Rb. Noord-Holland, 07-02-2018, nr. C/15/268908/FA RK 18-168
ECLI:NL:RBNHO:2018:2085
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
07-02-2018
- Zaaknummer
C/15/268908/FA RK 18-168
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:2085, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 07‑02‑2018; (Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2018
Inhoudsindicatie
De vrouw heeft onder meer verzocht het door partijen overeengekomen ouderschapsplan in de beschikking op te nemen. Partijen zijn niet gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Op grond van art. 247 heeft het kind na ontbinding van het huwelijk recht op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. Art. 247a verplicht de ouders met gezamenlijk gezag een ouderschapsplan op te stellen. De wetgever legt voorts ook ex-samenwoners met gezamenlijk gezag uitdrukkelijk de verplichting op om een ouderschapsplan te maken bij het uiteengaan en hecht er dus een groot belang aan dat ook voor die kinderen een ouderschapsplan tot stand komt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de strekking van voormelde wettelijke regeling en daarmee ook het belang van het kind, mee – mede gelet op de veranderende maatschappelijke verhoudingen ten aanzien van huwelijkse en buitenhuwelijkse relaties – dat ook in die situatie waarin het ouderlijk gezag bij één van beide ouders berust, de beide ouders hun afspraken analoog aan voormelde wettelijke regeling, kunnen vastleggen in een ouderschapsplan. Een en ander brengt mee dat daarom het verzoek tot aanhechting aan deze beschikking van de tussen de ouders gesloten vaststellingsovereenkomst / ouderschapsplan dient te worden toegewezen. “
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
hoofdverblijf, omgang, alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/268908 / FA RK 18-168
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 7 februari 2018
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Haarlemmermeer,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, kantoorhoudende te Hoofddorp,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. de Koning, kantoorhoudende te Lisse.
1. Procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 8 januari 2018;
- de door de man nadien ondertekende verklaring van 15 januari 2018, waaruit blijkt dat hij geen bezwaar maakt tegen het verzochte.
1.2
Er heeft geen behandeling ter zitting plaats gevonden. De rechtbank zal derhalve beslissen op basis van de ontvangen stukken.
2. Feiten en omstandigheden
2.1
Partijen hebben van oktober 2007 tot maart 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [achternaam] :
- [minderjarige] , geboren op 12 maart 2010 in de gemeente Haarlemmermeer.
De man heeft de minderjarige (hierna ook: [het kind] ) erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [het kind] . [het kind] woont bij de vrouw.
3. Verzoek
De vrouw heeft, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om:
1. het door partijen overeengekomen ouderschapsplan d.d. 2 januari 2018 volledig in de beschikking op te nemen;
2. vast te stellen dat [het kind] zijn hoofdverblijf bij haar heeft;
3. een omgangsregeling vast te stellen waarbij [het kind] elke week van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school bij de man verblijft alsmede de in punt 5 van dit verzoek genoemde regeling ten aanzien van de zomervakanties en kerstvakanties;
4. het eigen aandeel in de kosten van de opvoeding en verzorging van [het kind] op grond van de Nibud-tabellen te bepalen op € 652 per maand;
5. te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2017 maandelijks bij vooruitbetaling een onderhoudsbijdrage ad € 40 aan de vrouw te voldoen ten behoeve van [het kind] .
5. Beoordeling
5.1
Nu de man geen bezwaar maakt tegen het verzochte, zal de rechtbank op na te melden wijze beslissen.
5.2
ouderschapsplan
De rechtbank begrijpt het verzoek van de moeder met betrekking tot het ouderschapsplan aldus dat wordt verzocht om de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst/het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
Partijen zijn niet gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige zodat de wet voor hetgeen de vrouw met betrekking tot het ouderschapsplan heeft verzocht, in beginsel geen voorziening kent. De artikelen 1:247, 1:247a en 1:253a Burgerlijk Wetboek zijn immers niet rechtstreeks van toepassing.Op grond van art. 247 lid 4 en 5 heeft het kind na ontbinding van het huwelijk recht op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. Het vijfde lid bepaalt uitdrukkelijk dat ouders met gezamenlijk gezag ter uitvoering van dat recht in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening kunnen houden met de praktische belemmeringen die ontstaan in verband met het beëindigen van de samenleving. Art. 247a verplicht hen met zoveel woorden een ouderschapsplan op te stellen. De wetgever legt voorts ook ex-samenwoners met gezamenlijk gezag uitdrukkelijk de verplichting op om een ouderschapsplan te maken bij het uiteengaan en hecht er dus een groot belang aan dat ook voor die kinderen een ouderschapsplan tot stand komt.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de strekking van voormelde wettelijke regeling en daarmee ook het belang van het kind, mee – mede gelet op de veranderende maatschappelijke verhoudingen ten aanzien van huwelijkse en buitenhuwelijkse relaties – dat ook in die situatie waarin het ouderlijk gezag bij één van beide ouders berust, de beide ouders hun afspraken analoog aan voormelde wettelijke regeling, kunnen vastleggen in een ouderschapsplan. Een en ander brengt mee dat daarom het verzoek tot aanhechting aan deze beschikking van de tussen de ouders gesloten vaststellingsovereenkomst / ouderschapsplan dient te worden toegewezen.
5.3
hoofdverblijfplaats
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [het kind] bij haar zal zijn, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouder met gezag bevoegd is om te beslissen over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. Nu de moeder van rechtswege het eenhoofdig gezag heeft komt de bevoegdheid om te beslissen over de hoofdverblijfplaats van [het kind] uitsluitend aan haar toe.
5.4
omgangsregeling
De vrouw heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij [het kind] elke week van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school bij de vader verblijft alsmede de in punt 5 van het verzoek genoemde regeling ten aanzien van de zomervakanties en kerstvakanties.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
Omdat de verzochte regeling is opgenomen in het aan te hechten ouderschapsplan heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek, zodat het zal worden afgewezen.
5.5
onderhoudsbijdrage
5.4.1.
De vrouw heeft verzocht het eigen aandeel in de kosten van de opvoeding en verzorging van [het kind] op grond van de Nibud-tabellen te bepalen op € 652 per maand.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
Uit de stukken blijkt dat partijen in onderling overleg afgesproken dat het eigen aandeel in de kosten van de opvoeding en verzorging van [het kind] op grond van de Nibud-tabellen € 652 per maand bedraagt. Het verzoek dit in de beschikking vast te leggen zal, nu hiervoor geen wettelijke basis is, worden afgewezen.
5.4.2.
De vrouw heeft voorts verzocht een door man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [het kind] (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 40 per maand, met ingang van 1 november 2017 en bij vooruitbetaling te voldoen.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
Nu deze kinderbijdrage de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het verzoek worden toegewezen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1
Bepaalt dat het op 2 januari 2018 door de ouders ondertekende vaststellingsovereenkomst / ouderschapsplan waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht, deel uitmaakt van deze beschikking;
6.2
Bepaalt dat de man € 40 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang 1 november 2017, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
6.3
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018. | ||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. | ||