Einde inhoudsopgave
Mijnbouwregeling
Artikel 1.7.1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
16-12-2002, Stcrt. 2002, 245 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: WJZ02063603)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, Stcrt. 2002, 245 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: WJZ02063603)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Waterrecht (V)
Energierecht (V)
1.
Bij de aanvraag om een vergunning tot aanleg van een pijpleiding als bedoeld in artikel 94 van het besluit verstrekt de aanvrager gegevens omtrent:
- a.
het tijdvak waarvoor de vergunning wordt gevraagd;
- b.
het traject van de pijpleiding;
- c.
de wijze waarop de pijpleiding wordt aangelegd en de diepte waarop de pijpleiding in de bodem wordt gelegd;
- d.
de resultaten van het onderzoek van het voorgenomen traject in een strook van 600 meter, waarvan de as van de strook samenvalt met het gekozen traject, en waarin is beschreven:
- 1°
het profiel van de zeebodem;
- 2°
de aanwezige obstakels;
- 3°
de ligging van bestaande pijpleidingen en kabels;
- 4°
de grondmechanische eigenschappen;
- 5°
de stratigrafie van de zeebodem, en
- 6°
de analyse en kwaliteit van de bodemmonsters en sonderingen;
- e.
een rapport van het voorontwerp van de pijpleiding waarin is beschreven:
- 1°
de eigenschappen en diameter van de pijpleiding;
- 2°
de stoffen die erin worden vervoerd;
- 3°
een analyse van de veiligheids- en milieurisico's, en
- 4°
de tijd gedurende welke de pijpleiding wordt gebruikt voor het vervoer van die stoffen.
2.
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden in viervoud ingediend.