Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 4 april 2018, politiedossier pagina’s 268 en 269.
Hof 's-Hertogenbosch, 30-06-2021, nr. 20-001151-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:3575
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-06-2021
- Zaaknummer
20-001151-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3575, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1251
Uitspraak 30‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-001151-19
Uitspraak : 30 juni 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-700137-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van de bewijsmiddelen.
Van de zijde van de verdachte is bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. In het geval het hof tot een bewezenverklaring komt is een strafmaatverweer gevoerd. Indien verdachte wordt vrijgesproken dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Voorts is bepleit dat de benadeelde partij in de post “loonkosten” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen sprake is van een rechtstreeks causaal verband als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering, dan wel omdat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen die [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) met een door hem, verdachte, bestuurde auto over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gereden terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen die [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) met een door hem, verdachte, bestuurde auto over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gereden terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Gemeente Kerkrade toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.hij op 16 februari 2018 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen die [slachtoffer] is gereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- ( vervolgens) met een door hem, verdachte, bestuurde auto over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gereden terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 16 februari 2018 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, die aan de Gemeente Kerkrade toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R018025, documentcode 2018024581, gesloten d.d. 7 juni 2018 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 272), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2018 (pg. 140-143), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik ben buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Kerkrade en daarnaast coördinator handhaving bij de gemeente Kerkrade. Bovendien ben ik als zodanig toezichthouder conform de Algemene Wet Bestuursrecht. Ik verband daarmee was ik gisteren, op 16 februari 2018, omstreeks 12:00 uur, in dienst als toezichthouder. Ik was zodoende gekleed in een volledig herkenbaar opvallend uniform van bureau handhaving. Ik surveilleerde te voet op de Hoofdstraat in Kerkrade-centrum. Op het moment dat ik over de Hoofdstraat liep, zag ik ter hoogte van de friture “Effe Angesj” een man staan. Ik herkende de man als zijnde “ [verdachte] ”. Dit is een man waarbij op de ochtendbriefing de aandacht gevestigd was, omdat hij door de politie Kerkrade gezocht werd ter zake een openstaande gevangenisstraf van 166 dagen. (…)
Omdat ik ’s ochtends bij de briefing de foto van – de door de politie gezochte – [verdachte] had gezien, wilde ik zeker weten dat deze man ook daadwerkelijk de gezochte [verdachte] was. Ik vroeg hem derhalve wie hij was. Hierop deelde hij mij mede dat hij “meneer [verdachte] ” heette. Hierna ben ik doorgelopen en stopte ter hoogte van de ingang van de Orlandopassage. Ik pakte mijn mobiele telefoon en belde daarmee rechtstreeks naar de politie Kerkrade. (…) Ook belde ik met mijn teamleider. Ik stelde hem op de hoogte van het feit dat ik [verdachte] even daarvoor had gesproken en dat ik de politie in Kerkrade had ingelicht en dat zij onderweg waren om [verdachte] aan te houden.
Op dat moment zag ik dat [verdachte] in paniek raakte. Ik zag dat hij de friture via de voorzijde, gelegen aan de Hoofdstraat, naar binnen spurde en ongeveer een halve minuut later zag ik dat hij via de achteruitgang, gelegen aan de Kloosterraderstraat, naar buiten rende. Ik zag dat hij rende richting de parkeerplaats aan het Kloosterraderplein. Ik liep in de richting van de genoemde parkeerplaats en aldaar aangekomen zag ik dat hij in een grote witte personenauto reed. Hij reed daarmee over de parkeerplaats in de richting van de uitgang daarvan. Deze parkeerplaats is afgezet middels slagbomen welke in werking waren. Ik zag dat [verdachte] alleen in die auto zat en dus als bestuurder daarvan optrad. Ik kon niet vaststellen wat het merk van die grote witte auto was. Het was in ieder geval een zogenaamd S.U.V.-model. (…) Middels mijn portofoon verzocht ik aan mijn collega op de meldkamer om de slagboom van de parkeerplaats naar onder te houden, zodat [verdachte] belet zou worden om de parkeerplaats met die auto te kunnen verlaten. Op dat moment zag ik dat [verdachte] met die grote witte auto voor de slagboom stilstond. Met mijn hand gebaarde ik hem om even te wachten met wegrijden. Ik wilde hem zodoende ophouden in afwachting van de komst van de politie. En vanaf dat moment ben ik een heel stuk van de film kwijt.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen beschrijving camerabeelden parkeerplaats d.d. 3 maart 2018 (pg. 24-31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 16 februari 2018, omstreeks 12:10 uur, werd een medewerker van handhaving van de gemeente Kerkrade bij de uitgang van een parkeerplaats, gelegen aan de Kloosterraderplein te Kerkrade, door een personenauto omver gereden en overreden. Op de parkeerplaats is een camera aanwezig. De camera heeft zicht op de uitgang van de parkeerplaats. De locatie waar het incident plaatsvond. De tijd op de beelden loopt 17 minuten voor op de daadwerkelijke tijd.
Beschrijving beelden
16 februari 2018 12:25:47 uur:
De medewerker van handhaving van de gemeente Kerkrade komt aanlopen vanaf de rechterzijde over het Kloosterraderplein te Kerkrade. Hij loopt via de uitgang van de parkeerplaats de parkeerplaats op en geeft met zijn linkerhand een teken, wijzend naar een witte personenauto die vanaf de parkeerplaats vanaf de rechterzijde komt aanrijden.
16 februari 2018, 12:25:49 uur:
De medewerker van handhaving staat aan de rechtervoorzijde van de witte auto. Hij heeft de linkerhand laten zakken. Hij bevindt zich midden op de rijbaan van de uitgang van de parkeerplaats. De witte auto stopt voor de medewerker van handhaving. De remlichten van de auto branden.
16 februari 2018 om 12:25:51 uur:
De medewerker van handhaving maakt een wijzende beweging met zijn rechterhand. Hij staat nog steeds op dezelfde locatie als eerder omschreven. De witte personenauto staat nog steeds stil. De remlichten zijn gedoofd.
16 februari 2018 om 12:25:52 uur
De medewerker van handhaving heeft zijn rechterhand laten zakken. Hij staat nog steeds op dezelfde locatie als eerder omschreven. De witte personenauto trekt nu op in de richting van de medewerker van handhaving. De slagboom van de uitrit op de parkeerplaats is omlaag.
16 februari 2018 om 12:25:53 uur
De witte personenauto rijdt tegen de medewerker van handhaving aan. De medewerker komt ten val en verdwijnt aan de voorzijde van de auto. De medewerker van handhaving komt op de grond terecht en verschijnt aan de rechterzijde van de auto. Hij valt met zijn hoofd op de stoeprand. De slagboom van de uitrit van de parkeerplaats is omlaag.
16 februari 2018 om 12:25:53 uur (hof: in het proces-verbaal staat 15:25:23 in plaats van 12:25:53. Het betreft hier een kennelijke schrijffout die het hof bij deze verbetert)
De medewerker van handhaving ligt rechts van de personenauto op de grond. De personenauto is met de rechtervoorwielen (het hof begrijpt dat bedoeld is: het rechter voorwiel) over het onderlichaam van de medewerker van handhaving heengereden. De slagboom van de uitgang is omlaag.
16 februari 2018 om 12:25:54 uur
De medewerker van handhaving ligt nog steeds aan de rechterzijde van de personenauto op de grond. De auto rijdt met de rechter achterwielen (het hof begrijpt dat bedoeld is: het rechter achterwiel) over het onderlichaam van de medewerker van handhaving. Hierbij is een duidelijke schuddende beweging van de rechterzijde van de auto te zien. De auto rijdt door richting de gesloten slagboom.
16 februari 2018 12:25:54 uur
De medewerker van handhaving ligt roerloos op de grond. De personenauto is de medewerker van handhaving gepasseerd. De personenauto rijdt tegen de gesloten slagboom aan zonder te stoppen.
16 februari 2018 12:25:56 uur
De medewerker van handhaving blijft roerloos op de grond liggen. De personenauto rijdt door de gesloten slagboom en verlaat de parkeerplaats.
16 februari 2018 om 12:25:58 uur.
De medewerker van handhaving ligt nog steeds roerloos op de grond. De witte personenauto heeft de parkeerplaats verlaten en rijdt naar links richting de Poststraat. De slagboom van de uitrit blijft nu op een vaste schuine positie hangen.
Omschrijving personenauto: Op de camerabeelden is te zien dat het om het volgende voertuig gaat:
- -
soort voertuig: personenauto;
- -
kleur: wit;
- -
model: SUV.
3.
De eigen waarneming van dit hof aan de hand van de camerabeelden, gedaan ter terechtzitting van 16 juni 2021, dat er een witte SUV auto komt aangereden, welke richting de uitgang draait. [slachtoffer] maakt een gebaar met zijn arm. De auto stopt en geeft vervolgens klaarblijkelijk gas. [slachtoffer] staat op dat moment voor de auto die aan het indraaien is. De slagboom is op dat moment naar beneden en er staat geen auto voor de witte auto. De witte auto rijdt door en [slachtoffer] komt ten val. Vervolgens is te zien dat de auto een schuddende hobbelende beweging maakt op het moment de auto klaarblijkelijk over het lichaam van [slachtoffer] rijdt.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 februari 2018 (pg. 179-181), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op vrijdag 16 februari 2018, omstreeks 12:00 uur, bevond ik mij in het centrum van Kerkrade. Op dat tijdstip zag ik op de Hoofdstraat een medewerker van handhaving die in gesprek was met een voor mij onbekende dikke man. Ik liep over de Hoofdstraat richting Poststraat. (…) Ik liep via de Poststraat de Kloosterraderstraat in om vervolgens terecht te komen bij de parkeerplaats gelegen aan het Kloosterraderplein. Op een gegeven moment kom ik bij de parkeerplaats terecht bij de slagbomen van die parkeerplaats. Mijn aandacht werd toen weer gevestigd op de eerder genoemde gezette man. Ik vond het vreemd dat die man plots rende. Ik zag dat die man naar een auto rende die aldaar geparkeerd stond. Ik zag dat die man instapte in een witte SUV auto met een Duits kenteken. Ik zag toen dat die man zijn auto startte en met flinke snelheid wegreed in de richting van de uitgang van de parkeerplaats. Op dat moment stond ik al bij mijn auto in de buurt van de slagboom waarmee de parkeerplaats is afgesloten.
Plots zag ik dat de eerder genoemde medewerker van handhaving ook weer op de parkeerplaats stond. Ik zag dat hij ongeveer twee meter verwijderd stond van de slagboom bij de uitgang. Ik zag dat de slagboom van de parkeerplaats naar beneden was. Ik stond nog buiten mijn auto en hoorde dat de medewerker contact opnam met de centrale. Hij deed dat via zijn portofoon. Ik hoorde nog dat hij vroeg om de slagboom naar beneden te laten of beter gezegd te laten blokkeren. Ik zag toen dat die witte auto stilstond voor de omlaag gelaten slagboom. Ik zag toen dat de medewerker voor de auto stond en de bestuurder sommeerde te stoppen. Ik hoorde dat de medewerker zei dat hij moest stoppen en dat de bestuurder uit de auto moest komen.
Ik zag dat de bestuurder van die witte SUV flink gas gaf met zijn auto. Ik hoorde het geronk van de motor. Ik zag dat die auto plots inreed op de medewerker die rechts naast de auto stond. Ik zag dat die bestuurder eerst gas gaf en hierdoor de medewerker ten val bracht. Hij reed dus met zijn auto de medewerker aan. Vervolgens gaf die bestuurder met zijn auto weer gas waardoor hij als het ware over de op de grond liggende medewerker heen reed. Ik zag nog dat de auto even op veerde. Ik zag vervolgens dat de auto vanaf de parkeerplaats wegreed en ook nog de gesloten slagboom omver reed. Hij gaf flink gas en de witte auto reed weg over de Kloosterraderstraat richting Poststraat. Ik zag dat de medewerker bloedde aan zijn hoofd en dat hij op de grond lag ter hoogte van de slagboom.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2018 (pg. 14-16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en
[verbalisant 4] :
Op 16 februari 2018 waren wij belast met de incidentenafhandeling voor het werkgebied Kerkrade. Wij reden in een als zodanig herkenbaar opvallend vierwielig dienstvoertuig en waren allen in uniform gekleed. Op voornoemde dag, omstreeks 12:15 uur, waren wij op weg naar het adres [adres 2] . Aldaar zou zich bevinden:
Naam: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] .
Van [verdachte] voornoemd was bekend dat hij gesignaleerd stond voor twee principale vonnissen voor in totaal circa 160 dagen.
Op het moment dat wij ter hoogte van de parkeerplaats reden zagen wij ter hoogte van de slagbomen van deze parkeerplaats een ons onbekende manspersoon druk gebaren. Wij reden in de richting van deze manspersoon en zagen vervolgens een medewerker van de Gemeentelijke Handhaving Kerkrade op de grond liggen. De persoon die ons eerder gebaarde wees met zijn hand richting een wegrijdende witte Mercedes voorzien van witte kentekenplaten. Het betrof een SUV-achtig model Mercedes. Wij hoorden de man schreeuwen: “Die heeft hem ondersteboven gereden!” doelende op de bestuurder van de witte Mercedes die circa 25 meter verderop reed.
Wij zetten hierop met ons dienstvoertuig de achtervolging in op de witte Mercedes. Wij zagen dat de bestuurder van de Mercedes vanaf het Kloosterraderplein rechtsaf de Poststraat inreed en zijn snelheid drastisch verhoogde. Hierbij dient expliciet opgemerkt te worden dat de vrijdagmarkt in het centrum van Kerkrade gaande was en het hierdoor erg druk was op straat. Vervolgens zagen wij dat de bestuurder van de Mercedes linksaf de Hoofdstraat inreed. Het viel ons al meteen op dat de bestuurder alle risico’s nam en geen enkele aanstalten maakte om te stoppen. Wij stelden de optische- en geluidssignalen van ons dienstvoertuig in werking en reden achter de Mercedes aan. Wij zagen dat de bestuurder van de Mercedes met een geschatte snelheid van circa 90 à 100 kilometer per uur over de Hoofdstraat reed, daar waar maximaal 50 kilometer per uur is toegestaan.
Wij zagen dat de bestuurder van de Mercedes via de Hoofdstraat vervolgens rechtsaf de Ambachtstraat inreed en zijn snelheid wederom binnen no-time verhoogde. (…) Wij zagen dat de snelheid van de Mercedes ver boven de 100 kilometer per uur kwam. Wij zagen dat de Mercedes aangekomen op de rotonde Domaniale Mijnstraat/Nieuwstraat rechtsaf Nieuwstraat opreed. Hierna zagen wij dat de bestuurder van de Mercedes vanaf de Nieuwstraat meteen de eerste straat, An der Rennbahn, linksaf reed. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de Nieuwstraat uit één gedeelte Nederlands grondgebied bestaat en één uit Duits grondgebied. Als men de Nieuwstraat daadwerkelijk oversteekt dan komt men op Duits grondgebied uit. Vervolgens verloren wij de bestuurder van de Mercedes op de An der Rennbahn uit het zicht.
6.
Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, BHV-nummer 2018024581, d.d. 2 april 2018 (pg. 39-52), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
(pg. 44)
Betrokken voertuig
Kenteken: [kenteken] (Duitsland)
Merk: Mercedes-Benz
Kleur: Wit
Massa in gebruik: 1735 kg.
7.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2018 (pg. 164-165), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] namens de gemeente Kerkrade:
Ik ben financieel medewerker bij de gemeente Kerkrade en in die hoedanigheid gerechtigd tot het doen van aangifte namens de gemeente. Op vrijdag 16 februari omstreeks 12:10 uur (het hof begrijpt: 16 februari 2018) is er een personenauto dwars door de slagboom bij de parkeerplaats aan de Kloosterraderplein te Kerkrade gereden. Deze slagboom was gesloten en is door deze bestuurder finaal vernield. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat er een witte Mercedes Benz door deze slagboom is gereden. De slagboom is onherstelbaar vernield. Deze slagboom is eigendom van de gemeente Kerkrade. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
I zonsverblinding
In hoger beroep is van de zijde van de verdediging aangevoerd dat verdachte aangever niet bewust heeft waargenomen. Verdachte stelt dat hij werd verblind door het zonlicht en dat hij in paniek was. Op de camerabeelden is te zien dat de zon volop schijnt op de parkeerplaats en dat de zon weerkaatst op de andere auto’s en op de voorruit van verdachte. De verdediging zet vraagtekens bij het VOA rapport waarin wordt geconcludeerd dat het zicht niet werd gehinderd door atmosferische omstandigheden.
Voorts kan ook uit de verklaring van verdachte niet worden afgeleid dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van aangever. Verdachte verklaart dat hij “ineens” een blauwe hand zag. Vermoedelijk is dit de hand waarmee aangever het stopteken aangaf. Uit deze verklaring blijkt dat verdachte aangever pas opmerkte toen het al te laat was en dat zijn waarneming ernstig gebrekkig was. Hij verklaart niet dat hij “ineens” [slachtoffer] zag, maar zeer specifiek een hand. Deze verklaring, gelet op diens specifieke karakter alsmede het zichtbare zonlicht op de beelden, onderbouwt de stelling dat verdachte wel degelijk hinder ondervond van het zonlicht, en dat zijn zicht was aangetast op het moment dat hij met zijn auto optrok.
Verdachte heeft aangever niet opgemerkt vanwege de zoninval. Het VOA rapport weerlegt dit niet genoegzaam. Dit brengt mee dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. In het verlengde daarvan dient verdachte ook voor de poging tot zware mishandeling te worden vrijgesproken.
II noodrembekrachtiging
Aanvullend op dit opzetverweer wegens verblinding geldt dat er ook sprake is van het ontbreken van opzet door de werking van de noodrembekrachtiging. Daarvoor wordt een beroep gedaan op het door de verdediging ingebrachte rapport van het Duitse ingenieursbureau Morawski / Hugemann d.d. 31 januari 2021. Het systeem van de noodrembekrachtiging remt automatisch op het moment dat er een voetganger voor de auto staat. Het stoppen van de auto op de beelden is dus niet zonder meer toe te schrijven aan het gegeven dat verdachte aangever waarnam. Het is de automatische werking van het remsysteem die zoals blijkt uit voormeld rapport zeer gevoelig is. Dat verdachte uiteindelijk optrok is dus niet vanwege het op de koop toenemen van het leven van aangever, maar juist vanwege het niet waarnemen door de zon. Uit voormeld rapport blijkt dat het systeem van de noodrembekrachtiging na een korte stop wordt ‘overschreven’ als de voet op het gaspedaal blijft rusten: als de voet op het gaspedaal blijft, start de auto na een korte stop opnieuw. Van verdachte was dus geen bijzondere – welbewuste – aanvullende handeling nodig om de auto weer te laten rijden. Bovendien is het niet logisch dat verdachte zo hij (voorwaardelijk) opzet zou hebben gehad op de dood van aangever – en hem dus had gezien – hij eerst bewust stopt en vrijwel direct daarna optrekt.
Concluderend dient verdachte integraal – ook voor het opzettelijk vernielen van de slagboom – te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
I
Verdachte heeft op 5 april 2018 bij de politie verklaard dat hij op de bewuste dag aanwezig was bij een cafetaria in Kerkrade. Hij werd daar aangesproken door een handhaver die langs de zaak liep. De handhaver vroeg wie hij was en verdachte zei dat hij meneer [verdachte] was. Vervolgens is verdachte weer naar binnen gegaan en zag toen dat zijn parkeertijd bijna om was. Hij is naar zijn auto gelopen en zag in de auto dat de tijd verlopen was. Verdachte wilde daarom “trieksen” om weg te komen. Hiermee bedoelt verdachte dat hij snel achter een andere auto de parkeerplaats wilde afrijden die was afgesloten met slagbomen, waarbij het dan moet lijken alsof je een aanhanger bent. Bij het afrijden van de parkeerplaats was er sprake van laagstaande zon. Op het moment dat de slagboom open ging, reed hij met de voorste auto mee. Toen zag verdachte een hand.1.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake was van zonsverblinding en dat verdachte aangever daarom niet bewust heeft waargenomen. Verdachte had geen opzet op de aanrijding. Het hof constateert dat verdachte in zijn aanvankelijke verklaring bij de politie over de aanrijding – te weten dat hij snel achter een andere auto wilde aanrijden om zo de parkeerplaats te kunnen verlaten – niets heeft verklaard over zonsverblinding als oorzaak van de aanrijding. Pas nadat de politie aan verdachte de camerabeelden had laten zien en hem ermee had geconfronteerd dat daaruit blijkt dat hij een paar seconden stopte en niet de intentie had om achter een andere auto aan te rijden, heeft verdachte bij de politie aangegeven dat er bij het afrijden van de parkeerplaats sprake was van laagstaande zon (pagina’s 270 en 271 politiedossier). Het hof constateert dat verdachte zelf in ieder geval niet heeft verklaard dat de aanrijding heeft plaatsgevonden, omdat hij verblind was door de zon.
Het hof overweegt verder dat – ook indien het zo zou zijn dat er sprake was van zonlicht waardoor het zicht van verdachte (enigszins) beperkt was – dat er niet aan afdoet dat het hof uit de volgende feiten en omstandigheden afleidt dat verdachte zich ervan bewust was dat aangever voor zijn auto stond en dat verdachte hem opzettelijk omver heeft gereden en vervolgens opzettelijk over het (onder)lichaam van aangever heen is gereden
Het hof heeft op de camerabeelden waargenomen dat op het moment dat verdachte richting de uitrit van de parkeerplaats reed, hij een draai maakte met zijn auto. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 24 t/m 31 van het politiedossier blijkt dat aangever zich in het midden van de rijbaan bevond en dat de auto van verdachte een paar seconden voor aangever stilstond en dat de remlichten van zijn auto op dat moment brandden. Het hof heeft op de camerabeelden waargenomen dat de slagboom op dat moment gesloten was en dat er geen auto voor de auto van verdachte stond. Ongeveer twee seconden nadat de auto van verdachte stopte voor aangever en de remlichten van de auto brandden, doofden de remlichten van de auto van verdachte en vervolgens trok hij op in de richting van aangever (zie genoemd proces-verbaal van bevindingen pagina’s 26 en 27). Getuige [getuige] heeft verklaard dat de bestuurder op dat moment flink gas gaf en dat hij het geronk van de motor hoorde. De slagboom was op dat moment omlaag. Verdachte reed toen tegen aangever aan, waardoor aangever ten val kwam. Vervolgens gaf verdachte volgens [getuige] weer gas, en verdachte reed, zoals blijkt uit genoemd proces-verbaal van bevindingen, eerst met zijn rechter voorwiel over het onderlichaam van aangever en kort daarna later reed hij met zijn rechter achterwiel over het onderlichaam van aangever. Hierbij is een duidelijke schuddende beweging van de rechterzijde van de auto te zien. Vervolgens reed verdachte zonder te stoppen tegen de gesloten slagboom aan (pagina’s 28 en 29). Verdachte gaf volgens [getuige] flink gas en reed vervolgens weg over de Kloosterraderstraat richting Poststraat.
Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte bij de politie niet overeenkomt met de camerabeelden. Op deze beelden is te zien dat de slagboom van de uitrit gesloten was en dat er geen auto voor de auto van verdachte stond, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat de slagboom openging meereed met de voorste auto. Het hof acht de verklaring van verdachte, dat hij als een soort van aanhanger achter een auto die voor hem reed de parkeerplaats wilde verlaten, derhalve ongeloofwaardig.
De wijze waarop verdachte optrok nadat zijn auto enkele seconden stilstond voor aangever, wijst er naar het oordeel van het hof op dat verdachte snel wilde wegrijden toen [slachtoffer] hem sommeerde te stoppen. Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgt immers dat verdachte niet op een normale manier wegreed, maar dat hij flink gas gaf en dat de motor ronkte alvorens hij aangever aanreed. Over de reden van dit snelle wegrijden heeft verdachte een ongeloofwaardige verklaring afgelegd, waardoor het hof het ervoor houdt dat verdachte wilde ontkomen aan aangever die hem tot stoppen maande en de politie had ingeschakeld om hem te laten aanhouden omdat hij nog een gevangenisstraf had open staan. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt ook dat verdachte in paniek naar zijn auto rende, op het moment dat [slachtoffer] zijn teamleider telefonisch inlichtte dat de politie onderweg was om verdachte aan te houden.
Ook de gedragingen van verdachte na de aanrijding wijzen naar het oordeel van het hof niet op zonsverblinding, maar op het koste wat kost willen ontkomen aan de politie. Na de aanrijding van [slachtoffer] gaf verdachte blijkens de getuigenverklaring van [getuige] weer gas en is hij blijkens de beschrijving van de camerabeelden in genoemd proces-verbaal van bevindingen eerst met zijn rechtervoorwiel en vervolgens met zijn rechterachterwiel over [slachtoffer] heengereden. De auto schudde hierbij aan de rechterkant. Het kan niet anders dan dat verdachte dit heeft gemerkt, temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij ook een hand heeft waargenomen. Desondanks is hij niet gestopt om het slachtoffer hulp te verlenen, maar is hij door de gesloten slagboom gereden en gaf hij flink gas bij het verlaten van de parkeerplaats. Vervolgens is verdachte op volle snelheid weggereden van een achtervolgende politiepatrouille. Het hof constateert voorts dat verdachte ook niet op eerdere momenten is gestopt, bijvoorbeeld nadat hij tegen aangever was aangereden of nadat hij met het rechter voorwiel over aangever was aangereden, terwijl verdachte toen ook al moet hebben gemerkt dat hij een persoon aanreed respectievelijk overreed. Verdachte is desondanks doorgereden waarbij hij ook nog eens met het rechter achterwiel over aangever heen reed.
II
Voorts heeft de verdediging bepleit dat het systeem van de noodrembekrachtiging in de auto van verdachte ervoor zorgt dat de auto automatisch tot stilstand wordt gebracht op het moment dat er een voetganger voor de auto staat. Het stoppen van de auto op de beelden is dus niet zonder meer toe te schrijven aan het gegeven dat verdachte aangever waarnam. Na een korte stop start de auto opnieuw als de voet op het gaspedaal blijft. Daarvoor was van verdachte geen aanvullende handeling nodig om de auto weer te starten.
Het hof overweegt dat ook al zou moeten worden aangenomen dat de auto van verdachte vanzelf is gestopt – omdat de noodrembekrachting in werking trad en dit stoppen in dat geval niet zonder meer is toe te schrijven aan het gegeven dat verdachte aangever waarnam –, dit stoppen verder niets zegt over de vraag of verdachte aangever voor het moment van de aanrijding wel of niet heeft gezien. Ook komt de auto blijkens het overgelegde rapport niet uit zichzelf weer in beweging, maar moet de bestuurder daarvoor zijn voet op het gaspedaal houden. Hierbij gaat het dus om eigen menselijk handelen, in dit geval van verdachte die gas geeft. Daarnaast blijkt uit het rapport dat verdachte tegenover het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat hij de ‘caravantruc’ wilde uitvoeren en dat hij werd verblind door het zonlicht, maar uit het bovenstaande volgt dat daarvan niet kan worden uitgegaan. Verdachte heeft zelf gehandeld door gas te geven en, hoewel hij een hand zag, heeft hij aangever aangereden en is hij vervolgens eerst met het rechter voorwiel èn daarna met het rechtervoorwiel over aangever heen gereden, terwijl hij dit moet hebben gemerkt. Gezien het voorgaande kan het door de verdediging ingebrachte rapport verder buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte niet anders zijn dan dat verdachte wilde ontkomen aan de politie en daarbij willens en wetens de aanrijding en overrijding met [slachtoffer] en de slagboom op de koop heeft toegenomen. Het hof kan, net als de rechtbank, niet anders dan concluderen dat verdachte moedwillig tegen aangever is aangereden en vervolgens tot twee keer toe over hem heen is gereden (met het rechter voorwiel en rechter achterwiel). Het behoeft geen verdere toelichting dat het levensgevaarlijk is om over iemands lichaam heen te rijden met een personenauto, zeker als het gaat om een auto met een gewicht van 1735 kilogram. Uit het feitelijk handelen van verdachte blijkt aldus naar het oordeel van het hof dat verdachte de opzet had op de dood van aangever. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is met zijn auto opzettelijk tegen en vervolgens over een buitengewoon opsporingsambtenaar van het Team Handhaving van de gemeente Kerkrade gereden die gewoon zijn werk deed. Vervolgens heeft verdachte het parkeerterrein verlaten door dwars door de gesloten slagboom te rijden, waarbij die slagboom werd vernield. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Ook heeft het handelen van verdachte psychisch een grote impact op het slachtoffer gehad, zoals blijkt uit wat hij in zijn slachtofferverklaring ter terechtzitting bij het hof naar voren heeft gebracht. Dat het fysieke letsel van het slachtoffer relatief gezien beperkt is en dat hij het heeft overleefd is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Naast de gevolgen voor het slachtoffer brengt een feit als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Het hof rekent de verdachte dit alles ernstig aan. Dit laatste geldt ook voor het feit dat, hoewel verdachte zich blijkens zijn eigen verklaring ervan bewust was dat hij iemand had overreden (politiedossier pagina 269), hij zich niet heeft bekommerd om het slachtoffer en na een achtervolging door de politie de grens over is gevlucht. Nadat verdachte was aangehouden en overgebracht naar Nederland is op een gegeven moment (na overlegging van een valse werkgeversverklaring) de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, waarna hij met de noorderzon is vertrokken. Dit alles getuigt ervan dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2021, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt in onderhavige zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is geschonden. Namens de verdachte is immers op 11 april 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 30 juni 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 2,5 maand overschreden.
Alles afwegende kan naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 10 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
Voorts ziet het hof aanleiding om – bij apart bevel – de gevangenneming van verdachte te gelasten.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Kerkrade
De benadeelde partij Gemeente Kerkrade heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.232,19. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.346,37.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij Gemeente Kerkrade als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.346,37. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2018, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Ten aanzien van de post “loonschade” overweegt het hof dat de benadeelde partij niet zelf is getroffen in enig belang dat door de met de poging tot doodslag op [slachtoffer] overtreden strafbepaling wordt beschermd en dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post dus geen rechtstreekse schade als bedoeld en artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft geleden. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit geldt ook voor de post “kleding”, aangezien uit de voorhanden zijnde stukken niet aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreekse schade heeft geleden.
De benadeelde partij kan daarom voor wat betreft de posten “loonschade” en “kleding” thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer Gemeente Kerkrade is toegebracht tot een bedrag van € 1.346,37. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt met ingang van heden de gevangenneming van de verdachte, welk bevel apart is geminuteerd.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Kerkrade
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Gemeente Kerkrade ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.346,37 (duizend driehonderdzesenveertig euro en zevenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Gemeente Kerkrade, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.346,37 (duizend driehonderdzesenveertig euro en zevenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 februari 2018.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑06‑2021