HR, 16-04-2019, nr. 17/05258
ECLI:NL:HR:2019:619
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
17/05258
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:619, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:198
ECLI:NL:PHR:2019:198, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:619
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0216
NbSr 2019/151
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Strafmotivering (2 weken gevangenisstraf), art. 359.6 Sv. Voldaan aan art. 359.6 Sv door te verwijzen naar eerdere veroordeling(en) wegens soortgelijke feiten en LOVS-oriëntatiepunten en te overwegen dat en waarom niet kan worden volstaan met opleggen van taakstraf, zoals door raadsman betoogd? Strafmotivering bevat in strijd met art. 359.6 Sv geen opgave van redenen die i.h.b. hebben geleid tot keuze van opleggen van vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2202). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/05259.
Partij(en)
16 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/05258
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 november 2017, nummer 21/005911-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, te weten het besturen van een personenauto, terwijl het rijbewijs ongeldig was verklaard, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er geen termen aanwezig zijn voor het opleggen van een werkstraf gelet op de omstandigheid dat verdachte - die niet ter zitting is verschenen - moeilijk te traceren is en veelvuldig in Spanje verblijft."
2.3.
Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019.
Conclusie 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
-
Nr. 17/05258 Zitting: 5 maart 2019 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 november 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens ‘’overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De zaak hangt samen met de zaak met nummer 17/05259. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft de opgelegde straf, die vrijheidsbeneming meebrengt, als volgt gemotiveerd:
”Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, te weten het besturen van een personenauto, terwijl het rijbewijs ongeldig was verklaard, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er geen termen aanwezig zijn voor het opleggen van een werkstraf gelet op de omstandigheid dat verdachte - die niet ter zitting is verschenen - moeilijk te traceren is en veelvuldig in Spanje verblijft.’’
6. De hiervoor onder 5 weergegeven strafmotivering bevat, in strijd met art. 359 Sv, zesde lid, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft in zijn overwegingen immers niet uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te dezen passend en geboden is en heeft aldus niet in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben bepaald. Dat verzuim leidt ingevolge art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid.
7. Het middel slaagt.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG