CRvB, 31-03-2017, nr. 14/4616 WIA
ECLI:NL:CRVB:2017:1354
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
31-03-2017
- Zaaknummer
14/4616 WIA
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:1354, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 31‑03‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6:11 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2017/111 met annotatie van H.J. Simon
USZ 2017/232 met annotatie van E. van den Bogaard
Uitspraak 31‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft terecht het bezwaar van appellante tegen het besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
14/4616 WIA
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juli 2014, 13/6680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld tot overleg. Op 26 juli 2016 heeft het Uwv de Raad verzocht om de behandeling van het hoger beroep te hervatten.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 16 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Sluijs.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 juni 2013 heeft het Uwv met ingang van 5 augustus 2012 de toeslag ingevolge de Toeslagenwet van appellante op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen beëindigd. Aan appellante is meegedeeld dat de te veel ontvangen toeslag over de periode van 5 augustus 2012 tot 1 juni 2013 zal worden verrekend.
1.2. Op 23 augustus 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2013. Het per fax ingediende bezwaarschrift is op 23 augustus 2013 door het Uwv ontvangen. Appellante heeft in het bezwaarschrift vermeld dat het besluit van 7 juni 2013 niet op het juiste adres is bezorgd. Zij heeft gesteld dat de brief is bezorgd bij een naastgelegen woning, die niet bewoond is en daar enige tijd heeft gelegen. Desgevraagd heeft appellante meegedeeld dat zij het besluit van 7 juni 2013 op 8 augustus 2013 heeft ontvangen.
1.3. Bij besluit van 8 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Het Uvw gaat ervan uit dat appellante inderdaad pas op 8 augustus 2013 bekend is geworden met het besluit van 7 juni 2013. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval dat een besluit pas na het verstrijken van de bezwaartermijn is ontvangen, binnen een redelijke termijn bezwaar gemaakt moet worden. Deze termijn is in ieder geval na twee weken verstreken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overweging dat zij geen aanleiding ziet om af te wijken van het in de vaste rechtspraak ontwikkelde uitgangspunt dat appellante in ieder geval binnen twee weken nadat zij op 8 augustus 2013 op de hoogte was geraakt van het besluit van 7 juni 2013, bezwaar had moeten maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar buiten deze termijn door het Uwv is ontvangen. De door appellante aangevoerde redenen kunnen niet tot de conclusie leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Appellante stelt dat zij, nadat zij op 8 augustus 2013 de beschikking heeft gekregen over het besluit van 7 juni 2013, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was bezwaar heeft gemaakt. Dat het bezwaarschrift niet binnen twee weken is ingediend, komt omdat zij hulp heeft gezocht nadat zij het besluit had ontvangen. Dit kan haar onder de gegeven omstandigheden niet tegengeworpen worden.
3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juni 2013
niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
4.2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ook ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2004:AR4848) is van dat laatste evenwel slechts sprake indien de betrokkene zo spoedig mogelijk nadat hij alsnog met het betreffende besluit bekend is geworden, daartegen een bezwaarschrift indient.
4.4. Niet in geschil is dat het Uwv het besluit van 7 juni 2013 naar het juiste adres heeft gezonden, dat appellante op 8 augustus 2013 kennis heeft genomen van dat besluit en dat het Uwv eerst op 23 augustus 2013 – na afloop van de op 8 juni 2013 aangevangen bezwaartermijn – appellantes bezwaarschrift heeft ontvangen.
4.5. Er is geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Weliswaar heeft appellante zich op 12 augustus 2013, direct na het ontvangen van het besluit, gewend tot SeZo maatschappelijk werk, echter dit contact was kennelijk niet gericht op het indienen van een bezwaarschrift, maar op het treffen van een betalingsregeling. Nu appellante vervolgens tot 23 augustus 2013 heeft gewacht om een advocaat te raadplegen en eerst op die datum namens haar bezwaar is gemaakt, kan niet worden gezegd dat hiermee zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar is gemaakt. De stelling van appellante dat zij van een medewerker van het klantcontactcentrum van het Uwv op 8 augustus te horen heeft gekregen dat zij geen bezwaar meer kon maken is niet nader onderbouwd en vindt geen steun in de telefoonnotitie die naar aanleiding van dit gesprek is opgesteld. Dit betekent dat onvoldoende grondslag bestaat om de juistheid van deze stelling van appellante in rechte te aanvaarden.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) A.M.C. de Vries
IvR