Rb. Den Haag, 17-12-2015, nr. C/09/464467 / HA RK 14-207
ECLI:NL:RBDHA:2015:15263
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
17-12-2015
- Zaaknummer
C/09/464467 / HA RK 14-207
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:15263, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑12‑2015; (Beschikking)
Uitspraak 17‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Rijkswet op het Nederlanderschap. Minderjarige meegenaturaliseerd met haar moeder, nadat zij eerst ten onrechte is gezien als dochter van haar grootouders en door naturalisatie van haar grootouders ten onrechte de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Aan de minderjarige was verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland toegestaan ten tijde van de naturalisatie van haar moeder.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/464467 / HA RK 14-207
Beschikking van 17 december 2015
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende in [land] ,
verder te noemen ‘ [verzoekster] ’,
verzoekster,
advocaat mr. J. Luscuere te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 18 april 2014 ingekomen verzoekschrift,
- -
de brieven van mr. Luscuere van 6 januari 2015, 8 april 2015 en 2 juni 2015,
- -
de brieven van de IND van 10 juli 2014 en 1 juli 2015,
- -
de brief van de officier van justitie van 17 juli 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. [verzoekster] is verschenen met mr. Luscuere. Namens de IND is mr. Reckers verschenen. Mr. Luscuere heeft pleitnotities overgelegd. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije) geboren. Haar biologische ouders zijn [vader] en [moeder] (verder te noemen ‘ [vader] ’ en ‘ [moeder] ’). De aangifte van de geboorte van [verzoekster] is gedaan door haar grootvader, [grootvader] (verder te noemen ‘ [grootvader] ’). [grootvader] heeft bij de geboorteaangifte aangegeven dat hij de vader is van [verzoekster] en dat zijn echtgenote, [grootmoeder] (verder te noemen ‘ [grootmoeder] ’), de moeder is.
2.2.
[moeder] heeft zich op 21 september 1990 in Nederland laten inschrijven in de gemeente Amersfoort. Op 5 november 1992 is zij op het Turkse consulaat in Deventer in het huwelijk getreden met [vader] . Bij beschikking van 26 juni 1996 heeft de rechtbank te Karaman de echtscheiding tussen [moeder] en [vader] uitgesproken.
2.3.
Bij uitspraak van 16 oktober 1995 heeft een rechtbank in Turkije op verzoek van [vader] en met [moeder] als gevoegde partij vastgesteld - samengevat weergegeven - dat niet [grootvader] en [grootmoeder] de ouders zijn van [verzoekster] , maar dat [vader] en [moeder] de ouders zijn en heeft die rechtbank met die vaststelling de registratie onder hun naam in het bevolkingsregister van [verzoekster] , als degene op wie de rechtszaak betrekking had, aanvaard.
2.4.
Aan [grootvader] en [grootmoeder] is bij Koninklijk Besluit van 18 oktober 1995 (nummer [nummer 1] ) het Nederlanderschap verleend. Bij dit besluit is tevens bepaald dat het Nederlanderschap is onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba is toegestaan.
2.5.
[moeder] verkreeg het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit van 13 maart 1996 (nummer [nummer 2] ). Daarbij is tevens bepaald dat het Nederlanderschap is onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba, is toegestaan.
2.7.
[verzoekster] stond van 12 augustus 1991 tot 20 februari 2013 ingeschreven in Nederland.
2.8.
Op 29 december 2010 is [verzoekster] in Turkije in het huwelijk getreden met [de man] (verder te noemen ‘ [de man] ’).
2.9.
Op 17 januari 2011 heeft [verzoekster] zich gemeld bij de balie van de gemeente Amersfoort om haar in Turkije gesloten huwelijk te laten inschrijven. Gebleken is dat de oudergegevens van [verzoekster] zoals die vermeld worden op het paspoort van [verzoekster] afwijken van de gegevens in de Turkse basisadministratie.
2.10.
Bij beschikking van 4 mei 2011 heeft het college van B & W van de gemeente Amersfoort geweigerd het huwelijk van [verzoekster] in te schrijven en daarmee haar persoonsgegevens te wijzigen in de Gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA). [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.11.
Bij brief van 3 januari 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan de gemeente Amersfoort kenbaar gemaakt dat [verzoekster] niet heeft gedeeld in de naturalisatiebesluiten van haar grootouders ( [grootvader] en [grootmoeder] ) en haar moeder ( [moeder] ). Redengevend achtte de staatssecretaris dat [grootvader] en [grootmoeder] nimmer de juridische ouders van [verzoekster] zijn geweest in de zin van artikel 1 onder c en d RWN (1985).
2.12.
Bij brief van 9 januari 2013 heeft het college van B & W van de gemeente Amersfoort aan [verzoekster] meegedeeld dat zij de oudergegevens in de GBA zal aanpassen in overeenstemming met de feitelijke werkelijkheid. Tevens is meegedeeld dat dit gevolgen heeft voor haar nationaliteit en dat zij voornemens is uit de GBA te verwijderen dat [verzoekster] de Nederlandse nationaliteit heeft. [verzoekster] is de gelegenheid geboden binnen vier weken haar zienswijze naar voren te brengen.
2.13.
Bij brief van 3 februari 2013, verzonden op 25 februari 2013, heeft het college van B & W van de gemeente Amersfoort het bezwaar van [verzoekster] tegen de weigering haar persoonsgegevens in het GBA te wijzigen, gegrond verklaard. Het besluit is herzien en de persoonsgegevens van [verzoekster] zijn alsnog gewijzigd conform de feitelijke werkelijkheid.
2.14.
Blijkens het GBA is bij besluit van 20 februari 2013 uit het GBA verwijderd dat [verzoekster] de Nederlandse nationaliteit heeft. Het GBA bevat derhalve alleen de vermelding van de Turkse nationaliteit.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
3.1.
[verzoekster] vraagt de rechtbank vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, met veroordeling van de IND in de kosten van deze procedure. Zij voert daartoe - kort samengevat - aan dat zij niet op 18 oktober 1995 met haar grootvader is meegenaturaliseerd, maar wel op 13 maart 1996 met haar moeder. Zij verbleef toen rechtmatig in Nederland, terwijl haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland op dat moment niet ter discussie stond.
3.2.
De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] niet in het bezit is, en nooit in het bezit is geweest, van de Nederlandse nationaliteit, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Aan [verzoekster] was op 13 maart 1996 geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland toegestaan, zodat zij niet heeft gedeeld in de naturalisatie van haar moeder, aldus de IND.
3.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk meegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
4. De beoordeling
4.1.
In geschil is of [verzoekster] is meegenaturaliseerd met haar moeder ( [moeder] ) op 13 maart 1996. Daartoe moet, gelet op het debat tussen partijen, beoordeeld worden of [verzoekster] , dochter van [moeder] en destijds minderjarig, op dat moment verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan.
4.2.
Ten tijde van de naturalisatie van [moeder] op 13 maart 1996 bepaalde artikel 10 van de Vreemdelingenwet:
“1. Het is aan vreemdelingen toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven:
a. indien zij houder zijn van een vergunning tot vestiging;
b. indien zij door Onze Minister als vluchteling zijn toegelaten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan aan andere dan de in het eerste lid bedoelde vreemdelingen worden toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven.”
4.3.
Artikel 47 van het Vreemdelingenbesluit luidde tot 7 januari 1994:
1. Aan de echtgenoot of de echtgenote en aan de kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die feitelijk behoren tot het gezin van een in Nederland wonende Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet (Vreemdelingenwet), is het krachtens het tweede lid van dat artikel toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven:
a. indien zij sedert tenminste één jaar als zodanig in Nederland wonen en hun gedurende die periode krachtens artikel 9 van de Wet verblijf in Nederland was toegestaan;
b. indien hun op het tijdstip waarop zij deze hoedanigheid verkregen krachtens één der bepalingen van artikel 10, eerste lid, van de Wet verblijf in Nederland was toegestaan.
2. Onze Minister kan bepalen dat het aan andere dan in het voorgaande lid bedoelde categorieën van vreemdelingen krachtens artikel 10, tweede lid, van de Wet is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven.
4.4.
Bij Koninklijk Besluit van 30 december 1993 (inwerking getreden op 7 januari 1994) is artikel 47 van het Vreemdelingenbesluit vervallen. De overgangsregeling bepaalt dat de door de vreemdeling op grond van voormeld artikel verkregen rechten werden geëerbiedigd. De vreemdeling die tot op de dag onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit van 30 december 1993 een verblijfsrecht krachtens artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet heeft verkregen, behield dit verblijfsrecht zolang aan de voorwaarden werd voldaan op grond waarvan dat verblijf was toegestaan.
4.5.
De Vreemdelingencirculaire 1982 bepaalde in paragraaf A4/8.2.1. onder meer:
Verblijf voor onbepaalde duur is krachtens artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet bij artikel 47, eerste lid, Vreemdelingenbesluit, toegestaan aan de echtgenoot of de echtgenote en de kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar die feitelijk behoren tot het gezin van:
- -
een in Nederland wonende Nederlander; of
- -
een houder van een vergunning tot vestiging; of
- -
een vreemdeling die is toegelaten als vluchteling,
indien zij:
a. ten minste een jaar als zodanig in Nederland wonen en zij gedurende die periode houder waren van een vergunning tot verblijf, of
b. op het tijdstip waarop zij deze hoedanigheid verkregen reeds houder waren van een vergunning tot vestiging of waren toegelaten als vluchteling.
Kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar
Voor verkrijging van het verblijfsrecht krachtens artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet is niet vereist dat het kind is geboren uit het huwelijk van degene van wie het verblijfsrecht afhankelijk is.
4.6.
Niet in geschil is dat [verzoekster] op 18 oktober 1995, de datum van naturalisatie van [grootvader] en [grootmoeder] , door medenaturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Nu gebleken is dat [verzoekster] niet het kind van [grootvader] en [grootmoeder] is, maar hun kleinkind, is zij niet - en dat is evenmin in geschil - meegenaturaliseerd met haar grootouders.
4.7.
Gelet op de hierboven onder 2.4 aangehaalde formulering van het betreffende besluit moet ervan worden uitgegaan dat op dat moment aan [verzoekster] vanwege haar verblijf in het gezin van haar veronderstelde ouders verblijf voor onbepaalde duur in Nederland was toegestaan op grond van artikel 10, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit zoals dat gold in 1995, in verbinding met artikel 47 Vreemdelingenbesluit en de destijds geldende Vreemdelingencirculaire. Niet in geschil is dat [verzoekster] feitelijk behoorde tot het gezin van [grootvader] en [grootmoeder] , dat [grootvader] en [grootmoeder] in Nederland wonende Nederlanders waren en dat [verzoekster] ten minste een jaar als zodanig in Nederland woonde. Uit het feit dat aan [verzoekster] in die periode verblijf voor onbepaalde tijd was toegestaan kan worden geconcludeerd dat zij toen ook houder was van een vergunning tot verblijf.
4.8.
Dat achteraf is gebleken dat [verzoekster] niet de dochter, maar de kleindochter van [grootvader] en [grootmoeder] is, brengt in deze omstandigheden geen verandering. Voor het verblijfsrecht was destijds niet vereist dat [verzoekster] was geboren uit het huwelijk van degene van wie het verblijfsrecht afhankelijk was, namelijk [grootvader] en [grootmoeder] . Gelet op het hiervoor onder 4.4. aangehaalde overgangsrecht behield [verzoekster] aldus haar op grond van artikel 47 Vreemdelingenbesluit verkregen verblijfsrecht. Een vergunning tot verblijf kon, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet worden ingetrokken, indien een vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt die hadden geleid tot het verlenen van de vergunning. Een dergelijke intrekking of een intrekking van de vergunning tot verblijf op andere gronden is echter door de IND niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken, ook niet nadat de fraude aan het licht is gekomen.
4.9.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan [verzoekster] ook ten tijde van het naturalisatiebesluit van haar moeder op 13 maart 1996 verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat [verzoekster] op 13 maart 1996 als minderjarige met haar moeder is meegenaturaliseerd en zij vanaf die datum in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
4.10.
Voor een kostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
5. De beslissing
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] Arslan, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije) vanaf 13 maart 1996 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. N.B. Verkleij en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.