ABRvS, 03-02-2010, nr. 200903524/1/H2
ECLI:NL:RVS:2010:BL1825
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-02-2010
- Zaaknummer
200903524/1/H2
- LJN
BL1825
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL1825, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑02‑2010; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ABkort 2010/58
Uitspraak 03‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) een aan de stichting Stichting Instituut Nederland/Nederlandse Antillen-Aruba-Suriname voor Onderzoek en Onderwijs (hierna: de Stichting) verleende subsidie vastgesteld op nihil en een bedrag van € 16.154,00 teruggevorderd.
Partij(en)
200903524/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Instituut Nederland/Nederlandse Antillen-Aruba-Suriname voor Onderzoek en Onderwijs, gevestigd te Beuningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 april 2009 in zaak nr. 08/1898 in het geding tussen:
de stichting Stichting Instituut Nederland/Nederlandse Antillen-Aruba-Suriname voor Onderzoek en Onderwijs
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) een aan de stichting Stichting Instituut Nederland/Nederlandse Antillen-Aruba-Suriname voor Onderzoek en Onderwijs (hierna: de Stichting) verleende subsidie vastgesteld op nihil en een bedrag van € 16.154,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de subsidie gewijzigd vastgesteld op € 16.154,00.
Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij de Stichting, en het college, vertegenwoordigd door P. van Katwijk en mr. J.H. Vrielink, werkzaam bij het college, zijn verschenen. Voorts zijn als informanten gehoord [informanten].
2. Overwegingen
2.1.
Bij het besluit van 28 augustus 2003 heeft het college met toepassing van de Subsidieverordening "Vreemd eten/Fremd êten; Tafelschikking/Woar a'j mut zitt'n" Overijssel 2002 en de Subsidieverordening Integratiebeleid Overijssel 2002 aan de Stichting subsidie verleend voor het project "Verhalen bij Voorwerpen van Migranten" tot een bedrag van € 32.308,00.
2.2.
De Stichting betoogt in hoger beroep blijkens haar brief van 3 december 2009 uitsluitend dat de rechtbank heeft miskend dat de Hoorcommissie uit Gedeputeerde Staten (hierna: de hoorcommissie) tijdens de hoorzitting in bezwaar op 30 juni 2008 heeft besloten dat de Stichting alsnog de financiële afrekening plus accountantsverklaring zou indienen en dat de verleende subsidie dan geheel zou worden uitgekeerd. De Stichting heeft er, zo stelt zij, op grond van dit besluit op kunnen vertrouwen dat haar het volledige bedrag zou worden toegekend. De Stichting voert aan dat de rechtbank de geluidsopname van de hoorzitting ten onrechte niet heeft beluisterd ten einde dat te kunnen verifiëren.
2.3.
Dit betoog faalt. De hoorzitting in bezwaar is bedoeld om de indiener van het bezwaarschrift de gelegenheid te bieden het bezwaarschrift toe te lichten alsmede om het bestuursorgaan en eventuele andere partijen daarop te kunnen laten reageren, waarna een gedachtewisseling over het aangevoerde kan plaatsvinden. Hetgeen tijdens een hoorzitting in bezwaar wordt besproken kan er derhalve in het algemeen niet toe leiden, dat een bestuursorgaan daaraan is gebonden, tenzij namens het bestuursorgaan bevoegdelijk en zonder voorbehoud een bindende toezegging is gedaan dan wel uitdrukkelijk een daartoe strekkende afspraak is gemaakt. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De rechtbank heeft vastgesteld dat hetgeen de Stichting in haar brief van 13 maart 2009 heeft vermeld als weergave van wat tijdens de hoorzitting door de voorzitter van de hoorcommissie is gezegd, door de secretaris van de hoorcommissie als een juiste weergave is aangemerkt. Uit die door de Stichting zelf gegeven weergave blijkt evenwel niet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat de voorzitter namens het college van gedeputeerde staten een concrete, ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat de subsidie (geheel) zou worden uitgekeerd, indien de Stichting uiterlijk op de maandag een week na de hoorzitting een financieel verslag plus accountantsverklaring zou indienen. In die brief heeft de Stichting immers vermeld dat is gezegd dat na controle van de door de Stichting in te dienen stukken het besluit kan zijn dat de Stichting voldoet aan de subsidievoorwaarden alsmede dat er zelfs de mogelijkheid is dat de totale besteding van € 32.000 wordt vergoed. Uit deze weergave komt naar voren dat aan het alsnog uitkeren van subsidie voorbehouden zijn verbonden, zodat aan deze weergave reeds daarom niet het vertrouwen kan worden ontleend dat het binnen de tijdens de hoorzitting gestelde termijn indienen van de genoemde stukken zou leiden tot vaststelling van de subsidie op het bedrag van de verlening. Nu al uit hetgeen de Stichting daarover zelf heeft aangevoerd valt af te leiden dat de voorzitter van de hoorcommissie geen uitlatingen heeft gedaan die een beroep op het vertrouwensbeginsel rechtvaardigen, kon de rechtbank het beluisteren van de geluidsopnamen van de hoorzitting achterwege laten.
Om dezelfde reden ziet de Afdeling evenmin aanleiding de opnamen te beluisteren.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
47-630.