ABRvS, 06-07-2005, nr. 200500165/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT8761
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-07-2005
- Zaaknummer
200500165/1
- LJN
AT8761
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT8761, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑07‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6:21 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2007/370
JB 2005/215 met annotatie van mr. R.J. van Dam
OGR-Updates.nl 1001038
Uitspraak 06‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het bouwen van 25 recreatiewoningen aan de [locatie] te [plaats] op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie […], perceelnummers […].
Partij(en)
200500165/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/894 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 28 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het bouwen van 25 recreatiewoningen aan de [locatie] te [plaats] op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie […], perceelnummers […].
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar voor wat betreft de Flora- en Faunawet en het tijdelijk gebruik van de in-/uitrit aan de zuidzijde van het plangebied gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het college het besluit gewijzigd gehandhaafd met dien verstande dat de bouwvergunning wordt verleend op grond van het van kracht zijnde bestemmingsplan "Buitengebied '85, gedeeltelijke herziening uitbreiding vakantieoord De Kiekebelt" in plaats van middels artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Bij uitspraak van 28 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 februari 2005 heeft [vergunninghoudster] een reactie ingediend.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B.J.M. Beernink-Rouweler, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1.
Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
2.2.
Bij brief van 13 september 2004 heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juli 2004.
Bij brief van 21 oktober 2004 aan de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) stelt appellant: "Hierbij deel ik U mede dat om mijn moverende redeneren inmiddels heb besloten om alle lopende bezwaarschriften en procedures met betrekking tot de realisering van een bungalowpark uitbreiding Kiekebelt en de toegangswegen tot dit park met onmiddellijke ingang stop te zetten".
Hierop heeft de rechtbank bij brief van 26 oktober 2004 aan het college medegedeeld dat het beroep was ingetrokken. Toen appellant hiervan op de hoogte kwam, heeft hij de rechtbank daarop zowel telefonisch als schriftelijk, bij brief van 11 november 2004, verzocht de procedure met voortvarendheid te vervolgen. De rechtbank heeft vervolgens bericht dat zij de brief van 21 oktober 2004 ten onrechte als een intrekking ingevolge artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft aangemerkt en dat de procedure derhalve zal worden voortgezet.
2.3.
Ingevolge artikel 6:21 van de Awb kan het beroep schriftelijk worden ingetrokken.
2.4.
De Afdeling is van oordeel dat de brief van appellant van 21 oktober 2004 gelet op de bewoordingen ervan niet anders kan worden opgevat dan als een intrekking van het beroep. Appellant heeft geen enkele nadere precisering aangegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij beoogde slechts tijdelijk de procedures te willen staken. Daarbij is het tijdelijk stopzetten van een beroepsprocedure in rechte niet mogelijk.
Gelet op het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat appellant door verzending van de brief van 21 oktober 2004 zijn beroep heeft ingetrokken.
2.4.1.
Een bevoegd gedane intrekking kan na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan gemaakt worden, tenzij er sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waar hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken.
Appellant heeft betoogd dat hij zich bedreigd voelde, nu vanwege [vergunninghoudster] aan hem en zijn werkgever brieven zijn verzonden, waarin appellant werd aangesproken op zijn gedrag ten aanzien van belangstellenden voor de recreatiewoningen op het terrein van [vergunninghoudster] en op de ongepastheid van dit gedrag in relatie tot zijn functie als beheerder van een recreatiegebied.
Daargelaten de opportuniteit van het vanwege [vergunninghoudster] sturen van brieven aan de werkgever van appellant, zijn de brieven niet van dien aard dat sprake is geweest van dwang jegens appellant waardoor hij is bewogen het beroepschrift bij de rechtbank in te trekken. Nu overigens niet is gebleken van dwang of bedrog jegens appellant, is er geen sprake van omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de intrekking ongedaan dient te worden gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte een uitspraak gedaan op het door appellant ingestelde beroep, nu dat beroep derhalve was ingetrokken en het besluit van 28 juli 2004 daarmee onherroepelijk was geworden.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 28 december 2004, 04/894 WW44 AQ1 A;
- III.
gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 (zegge: tweehonderdenvijf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. G.J. van Muijen en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005
66-444.