Hof 's-Hertogenbosch, 21-01-2020, nr. 20-001509-18
ECLI:NL:GHSHE:2020:471
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
20-001509-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:471, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑01‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:250, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-001509-18
Uitspraak : 21 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 mei 2018 in de strafzaak met parketnummer01-865137-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975 ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte terzake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van€ 637,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij is voorts ten aanzien van het gedeelte betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering tot schadevergoeding betrekking hebbend op de posten BH en Adidas T-shirt van € 50,00 is afgewezen. Tot slot is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
Daarnaast heeft de rechtbank de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 1 mei 2018 opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] in zijn geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
De verdediging heeft:
- -
primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
- -
subsidiair - voor het geval het hof tot enige bewezenverklaring komt - een strafmaatverweer gevoerd;
- -
verweer gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] ;
- -
verzocht de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering.
Voorts zal het hof een beslissing nemen met betrekking tot het bevel tot voorlopige hechtenis.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
De door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen dienen als volgt te worden verbeterd:
- Pag. 3 van het vonnis: Verklaring van verdachte
Het onderdeel ‘… en ik heb mijzelf afgetrokken in de kamer waar het meisje ook was.’ dient te worden geschrapt.
- Pag. 3 van het vonnis: Deskundigenrapportages NFI dr. S. van Soest
Het onderdeel ‘Hierbij is in de bemonsteringen ZAAC5542NL#01 en #02 (rechterborst nat en droog) geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel’ dient te worden geschrapt.
De door de rechtbank voor het bewijs gebruikte verklaring van aangeefster [aangeefster/benadeelde] , pag. 2 en 3 van het vonnis, dient als volgt te worden aangevuld:
Ik heb die avond ruzie gehad met mijn vriendin [getuige 1] . We zijn naar buiten geweest. Ze ging toen met mijn moeder mee terug en ik wilde nog niet terug (pag. 25).
Ik heb [getuige 1] nog gebeld en zei dat ik wel terug wilde lopen naar de groep. Ik wist echter de weg niet. Ik heb de hele tijd gelopen. Rond 2.30 uur heb ik met een fietser contact gehad (pag. 26). Ik vroeg hem 112 te bellen. Ik wilde vragen of ze me terug konden brengen naar de groep. Ik was keimoe.
Ongeveer 10 minuten later kwam er een man met een wit busje aangereden. Hij keek mij aan en stopte een stukje verder. Ik liep naar hem toe. Ik vroeg waar de Boschdijk was. Hij vroeg of hij mij kon brengen waar ik heen moest (pag. 27). Ik ben ingestapt (pag. 28).
We kwamen ergens aan. Hij zei: Ik heb een nieuwe TV, moet je eens komen kijken. We stonden voor een zaak, volgens mij stond er ‘ [horecazaak] ’ op. Hij zei dus dat hij de TV wilde laten zien.
We gingen naar binnen (pag. 29).
Voorts komt naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen de bewezenverklaring mede te rusten op de volgende bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015 (pag. 72 – 73), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pag. 72)
Op 7 oktober 2015 kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , om 03.47 uur van het Operationeel Centrum de melding om te gaan naar [adres 2] . Hier zou een eerder vermist meisje naartoe zijn teruggekeerd.
Ter plaatse werden wij opgewacht door medewerkers van de beveiliging van de Grote Beek . In een kamer zat het meisje, later bekend als [aangeefster/benadeelde] . Zij had een emotioneel gezicht met betraande en rode ogen.
In het gesprek gaf [aangeefster/benadeelde] aan dat zij onenigheid had gehad met haar vriendin. Hierop besloot zij om later dan haar vriendin te vertrekken vanuit waar zij op dat moment was. Op het moment dat zij lopend onderweg was, werd zij aangesproken door een man in een witte bestelbus. De man bood haar kennelijk een lift aan, waar zij op in ging. [aangeefster/benadeelde] verklaarde dat zij vrijwillig bij de man was ingestapt. Dat zij ergens boven een [horecazaak] naar binnen is gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] weet zich nog te herinneren dat [aangeefster/benadeelde] verklaarde dat de man nog een bestelling weg moest brengen. Hierna moest [aangeefster/benadeelde] volgens eigen zeggen de man aftrekken om thuis gebracht te worden.
De man heeft haar vervolgens bij de Grote Beek afgezet.
(…)
[aangeefster/benadeelde] gaf aan dat ze zich vies voelde en het liefst wilde gaan douchen.
2. het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 november 2015 (pag. 39 – 44), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pag. 40)
[aangeefster/benadeelde] is mijn vriendin.
(pag. 42)
Omstreeks 03.30 uur werd ik door een vrouw van de GGZ gebeld dat [aangeefster/benadeelde] was gevonden. Ik kreeg [aangeefster/benadeelde] aan de lijn en toen zei [aangeefster/benadeelde] dat ze misbruikt was. [aangeefster/benadeelde] klonk overstuur.
3. het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 november 2015 (pag. 45 – 49), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pag. 45)
Ik ben de moeder van [aangeefster/benadeelde] .
(pag. 48)
Rond 03.40 uur werden wij gebeld door [afdeling Grote Beek] dat [aangeefster/benadeelde] terug was op de groep. Wij zijn vervolgens in de auto gestapt en naar [afdeling Grote Beek] gereden. Ik heb toen [aangeefster/benadeelde] gezien. [aangeefster/benadeelde] was helemaal in paniek, huilen en zo. Zij vertelde dat zij bij die man in de auto was gestapt. Die man zou haar terugbrengen. Het was een witte bus geweest en die zaak heet (…) [horecazaak] . (…) die man had aan haar borsten gezeten en hij had zich afgetrokken. De man had haar wel op de groep afgezet.
(…)
V: Wat had [aangeefster/benadeelde] nadien nog verteld wat er met haar is gebeurd?
A: Zij vertelde dat zij is gaan lopen en de weg kwijt was. Er is nog een voorbijganger geweest om 112 te bellen dat zij de weg kwijt was. Zij had de politie gesproken en zij moest kijken waar zij was. Ze had echter niet begrepen dat ze moest wachten.
Toen is denk ik die man gestopt (…) de man moest nog een bestelling afleveren. Dat had die man gedaan en zij zijn toen naar [horecazaak] gereden. [aangeefster/benadeelde] is meegegaan en moest gaan zitten op een bank of bed. (…) Toen had de man onder haar T-shirt aan haar borsten gezeten. [aangeefster/benadeelde] vond dat niet oké en zei dat zij terug naar de groep wilde. Dat zou hij doen maar dan moest [aangeefster/benadeelde] kijken hoe hij zich aftrok. Dat heeft zij dus gedaan en toen heeft de man haar afgezet.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 november 2015 (pag. 50 – 53), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
(pag. 50)
Ik ben verpleegkundig begeleider in de nachtzorg van de GGZE De Grote Beek te Eindhoven . Op 6 oktober 2015 begon ik om 22.15 uur met mijn werk.
(pag. 52)
Iemand belde aan de deur van [afdeling Grote Beek] en dat bleek [aangeefster/benadeelde] te zijn. Opvallend was dat zij meteen binnen kwam en dat zij zei dat ze misbruikt was. Zij zei dat ze zich vies voelde en wilde douchen. Zij vertelde dit huilend. Zij trilde en rilde helemaal. Ik ben met haar naar het kantoor gelopen en heb geprobeerd haar gerust te stellen. Ik vroeg: ‘wat is er dan gebeurd?’. Zij gaf aan dat zij de weg naar de GGZE niet meer terug wist. Zij had een man aangeklampt om te vragen hoe zij terug moest gaan, maar die man kon niet met haar mee want die moest werken. Daarna was zij een man in een wit busje tegengekomen die zei: ‘kom maar met mij mee’. Daar is zij bij ingestapt (…). De man moest wat afleveren. Blijkbaar zijn zij naar een woning gegaan boven een shoarmazaak . Zij is mee naar boven gegaan omdat hij een leuke TV zou hebben. Zij moest op bed liggen en de man zou haar hebben aangeraakt (…). (…) als zij graag wilde dat zij thuis zou komen dan moest zij kijken hoe hij klaar kwam. De man die haar dus lastig gevallen heeft, had haar vervolgens teruggebracht.
V: Hoe kwam zij bij jou over op het moment dat zij binnen kwam?
A: Overstuur, huilen, trillen, bang.
5. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangeefster/benadeelde] d.d. 24 november 2017, registratienummer PL2100-2015223272-53 en na sluiting toegevoegd aan het doorgenummerde politiedossier, inhoudende als verklaring van aangeefster:
In de periode dat het gebeurde zat ik op de Grote Beek . (…)
Hij is deels op mij gaan liggen en heeft mij met zijn handen aangeraakt en gezoend en hij had mij aan mijn borst aangeraakt en met zijn mond aan mijn borst gezeten. (…) Toen ik op bed lag heeft hij zijn broek naar beneden gedaan. (…) Hij heeft toen zijn hand op mijn hand gedaan en moest ik hem aftrekken. Ik trok toen telkens mijn hand terug. Ik heb die piemel (…) aangeraakt omdat hij dat wilde. (…) Ik moest (…) toekijken hoe hij zich aftrok. Dat is toen ook gebeurd. (…) Hij is klaargekomen en heeft toen zijn sperma opgeruimd met wc papier.
(…) Hij heeft mijn borst gelikt. (…) Hij heeft mijn BH naar beneden getrokken en hierna mijn tepel en borst gelikt zonder iets te vragen.
(Vraag verbalisant) Je hebt verklaard dat je gedwongen bent om te kijken hoe hij zich aftrok en klaarkwam. Waaruit bestond die dwang?
(Antwoord aangeefster) Dat kwam omdat hij mij bij mijn nek vasthield (…) (…) (hij) dwong mij te kijken.
6. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 16 december 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb haar (hof: [aangeefster/benadeelde] ) borsten gelikt en gezoend.
Aanvulling van de nadere bewijsoverweging
Het hof ziet op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van aangeefster, voor zover die tot het bewijs zijn gebezigd, te twijfelen. De verklaringen van aangeefster zijn voor wat betreft de jegens haar onder dwang verrichte ontuchtige handelingen consistent. Aangeefster heeft hierover vanaf het begin eensluidend verklaard. Zij is op 24 november 2017 met de ontkennende verklaring van de verdachte geconfronteerd en is toen stellig en zonder voorbehoud bij haar eerder afgelegde verklaring dat zij is gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen gebleven (proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangeefster/benadeelde] d.d. 24 november 2017, registratienummer PL2100-2015223272-53 ). Haar verklaringen vinden bovendien in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen, meer in het bijzonder in het aangetroffen DNA-materiaal en de (hevige) emoties die kort na het incident door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij aangeefster zijn waargenomen. Het hof bezigt de verklaringen van aangeefster dan ook tot het bewijs.
Hetgeen door de verdediging is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt het verweer.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, eventueel gecombineerd met de oplegging van een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte de eigenaar is van een eenmanszaak, die in geval van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de deuren zal moeten sluiten waardoor het gezin van verdachte inkomsten zal gaan missen. Daarnaast is verdachte een first offender en leidt hij aan een chronische darmziekte, hetgeen hem in de gevangenis zal opbreken. De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat verdachte niet wist dat het slachtoffer een 16-jarige, kwetsbare vrouw betrof die in de Grote Beek verbleef en dat verdachte niet dreigend of agressief is geweest of geweld heeft gebruikt. Bovendien gaat het om een feit van meer dan vier jaar geleden en zijn, gelet op de verklaring van de moeder van aangeefster en van [getuige 1] , de gevolgen voor aangeefster beperkt gebleven, aldus de raadsman.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder acht geslagen op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. Op 7 oktober 2015 heeft verdachte aangeefster, die midden in de nacht alleen in Eindhoven liep en de weg kwijt was, onder valse voorwendselen meegenomen naar een kamer boven zijn shoarmazaak . Aangeefster was in de veronderstelling dat hij haar terug zou brengen naar de instelling waar zij op dat moment verbleef in verband met de psychische problematiek die zij toen had. Verdachte heeft echter op grove wijze misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en het in hem gestelde vertrouwen. Hij heeft haar in een afhankelijke positie gebracht door haar mee te nemen naar een voor haar onbekende plaats en hij heeft haar aldaar gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. Hij dwong haar bovendien te kijken hoe hij zich aftrok als voorwaarde voor het terugbrengen naar de instelling.
Met dit handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden van de gevolgen veelal nog lang last. Dat het handelen van de verdachte veel impact heeft gehad op aangeefster blijkt uit de getuigenverklaringen en uit de door haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring. Daarnaast rekent het hof de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, maar dat hij zich juist op het standpunt stelt dat het aangeefster was die seksuele toenadering tot hem zocht.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Uit het reclasseringsadvies d.d. 5 april 2018 volgt dat, omdat verdachte zich niet schuldig voelt aan het plegen van enig strafbaar feit en daarnaast niet gemotiveerd is tot het bespreekbaar maken van persoonlijke zaken, hij niet openstaat voor reclasseringstoezicht. De reclassering ziet dan ook geen aanknopingspunten voor een toezicht. Daarnaast zien zij geen zwaarwegende negatieve consequenties als een gevangenisstraf zou worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Het hof legt daarmee een hogere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd, omdat naar het oordeel van het hof in die straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde]
De benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.637,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Materieel:
- -
Reiskosten € 87,72
- -
BH en Adidas T-shirt € 50,00
Totaal: € 137,72
Immaterieel: € 1.500,00
Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten (in eerste aanleg) ad. € 49,92 ter zake van het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en het slachtoffergesprek met de officier van justitie.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 637,64, bestaande uit € 137,64 materiele schadevergoeding (post reiskosten) en € 500,00 immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering tot vergoeding van de proceskosten vermeerderd met de kosten die verband houden met het hoger beroep, te weten met een bedrag van € 25,48. Dat brengt de totaal gevorderde proceskosten op een bedrag van € 75,40.
De verdediging heeft de vordering in hoger beroep betwist. Primair is bepleit dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair is – naar het hof begrijpt – betoogd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen het ten laste gelegde feit en de geestesgesteldheid van de benadeelde partij niet kan worden vastgesteld. De benadeelde partij leed immers reeds voorafgaand aan het ten laste gelegde feit al aan ernstige psychische klachten. Voorts dient eveneens de materiele post BH en Adidas T-shirt ad. € 50,00 te worden afgewezen, nu deze goederen in beginsel kunnen worden teruggegeven aan de benadeelde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Materiële schade
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de post BH en Adidas T-shirt wel voor toewijzing vatbaar is. Alhoewel deze goederen in beginsel kunnen worden teruggegeven aan de benadeelde, neemt dit niet weg dat als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen voor de benadeelde een dusdanig negatieve lading aan deze goederen kleeft dat zij afstand hiervan heeft gedaan. Tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof merkt de als materiële kosten opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan de advocaat (€ 19,24) aan als proceskosten.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt het hof voorop dat immateriële schade slechts dan voor vergoeding in aanmerking komt indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat door het hof een aantasting in de persoon wordt aangenomen. Het hof verwijst hiervoor naar de bewijs- en de strafmotivering. Door te handelen als bewezen verklaard heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde en op een grove wijze misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de toelichting op de gevorderde immateriële schade blijkt dat de benadeelde last heeft gehad van flashbacks en nachtmerries en dat haar vertrouwen in andere mensen minder is geworden (dit geldt met name voor (oudere) mannen). Dat bij de benadeelde al een psychische problematiek bestond staat hier niet aan in de weg.
Het hof stelt daarom de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,00.
Verdachte is tot vergoeding van de schade tot een totaal bedrag van (€ 9,62 + € 28,86 + € 30,- + € 50,- aan materiële kosten en € 1500,- aan immateriële kosten =) € 1.618,48 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna wordt vermeld.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, te weten een bedrag van (€ 19,24 + € 49,92 + € 25,48 =) € 94,64.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster/benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.618,48. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hierna wordt vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Voorlopige hechtenis
Het hof zal het op 28 juni 2018 verleende bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden. Gelet op onderstaande beslissing, is het hof van oordeel dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het persoonlijk belang van de verdachte bij een schorsing.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster/benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.618,48 (duizend zeshonderdachttien euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 118,48 (honderdachttien euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 94,64 (vierennegentig euro en vierenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster/benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.618,48 (duizend zeshonderdachttien euro en achtenveertig cent) als vergoeding voor materiële en immateriële schade.
Bepaalt de duur van de vervangende hechtenis op 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 april 2018, zijnde de datum waarop het voegingsformulier is ingediend.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 oktober 2015, zijnde de datum van het bewezen verklaarde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep en met inachtneming van het hiervoor overwogene voor het overige.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Stralen, griffier,
en op 21 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.