ABRvS, 03-10-2014, nr. 201402641/4/R1
ECLI:NL:RVS:2014:3654
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-10-2014
- Zaaknummer
201402641/4/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3654, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑10‑2014; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 03‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaloweg en Katwolderweg (voormalig Shell-terrein en omgeving)" vastgesteld.
201402641/4/R1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Praxis), beide gevestigd te Amsterdam,
verzoeksters,
en
de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaloweg en Katwolderweg (voormalig Shell-terrein en omgeving)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-zelf Center beroep ingesteld.
Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-zelf Center hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Holding B.V., heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2014, waar Praxis, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam en dr. A.H. Risselada, werkzaam bij Bureau Stedelijke Planning, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van den Berg en S. ten Have, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Hornbach, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan maakt een door Hornbach te exploiteren bouwmarkt met tuincentrum mogelijk op een braakliggend terrein op de Oeverzone van bedrijventerrein Voorst A in Zwolle.
3. Praxis heeft een bouwmarkt op ruim 3 km afstand van het plangebied. Zij betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens haar bestaat geen actuele regionale behoefte aan een nieuwe bouwmarkt met tuincentrum, zodat voor leegstand, een verstoring van de voorzieningenstructuur en een verslechtering van het woon-, leef- en ondernemersklimaat moet worden gevreesd. Voor zover de raad met verwijzing naar het distributieplanologisch onderzoek "Zwolle perifere detailhandel hoek Blaloweg/Katwolderweg" van Rho van 27 augustus 2013 (hierna: het Rho-rapport) stelt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, voert Praxis aan dat dit distributieplanologisch onderzoek naar haar aard ongeschikt is om de actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro aan te tonen, omdat de daarin gehanteerde percentages voor koopkrachtbinding, koopkrachttoevloeiing en vloerproductiviteit geen betrouwbaar beeld opleveren van de marktomstandigheden in de doe-het-zelfbranche in Zwolle. Het in opdracht van Praxis opgestelde rapport "Distributieve toets en effecten grootschalige bouwmarkt Zwolle" van Bureau Stedelijke Planning van 20 november 2013 (hierna: het BSP-rapport) bevestigt dit, zo stelt Praxis.
3.1. De in het Rho-rapport geschetste marktomstandigheden in de doe-het-zelfbranche en de branche voor plant- en dierzaken - meer specifiek een koopkrachtbinding van 96%, een koopkrachttoevloeiing van 23% en een gerealiseerde vloerproductiviteit die 63% hoger ligt dan het landelijk gemiddelde - zijn gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en/of winkeldataleverancier Locatus. Op basis van de cijfers voor de marktomstandigheden is in het Rho-rapport geconcludeerd dat in 2013 sprake was van een uitbreidingsruimte voor de doe-het-zelfsector in Zwolle van 9.300 m² winkelvloeroppervlak (hierna: wvo).
3.2. Praxis heeft Bureau Stedelijke Planning op het Rho-rapport laten reageren, hetgeen heeft geresulteerd in het BSP-rapport. In dit rapport is op basis van een benchmark-onderzoek geconcludeerd dat de winkeldichtheid van bouwmarkten in Zwolle iets lager ligt dan de benchmark, namelijk 2.100 m² wvo, terwijl er voor tuincentra sprake is van een overschot van 7.600 m². In het BSP-rapport is verder een distributieplanologische berekening weergegeven die resulteert in een uitbreidingsruimte voor de doe-het-zelfsector in Zwolle van 10.601 m² wvo. De berekende uitbreidingsruimte in de sector plant- en dier is negatief, namelijk 756 m² wvo. Het BSP-rapport gaat ervan uit dat voor bouwmarkten als gevolg van de vestiging van Hornbach verdringingseffecten zijn te verwachten met een omvang van 3.950 m² wvo. Vermeld is dat de leegstand in de doe-het-zelfbranche mogelijk met een zelfde omvang toeneemt.
3.3. Op verzoek van Hornbach heeft BRO bij advies van 19 september 2014 gereageerd op zowel het Rho-rapport als het BSP-rapport.
3.4. Het Rho-rapport, hoewel gepresenteerd als distributieplanologisch onderzoek, bevat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende gegevens om tevens te kunnen dienen als een onderzoek naar de actuele regionale behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Wanneer dit onderzoek concludeert dat er een ruimte voor ontwikkeling in de doe-het-zelfbranche bestaat van 9.300 m² wvo mag naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden aangenomen dat een zelfde regionale behoefte aan wvo bestaat. Deze conclusie is ook niet bestreden in het BSP-rapport dat op dit punt tot een ruimte voor ontwikkeling in een vergelijkbare orde van grootte komt.
Wat betreft de door Praxis geuite twijfel over de juistheid van de in het Rho-rapport gehanteerde cijfers voor koopkrachtbinding en koopkrachttoevloeiing, wordt overwogen dat deze cijfers berusten op het Koopstromenonderzoek Oost-Nederland van 2010. Wat er van dit onderzoek en deze cijfers moge zijn, noch in het BSP-rapport noch door Praxis zelf zijn andere cijfers gepresenteerd. De voorzitter kan de vermelding in het BSP-rapport volgen dat een veel kleinere uitbreidingsruimte voor bouwmarkten zou ontstaan wanneer koopstroomafvloeiing en -toevloeiing met elkaar in evenwicht worden gebracht, maar de raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk evenwicht geen recht doet aan de centrumfunctie die Zwolle vervult. De voorzitter is van oordeel dat de raad zich terecht op dit standpunt stelt.
Met betrekking tot het betoog van Praxis dat moet worden getwijfeld aan het cijfer voor de gerealiseerde vloerproductiviteit in Zwolle dat 63% boven het landelijk gemiddelde ligt, wordt als volgt overwogen. Ter zitting kon van de zijde van de raad geen verklaring worden gegeven voor de 63% hogere vloerproductiviteit. In het in opdracht van Praxis verrichtte BSP-rapport is evenwel geen kanttekening gemaakt bij deze vloerproductiviteit en is van hetzelfde cijfer uitgegaan. Hoewel ook de voorzitter geen verklaring kan vinden voor de 63% hogere vloerproductiviteit in de doe-het-zelfbranche te Zwolle, wordt bij gebreke aan andere cijfers geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad op dit punt niet heeft mogen uitgaan van het Rho-rapport. De enkele stelling van Praxis ter zitting dat de vloerproductiviteit van Praxis Zwolle ongeveer overeenkomt met die van het landelijk gemiddelde, acht de voorzitter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
3.5. Het voorgaande in aanmerking genomen wordt in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van het Rho-rapport en de daarin gepresenteerde cijfers voor het bepalen van de actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
3.6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2014
646.