In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2018253824, gesloten en getekend op 14 september 2018, door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-08-2021, nr. 21-006251-18
ECLI:NL:GHARL:2021:7651
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-08-2021
- Zaaknummer
21-006251-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7651, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:817
Uitspraak 04‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006251-18
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 november 2018 met parketnummer 16-173066-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. S. Arts, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 november 2018 veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you. I kill you and your dog" en/of "I got you and your dog. I don't care about your child. I kill you and your dog", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of die [naam] dreigend een mes te tonen en/of voornoemd mes in de richting van die [naam] te houden en/of te richten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat zij zowel de mondelinge bedreiging als de bedreiging met het mes bewezen acht. De advocaat-generaal acht een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer niet aan de orde, nu verdachte zich heeft kunnen onttrekken aan de ontstane situatie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen mondelinge bedreiging heeft geuit, maar enkel het mes heeft gericht op de hond van aangever, omdat hij op dat moment door de hond werd aangevallen. Subsidiair heeft de raadsman ontslag van rechtsvervolging bepleit omdat verdachte handelde uit zelfverdediging tegen een (ogenblikkelijk dreigende) aanranding door de hond van aangever. Naar de mening van de raadsman was sprake van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De raadsman heeft meer subsidiair aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.1.
Feiten
Aangever [naam] heeft op 1 september 2018 aangifte gedaan van bedreiging die plaatsvond op 1 september 2018 te [plaats] . Aangever heeft -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Ik ging met mijn zoontje van drie jaar oud de hond uitlaten. (…) Ik zag dat de hond naar de mensen (het hof begrijpt: verdachte en diens vriendin) die bij de auto stonden toe liep. Ik zag en hoorde dat de man (het hof begrijpt: verdachte) in het Engels tegen mij begon te schreeuwen. Ik zag dat hij (het hof leest: verdachte) naar de achterbak van zijn auto liep en dat hij een mes uit de achterbak pakte. Ik zag dat hij die (het hof leest: het mes) richting mij richtte. Ik hoorde dat verdachte begon te schreeuwen: “I kill you, I kill you and your dog”. Hierop zei ik in het Engels dat hij rustig moest doen en dat mijn zoontje erbij was. Ik zag dat de man ongeveer op anderhalf a twee meter afstand van mij stond. Ik schrok heel erg en voelde mij bedreigd. Ik hoorde dat de man alleen maar aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat hij in het Engels zei: “I got you and your dog, I don’t care about your child, I kill you and your dog”. Ik voelde me bedreigd door dat hij dit zei en het mes vasthield. Ik zag dat de punt van het mes op mij richtte.2.
Getuige [getuige] heeft op 1 september 2018 -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Ik was in mijn woning en hoorde een hoop geschreeuw op straat. Ik liep naar buiten toe en zag dat de man die bij de auto stond (het hof leest: verdachte) aan het schreeuwen was naar de man met de hond. Ik zag dat de hond aangelijnd naast de man stond. Ik zag dat de man met de hond tegen wie geschreeuwd werd heel erg rustig bleef.3.
Verdachte heeft op 1 september 2018 bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
De hond van die man (het hof leest: aangever) sprong. (…) Daarop ben ik naar mijn auto gegaan. Daar heb ik een mes uit mijn auto gepakt. Ik wilde de hond met mijn mes wegjagen. Ik hield het mes daarbij in mijn hand. (…) Ik stond gewoon bij de deur van mijn auto. Ik bewoog (het hof leest: het mes) niet maar hield het gericht in de richting van de man.4.
Conclusie
Het hof stelt voorop dat van een bedreiging in strafrechtelijke zin naar vaste rechtspraak pas sprake is indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen acht in die zin dat verdachte de bedreiging heeft begaan. Het hof heeft, mede gelet op de context van het geheel waarbinnen de tenlastegelegde bedreiging zich heeft afgespeeld geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De door verdachte gedane feitelijke bedreiging (het tonen van het mes en dat mes in de richting van aangever te richten) is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd blijkt duidelijk uit de aangifte van [naam] . Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het primaire verweer van de verdediging.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde bedreiging van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling van aangever oplevert.
Vrijspraak mondelinge bedreiging
Gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte dat hij de tenlastegelegde bewoordingen heeft gebezigd is voor een bewezenverklaring van de door aangever omschreven mondelinge bedreiging vereist dat zijn verklaring in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen om te kunnen komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen heeft gebezigd. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde: “door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen "I kill you. I kill you and your dog" en/of "I got you and your dog. I don't care about your child. I kill you and your dog” worden vrijgesproken.
Noodweer
De raadsman heeft subsidiair ontslag van rechtsvervolging bepleit omdat verdachte handelde uit zelfverdediging tegen een (ogenblikkelijk dreigende) aanranding door de hond van aangever. Naar de mening van de raadsman was sprake van een noodweersituatie waardoor de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof volgt de raadsman gelet op het voorgaande niet in zijn stelling dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hiervoor weergegeven, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Het hof stelt op grond van de verklaring van de door het hof betrouwbaar geachte getuige [getuige] vast dat de hond aangelijnd naast aangever stond en rustig bleef. Het hof volgt verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat hij heeft gehandeld als reactie op het feit dat de hond hem aanviel. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten bedreiging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2018 te [plaats] [naam] heeft bedreigd met zware mishandeling door die [naam] dreigend een mes te tonen en voornoemd mes in de richting van die [naam] te richten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft meer subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment dat hij aangever bedreigde met het mes. Een beroep op noodweerexces kan reeds daarom niet slagen. Aan een bespreking van de overige vereisten voor een geslaagd beroep op noodweerexces komt het hof dan ook niet toe. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de hierboven geschetste gang van zaken evenmin aannemelijk geworden dat sprake was van feiten en omstandigheden op grond waarvan de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon en mocht verkeren dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Nu het beroep op putatief noodweer feitelijke grondslag mist, dient het te worden verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook anderszins geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toe te passen, dan wel een geldboete van € 400,- op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 1 september 2018 schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Door het handelen van verdachte heeft hij met een mes op de openbare weg in aanwezigheid van het driejarige zoontje van aangever, aangever [naam] schrik en/of angst aangejaagd. Dit rekent het hof verdachte aan.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2021 blijkt dat verdachte een aantal malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten.
Het hof heeft gelet op straffen die ter zake van bedreiging (het tonen van een steekwapen) plegen te worden opgelegd hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij is een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren in beginsel het vertrekpunt.
Het hof acht toepassing van artikel 9a Sr dan wel een geldboete, zoals door de raadsman verzocht, onvoldoende rechtdoen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hoger beroep is door verdachte ingesteld op 14 november 2018 en het hof wijst arrest op 4 augustus 2021. Daarmee is de behandeling van de zaak in hoger beroep overschreden met een periode van circa 8 maanden. Deze overschrijding komt niet voor rekening van verdachte en zal worden verdisconteerd in het op te leggen voorwaardelijk deel van de straf.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, oplegging van een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 4 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑08‑2021
Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 1 september 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [naam] .
Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 1 september 2018, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 1 september 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.