08-2006, nr. 396/06
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7517
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-08-2006
- Zaaknummer
396/06
- LJN
AY7517
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7517, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑08‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Erkenning staat in de weg aan gerechtelijke vaststelling vaderschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 10 augustus 2006 in de zaak met rekestnummer 396/06 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. A.E. Toenbreker,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is op 8 maart 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 december 2005 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 113335/2005-1647.
1.3.
De zaak is op 8 juni 2006 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Zij hebben samen twee kinderen, te weten [het kind X], uit het huwelijk van partijen geboren [in] 2000 en [het kind Y], na de ontbinding van het huwelijk van partijen geboren [in] 2004. De vader heeft [het kind Y] op 2 september 2004 erkend.
2.2.
De moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij vormt met [het kind X] en [het kind Y] een gezin. Zij is in het bezit van een verblijfsdocument dat geldig is tot 8 oktober 2007.
2.3.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van 14 juli 2005 van de rechtbank te Haarlem benoemd is mr. D.J. Klock te Velserbroek benoemd als bijzonder curator.
2.5.
Uit een op 27 maart 2006 afgenomen DNA-test is gebleken dat de vader met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [het kind Y].
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaderschap van de vader over [het kind Y] afgewezen.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De grieven van de moeder lenen zich, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke bespreking en komen in de kern neer op de vraag of een na de geboorte gedane erkenning van [het kind Y] door de vader op grond van artikel 1:203 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de weg staat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van hem op grond van artikel 1:207 BW.
4.2.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte beslist heeft dat het onjuist is om de in het BW geregelde wettelijke afstammingsregeling zodanig ruim te interpreteren dat in dit geval gerechtelijke vaderschap mogelijk zou zijn, omdat een ander belang gediend wordt (nationaliteitsbelang) dan waarvoor de regeling is geschreven. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat zij pas eind 2007 in aanmerking komt voor het Nederlanderschap, dat tijdens haar huwelijk met de vader hun dochter is geboren die derhalve wel de Nederlandse nationaliteit heeft en dat [het kind Y] na ontbinding van het huwelijk is geboren en pas na de geboorte erkend en daarom staatloos is. Zij voert aan dat, omdat zij en de vader gescheiden leven, nimmer zal kunnen worden voldaan aan het criterium dat [het kind Y] na drie jaar verzorging door de vader alsnog het Nederlanderschap verkrijgt. Bovendien loopt [het kind Y] het gevaar om te worden uitgezet. Voorts voert zij aan dat het wel de bedoeling was dat de vader [het kind Y] voor de geboorte zou erkennen, maar dat dit door de vroeggeboorte van [het kind Y] en een ziekenhuisopname van de vader niet gelukt is. Zij acht toewijzing van haar verzoek in kennelijk belang van [het kind Y] en in overeenstemming met de artikelen 3, 7 en 8 van het Internationaal Verdrag betreffende de rechten van het kind.
4.3.
De vader en de bijzonder curator hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het standpunt van de moeder te ondersteunen.
4.4.
De advocaat-generaal, die het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt in het ressort Amsterdam, acht de onderhavige omstandigheden, waarbij [het kind Y] niet de Nederlandse nationaliteit krijgt omdat partijen niet samenwonen en hij met zijn zusje, die wel de Nederlandse nationaliteit heeft, deel uitmaakt van hetzelfde gezin, zodanige uitzonderlijk dat hij concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking en het alsnog toewijzen van het inleidend verzoek van de moeder.
4.5.
Het hof beantwoordt de onder 4.1. genoemde vraag aldus, dat de eerdere postnatale erkenning van [het kind Y] door de vader aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van hem in de weg staat. De erkenning van [het kind Y] door de vader op 2 september 2004 brengt immers mee dat het vaderschap rechtens al vaststaat, zodat reeds om die reden het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling vaderschap moet stranden. De moeder heeft niet gesteld belang bij haar verzoek te hebben in de zin van het afstammingsrecht van Boek 1 BW. Daarnaast staat ook artikel 1: 207 aanhef en lid 2 sub a BW, inhoudende dat de vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien een kind twee ouders heeft, aan toewijzing in de weg. Aan het bovenstaande doet niet af dat de gevolgen van de gerechtelijke vaststelling blijkens de Rijkswet op het Nederlanderschap voor wat betreft de nationaliteit afwijken van die van de erkenning in die zin dat langs eerstgenoemde weg [het kind Y] op korte termijn de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen, terwijl hij anders – ondanks de erkenning door de vader – op die grond niet de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen, ook niet na drie jaar, nu het kind niet wordt verzorgd en opgevoed door de Nederlander door wie hij is erkend. Dit uit de nationaliteitswetgeving voortvloeiend verschil waarop de moeder zich beroept is niet relevant. De door partijen beoogde verkrijging van het Nederlanderschap door [het kind Y] is immers in het kader van het onderhavige verzoek geen rechtens te respecteren belang. Het beroep van de moeder op enkele verdragsrechtelijke bepalingen kan haar om dezelfde reden niet baten, nu het vaderschap van de vader door diens erkenning rechtens vaststaat.
Voorts overweegt het hof ten overvloede dat de bedoeling van partijen om [het kind Y] voor zijn geboorte door de vader te erkennen, hetgeen wegens omstandigheden niet is geschied, voorgaande conclusie niet anders maakt.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, M. Wigleven en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2006 door de rolraadsheer.