Rb. Den Haag, 26-11-2015, nr. C/09/486003
ECLI:NL:RBDHA:2015:13644
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
26-11-2015
- Zaaknummer
C/09/486003
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:13644, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 26‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bijstandsverhaal, kindgebonden budget, alleenstaande-ouderkop
REchtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-2473
Zaaknummer: C/09/486003
Datum beschikking: 26 november 2015
Verhaal bijstand
Beschikking op het op 2 april 2015 ingekomen verzoek van:
de Gemeente DEN HAAG,
de gemeente.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.Y. van der Bijl te Den Haag.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift;
- -
de brief van 29 mei 2015 van de zijde van de gemeente.
Op 9 september 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn de heer [naam] en mevr. [naam] namens de gemeente, alsmede de man en zijn advocaat verschenen.
Verzoek en verweer
De gemeente zoekt verhaal van de kosten van bijstand op de man en het verzoek luidt
het bedrag tot verhaal van reeds gemaakte/nog te maken kosten van bijstand vast te stellen;
- over de periode van 1 juli 2013 tot 1 augustus 2013 op € 141,93 –per maand;
- over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 november 2014 op € 123,30 per maand;
- vanaf 1 november 2014 op € 45,76 per maand,
zolang de bijstandsverlening aan [de vrouw] (volgens de geboorteakte van de minderjarige geheten: [de vrouw] ) mede ten behoeve van [de minderjarige] voortduurt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De gemeente heeft haar verzoek ter terechtzitting in die zin aangevuld, dat zij heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan over de prejudiciële vraag van het gerechtshof te Den Haag of het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop bij de berekening van kinderalimentatie in mindering dient te komen op de kosten van levensonderhoud van minderjarigen (behoefte).
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Hij vraagt het verzoek van de gemeente af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
Feiten
- De man en [de vrouw] (hierna: de vrouw) zijn van [datum huwelijk] tot [datum echtscheiding] met elkaar gehuwd geweest.
- Zij zijn de ouders van het thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
- De minderjarige verblijft thans bij de vrouw.
- De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juli 2007 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 20 september 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 150,-- per maand zal betalen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige thans € 172,27 per maand.
- De gemeente verleent met ingang van 5 juni 2007 bijstand aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige, naar de norm voor een één-oudergezin.
Beoordeling
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een verhaalsbijdrage.
De rechtbank zal op grond van artikel 10 van het protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen op het verzoek Nederlands recht toepassen.
De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van voornoemde beschikking van 18 juli 2007. Ter zitting zijn partijen met deze beschikking geconfontreerd.
De gemeente was niet bekend met deze beschikking.
Op grond van artikel 62 e, lid 2, aanhef en onder a van de Participatiewet (hierna: Pw) kan de gemeente de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud vast te stellen indien de rechter deze uitspraak zou kunnen wijzigen onder meer op de gronden genoemd in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek.
Ter zitting is aan de orde geweest de vraag of het verzoek van de gemeente moet worden opgevat als een verzoek in de zin van dit artikellid. De gemeente kan zich hierin vinden en de man heeft zich hiertegen niet verzet. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank het verzoek van de gemeente opvatten als een verzoek in de zin van artikel 62e Pw.
Nu de man op 21 december 2012 opnieuw in het huwelijk is getreden en er twee kinderen uit dit huwelijk zijn geboren, op respectievelijk 1 juli 2012 en 24 mei 2014, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relevante wijziging van omstandigheden.
De rechtbank verstaat, nu ter terechtzitting is gebleken dat de man tot 1 februari 2014 aan zijn verplichtingen heeft voldaan, dat de gemeente thans nog slechts verzoekt de verhaalsbijdrage vanaf 1 februari 2014 vast te stellen.
Verhaalsbijdrage periode 1 februari 2014 tot 1 januari 2015
Niet in geschil is dat de man een onderhoudsplicht heeft jegens de minderjarige.
De gemeente heeft haar verzoek tot het vaststellen van een verhaalsbedrag met betrekking tot deze periode nader onderbouwd met een tweetal door haar opgestelde berekeningen van de draagkracht van de man, te weten een berekening d.d. 4 november 2013 (bijlage 6 bij het verzoekschrift) en een berekening d.d. 7 oktober 2014 (bijlage 8 bij het verzoekschrift).
In de berekening d.d. 4 november 2013 is rekening gehouden met twee kinderen. In de berekening d.d. 7 oktober 2014 is rekening gehouden met in totaal drie kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat de man de gegevens die aan deze draagkrachtberekeningen van de gemeente ten grondslag liggen niet, althans onvoldoende onderbouwd heeft betwist.
De rechtbank zal het verzoek van de gemeente ten aanzien van deze periode dan ook toewijzen met dien verstande dat uit de door de gemeente overgelegde berekening d.d. 4 november 2013 blijkt dat de door de gemeente berekende draagkracht van de man € 89,83 per maand bedraagt. Dienovereenkomstig zal de rechtbank de verhaalsbijdrage vaststellen voor de periode van 1 februari 2014 tot de geboorte van het derde kind, te weten 24 mei 2014.
Nu de gemeente in de berekening d.d. 7 oktober 2014 de draagkracht heeft becijferd rekening houdend met drie kinderen, zal de rechtbank overeenkomstig beslissen, doch reeds per datum van de geboorte van het derde kind, te weten 24 mei 2014.
Aldus zal de rechtbank de verhaalsbijdrage voor de periode van 24 mei 2014 tot 1 januari 2015 vaststellen op € 45,76 per maand.
Verhaalsrecht per 1 januari 2015
Per 1 januari 2015 is in werking getreden de Wet hervorming kindregelingen (WHK). Deze wet behelst onder meer wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB), welke wet per 1 januari 2015 is vervangen door de Pw. Met ingang van 1 januari 2015 is de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders, die was opgenomen in de norm voor alleenstaande ouders in de WWB, vervallen. In de plaats daarvan wordt een zogenoemde alleenstaande-ouderkop geïntroduceerd in het kindgebonden budget (33.716, H, brief Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 juni 2014, blz. 1).
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of de gemeente per 1 januari 2015 onder de Pw nog een verhaalsrecht heeft op grond van de onderhoudsplicht van de man jegens de minderjarige, voor de aan de vrouw verstrekte bijstandsuitkering.
De gemeente heeft deze vraag bevestigend beantwoord door te wijzen op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 1997 met betrekking tot de onsplitsbaarheid van de gezinsbijstand. Ook vanaf 1 januari 2015 komt de huurcomponent van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder immers ten goede aan de kinderen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 62 Pw kunnen kosten van bijstand worden verhaald tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die –kortweg- zijn onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomt.
Blijkens de geschiedenis van de WHK draagt de alleenstaande ouder als gezinshoofd de volledige zorg voor de tot zijn last komende kinderen. De bijstand wordt zowel voor paren met kinderen als voor alleenstaande ouders mede ten behoeve van het levensonderhoud van die kinderen verstrekt. Ten laste van het gezinshoofd komende kinderen hebben als gezinsleden geen zelfstandig recht op bijstand. Omdat de bijstand als gezinsbijstand wordt verstrekt dienen de middelen van alle gezinsleden in beginsel in aanmerking te worden genomen, waaronder ook de kinderalimentatie. Het wetsvoorstel WHK brengt geen wijziging in het verhaal van bijstand op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarige kind niet of niet behoorlijk nakomt. (Memorie van Toelichting 33716 onder VIII en EK, 2013-2014, 33.716. F, blz. 6).
Gelet op deze wetsgeschiedenis ziet de rechtbank geen reden om sinds de invoering van de Pw de aan de vrouw verstrekte –lagere- bijstand anders te beschouwen dan als bijstand ten behoeve van haarzelf en het aan haar zorg toevertrouwde minderjarige kind. Dit leidt ertoe dat de gemeente ook vanaf 1 januari 2015 nog steeds de ten behoeve van zijn minderjarige kind uitgekeerde bijstand kan verhalen op de man.
Verhaalsbijdrage per 1 januari 2015
Partijen verschillen van mening hoe om te gaan met het kindgebonden budget.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de omvang van de onderhoudsplicht van de man jegens de minderjarige bij het vaststellen van de behoefte geen acht moet worden geslagen de alleenstaande ouderkop.
De man stelt dat conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen 2015 het (gehele) kindgebonden budget in mindering moet worden gebracht op de behoefte van de minderjarige.
De gemeente verzoekt, onder verwijzing naar het op 10 september 2015 door de advocaat-generaal uitgebracht advies, de behandeling van zaak aan te houden tot de Hoge Raad heeft beslist op de prejudiciële vraag dienaangaande gesteld door het gerechtshof te Den Haag.
De rechtbank zal, nu de man het verzoek van de gemeente om aanhouding van de behandeling bij monde van zijn advocaat ondersteunt, de behandeling van de zaak met betrekking tot de periode na 1 januari 2015 aanhouden. De gemeente wordt alsdan in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij haar verzoek tot bijstandsverhaal op de man handhaaft. Indien dat zo zal zijn, zal de man alsnog in de gelegenheid worden gesteld een nadere onderbouwing van zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets voor de periode na 1 januari 2015 over te leggen. De rechtbank verwacht van de man een helder overzicht voorzien van deugdelijke onderbouwing.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank na te melden beslissing redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt het bedrag dat de man ten aanzien van de over de periode van 1 februari 2014 tot
24 mei 2014 gemaakte kosten van bijstand verleend aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige, aan de gemeente verschuldigd is, op € 89,93 per maand;
bepaalt het bedrag dat de man ten aanzien van de over de periode van 24 mei 2014 tot
1 januari 2015 gemaakte kosten van bijstand verleend aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige, aan de gemeente verschuldigd is op € 45,76 per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek van de gemeente met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2015 pro forma wordt aangehouden tot 1 maart 2016,
om partijen in de gelegenheid te stellen zich tot vier weken vóór deze datum uit te laten over de gevolgen voor deze zaak van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011),
en om in het geval de gemeente haar verzoek met betrekking tot de periode ingaande 1 januari 2015 handhaaft de man in de gelegenheid te stellen uiterlijk twee weken vóór genoemde datum, zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets te onderbouwen,
en om partijen in de gelegenheid te stellen uiterlijk één week vóór genoemde datum aan te geven of zij een nadere behandeling ter zitting wensen;
bepaalt dat indien partijen aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan;
houdt iedere beslissing ten aanzien van de verhaalsbijdrage ingaande 1 januari 2015 en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.F. Bouwman, M. van Paridon en K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. D. Spierenburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2015. | ||