Rb. Amsterdam, 29-11-2019, nr. 7775208 CV EXPL 19-11235
ECLI:NL:RBAMS:2019:8803
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
29-11-2019
- Zaaknummer
7775208 CV EXPL 19-11235
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:8803, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 29‑11‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NJF 2020/41
Uitspraak 29‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Beperkte hoofdsom bij verstek toegewezen. Doorbreking gezag van gewijsde van eerder gewezen verstekvonnis tussen partijen, omdat in die eerdere procedure geen ambtshalve toetsing van het consumentenrecht heeft plaatsgevonden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7775208 CV EXPL 19-11235
vonnis van: 29 november 2019
fno.: 33623
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANTANDER CONSUMER FINANCE BENELUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
nader te noemen: Santander,
gemachtigde: mr. H.J.M. Hofman,
t e g e n
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.A. Dayala.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 mei 2019, met producties;- de conclusie van antwoord, met een productie;- het instructievonnis;- de dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 13 september 2019. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. De gemachtigde van Santander heeft op voorhand aanvullende producties overgelegd. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Santander is vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte nadere inlichtingen te verschaffen in het kader van de ambtshalve toetsing. Santander heeft deze akte op de rolzitting van 11 oktober 2019 genomen, waarbij zij tevens de grondslag van haar eis heeft aangevuld. Vervolgens is een datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Santander heeft een doorlopende kredietovereenkomst d.d. 20 juli 2012 overgelegd, waarin staat dat Santander een kredietfaciliteit van maximaal
€ 25.000,00 heeft verschaft met een rentevoet van 8,9% aan [gedaagde] , geboren [geboortedatum] 1977 en wonende te [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ). De overeenkomst is ondertekend en de algemene voorwaarden van Santander zijn van toepassing verklaard.
1.2.
De algemene voorwaarden van Santander luidden op 20 juli 2012, voor zover relevant:
“3.9 Vervroegde opeisbaarheid
Het door kredietnemer verschuldigde (…) is vervroegd opeisbaar indien:
(…)
e. de kredietovereenkomst is aangegaan op basis van door Kredietnemer (bewust) verstrekte onjuiste gegevens en Santander de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien haar de juiste stand van zaken bekend geweest zou zijn.
(…)
Op het moment dat de kredietnemer tekort schiet in de nakoming van zijn eenmalige Kredietvergoeding wordt de uitgesteld betalen periode opgeheven en is Santander gerechtigd rente te berekenen over alle van toepassing zijn uitstaande kredietbedragen vanaf de aankoopdatum.
(…)
3.11
Beëindiging van de kredietovereenkomst
(…)
b. De kredietovereenkomst eindigt van rechtswege en zonder dat opzegging is vereist, zodra Santander het uitstaand saldo vervroegd opeist op een van de gronden als beschreven in artikel 3.9.”
1.3.
Bij de aanvraag van de kredietfaciliteit zijn een bankafschrift van de ASN Bank en een loonstrook van [bedrijf] aan Santander verstrekt, Beide documenten zijn op naam gesteld van [gedaagde] .
1.4.
Santander is in het bezit van een kopie van het paspoort van [gedaagde] .
1.5.
Op 25 juli 2012 is het krediet van € 25.000,00 door Santander uitbetaald op het met het verstrekte bankafschrift corresponderende ASN-rekeningnummer.
1.6.
Omstreeks augustus 2012 is uit onderzoek van Santander gebleken dat het verstrekte bankafschrift en de loonstrook vervalsingen waren.
1.7.
Santander heeft op 29 augustus 2012 een brief aan [gedaagde] gestuurd op een adres in [woonplaats] , waarin zij de resultaten van haar onderzoek heeft medegedeeld en op grond van artikel 3.9 onder e van haar algemene voorwaarden de gehele openstaande vordering van € 25.000,00 in zijn geheel ineens van [gedaagde] heeft opgeëist.
1.8.
Omdat Santander geen betaling ontving, heeft zij [gedaagde] in gebreke gesteld en aangemaand en op 10 december 2015 gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Bij verstekvonnis van 8 januari 2016 is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de tot € 500,00 beperkte hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen rente van 8,9% per jaar, voorzover deze het maximaal krachtens de WCK toegestane percentage niet te boven gaat, vanaf 10 december 2015 tot de dag van algehele voldoening. [gedaagde] is tevens veroordeeld in de proceskosten.
1.9.
[gedaagde] is niet in verzet tegen dit verstekvonnis gekomen.
1.10.
Omdat Santander geen betaling van het restant ontving, is zij in mei 2019 onderhavige procedure gestart.
1.11.
[gedaagde] heeft op 25 juni 2019 aangifte bij de politie gedaan van identiteitsfraude.
Het geschil
2. Santander vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:a. € 27.853,41 aan hoofdsom, zijnde het uitstaande kredietsaldo per 9 oktober 2015 minus € 500,00;b. € 1.617,77 aan vervallen rente berekend vanaf 13 april 2015 tot 3 december 2015;c. € 8.408,08 aan vervallen rente, berekend vanaf 3 december 2015 tot 25 april 2019;d. primair de overeengekomen rente van 8,9% per jaar, met als maximum de krachtens art. 7:76 BW ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, en subsidiair de wettelijke rente over € 27.853,41 vanaf 25 april 2019 tot de dag van algehele voldoening;e. de proceskosten.
3. Aan haar vordering legt Santander primair ten grondslag dat het verstekvonnis van
8 januari 2016 definitief is (kracht van gewijsde heeft). [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd in die procedure, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Naar aanleiding van het verstekvonnis heeft [gedaagde] contact opgenomen met Santander en aangeven dat hij het niet eens is met de uitspraak. Santander heeft [gedaagde] gewezen op de mogelijkheid van verzet. [gedaagde] heeft hier niet voor gekozen. Daarmee is de rechtsbetrekking tussen partijen bindend vastgesteld. Los daarvan zijn er volgens Santander ook voldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan.
4. Subsidiair beroept Santander zich erop dat de ASN-rekening waarop het krediet is uitbetaald toebehoort aan [gedaagde] . Indien [gedaagde] de overeenkomst niet zelf is aangegaan, heeft Santander het krediet in dat geval onverschuldigd aan hem betaald.
5. [gedaagde] voert aan dat er misbruik moet zijn gemaakt van zijn gegevens. Hij heeft zelf nooit een overeenkomst met Santander gesloten. Ten tijde van het sluiten van de vermeende overeenkomst zat [gedaagde] in detentie en was hij niet in het bezit van zijn paspoort. De handtekening op de overeenkomst is ook niet de zijne. Het ASN-rekeningnummer waarop het krediet is uitbetaald is [gedaagde] niet bekend. [gedaagde] heeft ook nooit brieven, facturen of aanmaningen van Santander ontvangen. Hij is met de dagvaarding van 8 mei 2019 voor het eerst bekend geworden met de zaak. Dat het verstekvonnis van 8 januari 2016 inmiddels onherroepelijk is, brengt niet mee dat de zaak niet inhoudelijk behandeld kan worden, omdat de vordering van Santander in verstek slechts summier is getoetst.
Beoordeling
6. In de eerste plaats heeft Santander een beroep gedaan op de bindende kracht van het verstekvonnis van 8 januari 2016. Daarvoor is onder andere vereist dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Een vonnis is in kracht van gewijsde gegaan als er geen (gewone) rechtsmiddelen meer tegen openstaan, zoals hoger beroep of verzet. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij met de dagvaarding van 8 mei 2019 in deze procedure voor het eerst bekend is geworden met de vordering die Santander op hem meent te hebben. Bij deze dagvaarding was het verstekvonnis van 8 januari 2016 als productie bijgevoegd. Vastgesteld kan dus worden dat [gedaagde] in ieder geval vanaf 8 mei 2019 bekend was met dit verstekvonnis. Op dat moment begon dus de termijn op zijn laatst te lopen om in verzet te komen. [gedaagde] heeft vervolgens niet binnen vier weken verzet ingesteld. De verzetstermijn is dus inmiddels hoe dan ook verstreken. Het verstekvonnis van 8 januari 2016 is in kracht van gewijsde gegaan.
7. Ingevolge artikel 236 lid 1 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Dat geldt niet alleen voor beslissingen die zijn neergelegd in het dictum van een vonnis, maar ook voor beslissingen die zijn neergelegd in dragende overwegingen van het betreffende vonnis. Met andere woorden: een geschilpunt waar een rechter al een onherroepelijke uitspraak over heeft gedaan, kan niet in een nieuwe procedure nogmaals aan een rechter worden voorgelegd. In tegenstelling tot wat [gedaagde] lijkt aan te voeren, volgt uit de wet dat dit uitgangspunt ook geldt voor uitspraken die bij verstek zijn gedaan ondanks dat de vordering dan slechts summier is getoetst door de rechter.
8. In het verstekvonnis tussen partijen heeft de kantonrechter op basis van de feiten en stellingen zoals door Santander aangedragen in de in die procedure uitgebrachte dagvaarding, de door Santander gevorderde (beperkte) hoofdsom met 8,9% rente per jaar toegewezen. Verder is overwogen dat de vordering van Santander de kantonrechter – op enkele onderdelen van de gevorderde proceskostenveroordeling na – niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De grondslag voor de vordering van Santander was dat sprake was van een kredietovereenkomst tussen haar en [gedaagde] , die op grond van vervalste stukken tot stand is gekomen. Volgens Santander mocht zij daarom het krediet ineens opvorderen, omdat zij het krediet niet zou hebben verstrekt als zij op de hoogte was geweest van de werkelijke situatie. Daarom moet [gedaagde] het krediet (met de overeengekomen rente) terugbetalen, aldus Santander. De kantonrechter heeft in het verstekvonnis overwogen dat het gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In het verstekvonnis is daarmee een oordeel gegeven over de grondslag van de vordering.
9. In deze procedure kan de kantonrechter in beginsel geen beslissingen nemen die onverenigbaar zijn met hetgeen is beslist in het verstekvonnis vanwege de bindende kracht daarvan. Echter geldt in de onderhavige situatie het volgende.
10. [gedaagde] is consument, althans wordt vermoed consument te zijn, terwijl Santander een rechtspersoon is die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit heeft tot gevolg dat de (in het Nederlandse recht geïmplementeerde) regels inzake Europees consumentenrecht van toepassing zijn. Volgens vaste Europese rechtspraak is de Nederlandse rechter ambtshalve gehouden te toetsen of Santander aan al haar informatie- en zorgplichten heeft voldaan en of bepaalde bedingen in de kredietovereenkomst niet oneerlijk zijn. Er is (in ieder geval vanaf 2009) expliciet sprake van een verplichting tot ambtshalve toetsen en niet slechts van een bevoegdheid (zie hiertoe het Pannon-arrest, HvJEU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350).
11. Volgens de rechtspraak van het HvJEU gaat het bij de verplichte ambtshalve toepassing van consumentenbeschermende bepalingen om een onderzoek met betrekking tot recht dat gelijkwaardig is aan de nationale regels van openbare orde. In het Asturcom-arrest (HvJEU 6 oktober 2009, C-40/08, ECLI:EU:C:2009:615) werd beslist:
“52. Gelet op de aard en het gewicht van het openbare belang waarop de door richtlijn
93/13 aan de consument verzekerde bescherming berust, dient derhalve te worden
vastgesteld dat artikel 6 van deze richtlijn moet worden beschouwd als een norm die
gelijkwaardig is aan de nationale regels die in de interne rechtsorde als regels van openbare orde gelden.”
In het Faber-arrest (HvJEU 4 juni 2015, C-497/13, ECLI:EU:C:2015:357) bevestigt het HvJEU hetgeen in het Asturcom-arrest is overwogen:
“57. Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van
richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat het moet worden beschouwd als een
norm die gelijkwaardig is aan een nationale regel die in de interne rechtsorde als regel
van openbare orde geldt en dat de nationale rechter verplicht is om iedere bepaling van
zijn nationale recht waarbij dat artikel in nationaal recht is omgezet, ambtshalve toe te
passen.”
12. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat bij het wijzen van het verstekvonnis tussen partijen de vereiste ambtshalve toetsing niet heeft plaatsgevonden. Het rentebeding waarop Santander zich bij verstek heeft beroepen, heeft te gelden als een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat, gelet op de hoogte van de bedongen rentevoet van 8,9% per jaar (die boven de wettelijke rente van art. 6:119 BW ligt en boven de wettelijke handelsrente van art. 6:119a BW) mogelijk in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort en dus mogelijk oneerlijk is. Om te bepalen of een beding kan worden gekwalificeerd als een oneerlijk beding, dient deze aan de inhoudelijke oneerlijkheidstoets te worden onderworpen. Uit het verstekvonnis blijkt niet dat deze toets heeft plaatsgevonden. Bovendien volgt uit het verstekvonnis ook niet dat getoetst is of Santander aan al haar informatie- en zorgplichten heeft voldaan. Dit betekent, gelet op het onder 11. overwogene, dat het verstekvonnis tot stand is gekomen in strijd met normen die gelijkwaardig zijn aan voorschriften van openbare orde. Daar rekening mee houdend ziet de kantonrechter aanleiding om een doorbreking van het gezag van gewijsde van het verstekvonnis aan te nemen. De zaak ligt daarmee alsnog open voor een volledige inhoudelijke beoordeling.
13. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat hij de kredietsom op zijn rekening gestort heeft gekregen. Op Santander rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van haar stellingen dat er op 20 juli 2012 tussen partijen een overeenkomst is gesloten, althans dat de kredietsom aan [gedaagde] is uitbetaald. Gelet op het verweer van [gedaagde] dat hij op 20 juli 2012 gedetineerd zat, geen beschikking had over zijn paspoort en dat de handtekening op de overeenkomst en het gebruikte rekeningnummer niet van hem zijn, ontbreekt dit bewijs vooralsnog. Santander zal conform haar aanbod tot bewijslevering worden toegelaten. Santander dient te bewijzen dat [gedaagde] degene is die de desbetreffende kredietovereenkomst met haar heeft gesloten, althans dat de kredietsom aan hem is uitbetaald.
14. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
laat Santander toe te bewijzen hetgeen hiervoor in dit vonnis als te bewijzen is geformuleerd;
bepaalt dat Santander zich ter rolzitting van vrijdag 27 december 2019 bij akte moet uitlaten of, en zo ja op welke wijze, zij van haar bewijsopdracht gebruik wil maken, waarbij wordt opgemerkt dat de akte uiterlijk de werkdag voor de genoemde rolzitting op de griffie van de rechtbank aanwezig dient te zijn;
bepaalt dat Santander, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij deze bewijsstukken dadelijk bij de akte in het geding moet brengen;
bepaalt dat als Santander bewijs wil leveren door het horen van getuigen, zij in haar akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de te horen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de komende vier maanden, waarbij wordt opgemerkt dat Santander te zijner tijd zelf moet zorgen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat als Santander bewijs wil leveren door het horen van getuigen, een dag en uur voor getuigenverhoor zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.