Rb. Utrecht, 26-11-2012, nr. 16-070245-97
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4199
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
26-11-2012
- Zaaknummer
16-070245-97
- LJN
BY4199
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4199, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 26‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑11‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de tbs af. De rechtbank overweegt dat in deze zaak de bewezenverklaring, kwalificatie of strafmotivering niet zonder meer uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een ‘geweldsdelict’. De indexdelicten waren niet gericht tegen en hebben niet zozeer gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, maar hebben eerder de angst veroorzaakt bij de slachtoffers dat er sprake zou zijn van een inbreuk op of gevaar voor de onaantastbaarheid van hun lichaam. Er was immers slechts sprake van dreigen en er was geen sprake van een echt pistool. De rechtbank zou slechts door middel van interpretatie van de uitspraak van de opleggende rechter tot het oordeel kunnen komen dat er sprake is van delicten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (Van der Velden tegen Nederland).
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/070245-97
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling d.d. 26 november 2012
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[terbeschikkinggestelde]
geboren te [geboorteplaats] op [1969]
verblijvende te FPC Veldzicht te Balkbrug
heeft de officier van justitie de verlenging met twee jaar van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De stukken
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
• de vordering van de officier van justitie d.d. 3 oktober 2012, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar;
• het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 21 oktober 1999, waarbij [terbeschikkinggestelde] is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en opzettelijk een minderjarige onttrekken aan bevoegd opzicht, terwijl bedreiging met geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is en waarbij zij ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, van welke terbeschikkingstelling de termijn is gaan lopen op 5 november 1999;
• de beslissing van deze rechtbank d.d. 16 november 2010, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege laatstelijk is verlengd voor de duur van twee jaren;
• het rapport van FPC Veldzicht d.d. 4 september 2012, opgemaakt door drs. P.J.C. Bakx, 1e geneeskundige, drs. K.M. ten Brinck, directeur behandeling en plaatsvervangend hoofd van de inrichting, waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren;
• de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [terbeschikkinggestelde], over de periode van 24 april 2010 tot en met 5 juli 2012.
2. De procesgang
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 12 november 2012 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door haar raadsvrouw,
mr. W.H.R. Hogewind, advocaat te Amsterdam, die heeft waargenomen voor mr. O.O. van der Lee. Voorts is de deskundige mevrouw A.M. Besselink, vervanger van mevrouw
- M.
Philippi, werkzaam bij FPC Veldzicht, gehoord.
3. Het standpunt van de inrichting
Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. In voormeld rapport is omtrent de terbeschikkinggestelde het navolgende gesteld.
De terbeschikkinggestelde is een Somalische vrouw, gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type en een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en antisociale trekken. De kinderen van de terbeschikkinggestelde zijn onder toezicht gesteld.
In detentie en behandeling laat de terbeschikkinggestelde een patroon zien van verbale en fysieke agressie als het niet zo goed gaat als zij zou willen of er sprake is van toenemende stress.
Er zijn bij de terbeschikkinggestelde diverse destabiliserende factoren te onderscheiden, die bij onmiddellijke terugkeer in de vrije maatschappij nagenoeg direct actueel zullen worden. De kans op gewelddadig gedrag bij onmiddellijke terugkeer in de maatschappij wordt dan ook als hoog ingeschat.
De terbeschikkinggestelde heeft een steunend milieu nodig om overzicht en controle te houden over de situatie om haar heen. Echter ook binnen de huidige structuur zijn een aantal van deze factoren actueel. Met name de onzekerheid rondom de verblijfsstatus, maar ook zorgen over haar kinderen en afspraken die niet gaan zoals zij wil, zorgen voor veel stress bij de terbeschikkinggestelde. Dit kan nog steeds zorgen voor destabilisatie en daarmee samenhangende agressie. Binnen de kliniek wordt het risico op gewelddadig gedrag als matig ingeschat, waarbij met name het consequent innemen van haar medicatie een cruciale factor is om het gedrag van de terbeschikkinggestelde stabiel te houden. Gezien de status van ongewenst vreemdeling mag de terbeschikkinggestelde niet in de Nederlandse maatschappij verblijven en derhalve geen vrijheden uitoefenen.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.
Uit het veroordelend arrest blijkt dat de terbeschikkinggestelde personen heeft bedreigd door een gasalarmpistool tegen het lichaam van de twee slachtoffers gedrukt te houden. Op dat moment was het voor de slachtoffers niet duidelijk of het om een echt pistool ging of niet. In onderhavig geval is sprake van gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dat blijkt ook uit de passage in de strafmotivering waarin het gerechtshof citeert uit het rapport van het Pieter Baan Centrum: "De kans op herhaling van de feiten soortgelijk aan de tenlastegelegde achten wij onverminderd groot. Het gaat daarbij om risico's ten aanzien van degene die de (illusie) van de symbiotische eenheid met de kinderen in betrokkenes ogen bedreigen en die haar in dat opzicht iets in de weg leggen. Het is dus zeker niet zo dat betrokkene zich inmiddels bij de situatie, dat zij niet zelf de kinderen verzorgt, heeft neergelegd en dat de kans op agressieve delicten uit dien hoofde verminderd zou zijn.”
Daarom is, aldus de officier van justitie, het onderhavige geval anders dan het geval in de zaak Van der Velden, (EHRM 31 juli 2012, nr. 21203/10, NS 2012, 288) of het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 1 oktober 2012, LJN BX 8788.
Daarnaast heeft de officier van justitie naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting haar vordering strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren gehandhaafd.
5. Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en haar raadsvrouw
De terbeschikkinggestelde heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij van mening is dat de terbeschikkingstelling lang genoeg heeft geduurd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling en dat derhalve de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er sprake is van een onmenselijke situatie en derhalve strijd met artikel 3 van het EVRM en dat om die reden de vordering moet worden afgewezen.
Meer subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd voor de duur van een jaar.
6. De beoordeling
De rechtbank overweegt over de vraag of er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling het volgende.
Bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank rekening te houden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012
nr. 21203/10 (Van der Velden tegen Nederland).
Het EHRM heeft in die beslissing bepaald dat het niet aan de verlengingsrechter is om, in het geval een motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt, door interpretatie van de uitspraak van de rechter, die de terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft opgelegd, alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (‘een geweldsdelict’), en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan, aldus het EHRM, de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor gehouden worden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd.
Het hof Arnhem heeft bij arrest van 1 oktober 2012, LJN BX 8788, NS 2012, 288, beslist dat van enige interpretatie geen sprake is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als hiervoor omschreven. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling niet voorzienbaar is geweest en dat afbreuk is gedaan aan de door artikel 5 EVRM geboden bescherming tegen ‘willekeurige vrijheidsbeneming’.
De vraag nu is of in onderhavige zaak zonder meer evident is dat (een van de) indexdelicten een ‘geweldsdelict’ oplevert of een delict dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het arrest van het hof Amsterdam d.d. 21 oktober 1999, waarin de terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd, bevat geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
De bewezenverklaring van de indexdelicten (buiten de onttrekking aan het gezag) luidt:
“dat zij op 5 september 1997 te Utrecht [bedreigde 1] en [bedreigde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een gasalarmpistool getrokken en met de loop op de borst van die [bedreigde 1] gezet en daarbij dreigend gezegd: “Weg jullie. Begrepen”, en die [bedreigde 2] een gasalarmpistool met de loop tegen de rug gezet en nadat die [bedreigde 1] en die [bedreigde 2] in een auto waren gestapt een gasalarmpistool op die [bedreigde 1] en die [bedreigde 2] gericht gehouden.”
en
“dat zij op 5 september 1997 te Utrecht [bedreigde 3], agent van de regio Utrecht, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk op dreigende wijze die [bedreigde 3] een voor bedreiging geschikt en op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat later een gasalarmpistool bleek te zijn, getoond.”
Daarnaast bevat het arrest de door de officier van justitie aangehaalde passage (zie onder punt 4 van dit vonnis).
De rechtbank overweegt dat in deze zaak de bewezenverklaring, kwalificatie of strafmotivering niet zonder meer uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een ‘geweldsdelict’. De indexdelicten waren niet gericht tegen en hebben niet zozeer gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, maar hebben eerder de
angst veroorzaakt bij de slachtoffers dat er sprake zou zijn van een inbreuk op of gevaar voor de onaantastbaarheid van hun lichaam. Er was immers slechts sprake van dreigen en er was geen sprake van een echt pistool.
De rechtbank zou slechts door middel van interpretatie van de uitspraak van de opleggende rechter tot het oordeel kunnen komen dat er sprake is van delicten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Hiervoor is, zoals reeds is gebleken, geen ruimte en de rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de terbeschikkingstelling is gemaximeerd en zal derhalve de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afwijzen.
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende.
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van schizofrenie van het paranoïde type en een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en antisociale trekken. De terbeschikkinggestelde is niet medicatietrouw (en krijgt op dit moment dwangmedicatie ). Ook blijkt uit de wettelijke aantekeningen, dat na het ingaan van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging, ondanks het hoge beveiligingsniveau van de terbeschikkingstelling, nog vele (ernstige) geweldsincidenten hebben plaatsgevonden in de verschillende klinieken, waaronder het met een mes steken van een verpleegkundige in de Woenselse Poort (2009). Deze feiten zijn blijkens het strafblad wegens de gezondheid van de terbeschikkinggestelde geseponeerd. Daar komt nog bij dat de terbeschikkinggestelde tot ongewenst vreemdeling is verklaard zodat zij, bij terugkeer in de maatschappij, geen beroep kan doen op reguliere vormen van hulpverlening.
Er bestaan derhalve bij de rechtbank zorgen over de terbeschikkinggestelde en de algemene veiligheid, maar daar kan zij geen rekening mee houden bij het beoordelen van de onderhavige vordering.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. P.L.C.M. Ficq en
J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van der Meulen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 november 2012.