Hof Amsterdam, 22-05-2014, nr. 13/00112
ECLI:NL:GHAMS:2014:1992
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-05-2014
- Zaaknummer
13/00112
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1992, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑05‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/307 met annotatie van L.J. Boone
Uitspraak 22‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Toeristenbelasting. Inwerkingtreden wijzigingsverordening. Het Hof is van oordeel dat aan de bekendmakingseisen is voldaan van artikel 139, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet. Volgens de wijzigingsverordening gaat de heffing in op 1 augustus 2011. Nu de wijzigingsverordening is vastgesteld bij besluit van 21 juli 2011 in de openbare vergadering van de gemeenteraad, is de wijzigingsverordening ook in zoverre verbindend.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 13/00112
22 mei 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. F.A. Pommer (Holla Advocaten) te ‘s-Hertogenbosch
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/3446 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 17.250 (hierna: de aanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 11 juni 2012, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 7 januari 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 februari 2013, aangevuld bij brief van 18 maart 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
“ Eiseres is een uitzendbureau dat gespecialiseerd is in het werven en plaatsen van veelal Poolse uitzendkrachten in de logistieke- productie-, en technische branche. Het gaat daarbij om tijdelijke arbeid. Naast het faciliteren in werk en begeleiding, biedt eiseres haar werknemers ook tijdelijke huisvesting aan voor de duur dat zij in Nederland werkzaam zijn. Daartoe wordt, indien de tijdelijke werknemers van deze dienst gebruik maken, een deel van het loon als vergoeding ingehouden.
Eiseres heeft Poolse werknemers gehuisvest in de gemeente Diemen. Dat gebeurt in [naam hotel] aan de [adres 1] te [P]. Eiseres huurt dit hotel van de eigenaar, [A] te [Q]. De werknemers staan niet ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Verweerder heeft aan eiseres twee maal een uitnodiging tot het doen van aangifte verzonden voor het belastingjaar 2011, bij brieven van 6 december 2011 en 24 januari 2012. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Met dagtekening 29 februari 2012 heeft verweerder een aanslag toeristenbelasting over het belastingjaar 2011 opgelegd, groot, € 17.250.”
2.1.2. Nu door partijen geen bezwaren zijn geuit tegen deze vastgestelde feiten, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
Ter zitting van het Hof is door de heffingsambtenaar – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
De wijzigingsverordening is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad, daarnaast is de wijzigingsverordening op de site van de gemeente gezet alsmede op de site overheid.nl. Daarnaast is de verordening te allen tijde kosteloos te verkrijgen bij de gemeente.
De stukken die ter inzage liggen op de receptie van het gemeentehuis liggen daar drie tot vier maanden. Het is meestal de bode die op een gegeven moment vraagt of de stukken niet een keer weg kunnen. Ik ga er dus van uit dat de verordening wel degelijk ten minste 12 weken ter inzage heeft gelegen.
Belanghebbende noemt arresten waarin de verordening onverbindend is verklaard wegens gebreken in de bekendmaking. Die arresten zien op andere situaties. Daarin werd geen vermelding van de mogelijkheid tot inzage gemaakt. Bij ons is dat wel gedaan.
De gemeente heeft geen gemeenteblad, wel een huis-aan-huisblad waarin de mededeling wordt gedaan. U heeft gelijk dat er destijds een keuzeregime voor lagere overheden gold voor de bekendmaking van algemeen verbindende besluiten. De gemeente had geen elektronisch gemeenteblad, maar wel een website.
U vraagt mij waarom de mededeling pas zo laat in het huis-aan-huisblad is geplaatst. Ik had in die periode mijn enkelbanden gescheurd. De verantwoordelijkheid lag bij mij, maar ik had die wel overgedragen aan de afdeling juridische zaken. Bij de afdeling juridische zaken heeft men de publicatie in het huis-aan-huisblad abusievelijk laten liggen. Ik had het beoogd om de mededeling in de krant van de donderdag na het raadsbesluit te publiceren. Dat zou dan in de laatste week van juli zijn geweest.
Een verordening blijft vaak een langere periode liggen bij de receptie van het gemeentehuis. De besluiten blijven daarna altijd nog beschikbaar, maar niet bij de receptie. Als iemand in de twaalfwekenperiode komt, kan die het inzien en kosteloos een exemplaar krijgen. Na de periode waarin het ter inzage heeft gelegen, kun je ook altijd nog een afschrift krijgen, maar dan tegen kopieerkosten.
Er is sprake van een aangifteverzuim. Wij sturen aan het eind van het jaar een aangifte aan belanghebbende. Wij hebben geen reactie gekregen. Dan geven wij de belastingplichtige nog een tweede kans. Als daarna geen aangifte binnen komt, dan leggen wij ambtshalve een aanslag op met omkering van de bewijslast.
3. Relevante regelgeving
3.1.1. Op 1 januari 2011 is de Verordening toeristenbelasting 2011 van de gemeente Diemen (hierna: de Verordening) in werking getreden. Deze luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder
a. vakantie-onderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;
b. (…)
2. Artikel 2 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam “toeristenbelasting” een directe belasting geheven.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.
2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtige degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.
Artikel 6 Belastingtarief.
Het tarief bedraagt per overnachting € 0,92.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.”
3.1.2. De Gemeenteraad van Diemen heeft in de openbare vergadering van 11 november 2010 de Verordening vastgesteld. Van de vaststelling van de Verordening door de gemeenteraad is in het huis-aan-huisblad ‘Diemernieuws’ van 25 november 2010 mededeling gedaan.
3.2.1. De gemeenteraad van Diemen heeft in de openbare vergadering van 21 juli 2011 de 1e wijziging op de “Verordening toeristenbelasting 2011” (hierna: de Wijzigingsverordening) vastgesteld. De Wijzigingsverordening beoogt de Verordening te wijzigen per 1 augustus 2011. Van de vaststelling van de Wijzigingsverordening door de gemeenteraad is in het huis-aan-huisblad ‘Diemernieuws’ van 10 augustus 2011 mededeling gedaan. Deze mededeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na bekendmaking. De “Verordening op de heffing en invordering van Toeristenbelasting 2011 ” ligt tot 6 weken na deze publicatie ter inzage bij de receptie van het gemeentehuis.”
3.2.2. De Wijzigingsverordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. Onderkomens: woningen en alle overige verblijfsruimten, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd voor verblijfsdoeleinden;
b. (…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in alle onderkomens tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam “toeristenbelasting” een directe belasting geheven.
Artikel 14 Slot- en overgangsbepalingen
1. Deze gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, doch niet eerder dan 1 augustus 2011.
2. De “Verordening toeristenbelasting 2011”, vastgesteld in de raadsvergadering van 11 november 2010, wordt gewijzigd met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 augustus 2011.”
4. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag op goede gronden is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
of de Wijzigingsverordening verbindend is, en zo ja, op welke datum de Wijzigingsverordening in werking is getreden en vanaf welk tijdstip op de voet van de Wijzigingsverordening geheven kan worden;
of belanghebbende als belastingplichtige aangemerkt kan worden;
of de omschrijving van het belastbaar feit in de Wijzigingsverordening in overeenstemming is met artikel 224 van de Gemeentewet;
of de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanslag heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het verbod van détournement de pouvoir;
of belanghebbende heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is en of de hoogte van de aanslag redelijk is geschat.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.
5. Beoordeling van het geschil
Inwerkingtreding en verbindendheid Wijzigingsverordening
5.1.1.
Met betrekking tot de inwerkingtreding en de verbindendheid van de Wijzigingsverordening heeft de rechtbank als volgt geoordeeld.
“2. De gemeenteraad van de gemeente Diemen heeft op 11 november 2010 de verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting (hierna de Verordening) vastgesteld. De gemeenteraad heeft op 21 juli 2011 de 1e wijzigingsverordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting (hierna de 1e wijzigingsverordening) vastgesteld.
3. Eiseres stelt in de eerste plaats dat de Verordening en de 1e wijzigingsverordening niet verbindend zijn, omdat ze niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Zij stelt dat deze verordeningen niet gedurende twaalf weken ter inzage hebben gelegen volgens de mededeling in het huis-aan-huisblad.
4. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt (art. 3:40 Awb).
Ingevolge artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet geschiedt de bekendmaking van besluiten:
a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op het gemeentehuis of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 142 van de Gemeentewet treden bekendgemaakte besluiten in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
Artikel 14 van de 1e wijzigingsverordening bepaalt dat deze gewijzigde verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, maar niet eerder dan 1 augustus 2011.
5. De gemeente Diemen heeft geen gemeenteblad. De bekendmaking van de Verordening en de 1e Wijzigingsverordening heeft plaatsgevonden door terinzagelegging op het gemeentehuis en mededeling daarvan in het plaatselijke huis-aan-huisblad Diemer Nieuws van respectievelijk 25 november 2010 en 10 augustus 2011. Niet in geschil is dat de gemeente deze verordeningen ter inzage heeft gelegd op het gemeentehuis. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de verordeningen ook langer dan zes weken ter inzage hebben gelegen, dat deze ook op internet bekend zijn gemaakt en dat eenieder de verordeningen ook thans nog kan inzien op het gemeentehuis. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de verordeningen gedurende ten minste twaalf weken op het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen. Daarmee is voldaan aan de in artikel 139 van de Gemeentewet genoemde voorschriften voor bekendmaking. De omstandigheid dat in de mededeling in het huis-aan-huisblad een kennelijk onjuiste termijn van terinzagelegging is vermeld, doet hier niet aan af omdat de inwerkingtreding van verordeningen niet afhankelijk is van de juistheid van de mededeling in het huis-aan-huisblad.”
5.1.2.
Het Hof onderschrijft het door de rechtbank in r.o. 4 gegeven toetsingskader voor de bekendmaking. Daarbij merkt het Hof op dat ter zitting voor het Hof de heffingsambtenaar bevestigd heeft dat de gemeente Diemen geen gemeenteblad uitgeeft. In dat geval geschiedt bekendmaking door terinzagelegging van het besluit voor de tijd van twaalf weken op het gemeentehuis of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
5.1.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunt gehandhaafd dat de Wijzigingsverordening niet op de juiste wijze, conform artikel 139, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bekend is gemaakt. In hoger beroep weerspreekt belanghebbende daarbij uitdrukkelijk de stelling van de heffingsambtenaar dat de Wijzigingsverordening minstens twaalf weken ter inzage heeft gelegen in het gemeentehuis. Nu de Wijzigingsverordening niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, is de Wijzigingsverordening nimmer in werking getreden, aldus belanghebbende.
5.1.4.
Naar de mening van de heffingsambtenaar is de Wijzigingsverordening op de juiste wijze bekend gemaakt en is de Wijzigingsverordening derhalve in werking getreden. De Wijzigingsverordening heeft ook na de aangekondigde zes weken nog geruime tijd op de receptie van het gemeentehuis ter inzage gelegen. Van een onjuiste bekendmaking is volgens de heffingsambtenaar dan ook geen sprake.
5.1.5.
Op 1 januari 2011 is de Verordening in werking getreden.
5.1.6.
Gelet op de gemotiveerde toelichting van de heffingsambtenaar ter zitting, acht het Hof diens stelling dat de Wijzigingsverordening minstens twaalf weken bij de receptie van het gemeentehuis ter inzage heeft gelegen voldoende aannemelijk. Belanghebbende heeft deze stelling weliswaar betwist, maar een verdere onderbouwing of adstructie, naast de tekst van de mededeling in het huis-aan-huisblad ‘Diemernieuws’ van 10 augustus 2011, heeft belanghebbende niet gegeven. Het Hof gaat er daarom van uit dat de Wijzigingsverordening na de mededeling in het huis-aan-huisblad ten minste twaalf weken ter inzage heeft gelegen in het gemeentehuis.
5.1.7.
Het Hof verbindt hieraan het oordeel dat voldaan is aan de bekendmakingseisen van artikel 139, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet (tekst zoals die gold ten tijde van de mededeling). Hieraan doet onvoldoende af de enkele omstandigheid dat in de mededeling van de terinzagelegging wordt gesproken over een terinzagelegging voor de tijd van zes weken. Het vorenoverwogene leidt derhalve tot de conclusie dat de Wijzigingsverordening in werking is getreden (en de Verordening is gewijzigd) twaalf weken en acht dagen na de mededeling ervan in het huis-aan-huisblad van 10 augustus 2011. De Wijzigingsverordening is derhalve verbindend geworden direct na de inwerkingtreding op 10 november 2011.
5.2.1.
Voor het geval het Hof tot de conclusie komt dat de Wijzigingsverordening op de juiste wijze bekend is gemaakt, heeft belanghebbende de subsidiaire stelling ingenomen dat, kort gezegd, de heffingsambtenaar belasting heeft geheven over een periode waarin de Wijzigingsverordening nog niet in werking was getreden. Deze periode betreft 1 augustus 2011 tot en met de datum van inwerkingtreding van 10 november 2011. Pas nadat de Wijzigingsverordening in werking is getreden, kan worden geheven conform het daarin omschreven (ruimer afgebakende) belastbare feit. De stelling van belanghebbende houdt derhalve in dat de aanslag moet worden verminderd, waarbij enkel wordt geheven over belastbare feiten die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding.
5.2.2.
Niet in geschil is dat de aanslag is opgelegd na 10 november 2011, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Wijzigingsverordening. Volgens artikel 14, derde lid, van de Wijzigingsverordening gaat de heffing in op 1 augustus 2011. Nu de Wijzigingsverordening is vastgesteld bij besluit van 21 juli 2011 in de openbare vergadering van de gemeenteraad, is de Wijzigingsverordening ook in zoverre verbindend. De stelling van belanghebbende dat niet kan worden geheven over belastbare feiten die zich hebben voorgedaan op (een) tijdstip(pen) voorafgaand aan de datum waarop de Wijzigingsverordening in werking is getreden, vindt geen steun in het recht.
Belastingplicht
5.3.1.
Met betrekking tot het geschilpunt of belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank het volgende geoordeeld.
“6. Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt onder ‘onderkomens’ verstaan: woningen en alle overige verblijfsruimten, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd voor verblijfsdoeleinden. In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat terzake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in alle onderkomens tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, een directe belasting onder de naam toeristenbelasting wordt geheven.
7. De stelling van eiseres dat zij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt, nu zij, als huurder, geen verblijf biedt, verwerpt de rechtbank. Eiseres stelt zelf dat zij haar Poolse werknemers tegen vergoeding heeft gehuisvest in een door haar van [A] gehuurd onderkomen, te weten [naam hotel]. Eiseres is dus in de rol van onderverhuurder degene die de woonruimte ter beschikking stelt aan derden. Daarmee biedt zij de gelegenheid tot het verblijf van haar niet-ingezeten Poolse werknemers. Eiseres is in deze dan ook terecht als belastingplichtige aangemerkt. Dat eiseres niet de juridische eigendom heeft van het onderkomen doet daaraan niet af.”
5.3.2.
Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende (op basis van de Verordening, zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Wijzigingsverordening) de belastingplichtige is in de zin van de Verordening. Belanghebbende is immers degene die aan haar werknemers de gelegenheid biedt tot verblijf in het [naam hotel]. Belanghebbende huurt dit hotel en verschaft haar werknemers de mogelijkheid daar (tegen vergoeding) te verblijven. De stelling van belanghebbende dat zij niet de eigenaar is van het hotel, en evenmin de lastendrager of verhuurder - wat verder ook van deze stelling zij - maakt het oordeel van het Hof niet anders.
Belastbaar feit
5.4.1.
Inzake het geschilpunt of de omschrijving van het belastbaar feit in de Wijzigingsverordening in strijd is met het bepaalde in artikel 224 van de Gemeentewet, heeft de rechtbank als volgt geoordeeld.
“1. Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, is deze bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt
(…)
8. Ook de stelling van eiseres dat het belastbaar feit, met name het begrip ‘onderkomen’ in artikel 2 te ruim is geformuleerd, verwerpt de rechtbank. De uitleg van eiseres dat bij deze omschrijving iedere logé in de gemeente Diemen bij iedere overnachting aan toeristenbelasting is onderworpen is onjuist nu in artikel 2 van de Verordening de werkingssfeer van de toeristenbelasting is beperkt tot de onderkomens “tegen vergoeding”. De vrijheid van de gemeentelijke wetgever tot vaststelling van belastbare feiten wordt voorts enkel begrensd door de hogere wetgeving, in dit geval artikel 224 van de Gemeentewet. Gesteld noch gebleken is dat de omschrijving van het belastbare feit hiermee in strijd is.”
5.4.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het is immers vaste jurisprudentie dat de wetgever welbewust aan de gemeenten de mogelijkheid heeft geboden om onder de naam toeristenbelasting verblijfsbelastingen van uiteenlopende aard te heffen, waaraan alle niet-ingezetenen die enigszins duurzaam in de gemeente verblijven, kunnen worden onderworpen, zonder dat vereist is dat het verblijf in die gemeente voor toeristische doeleinden plaatsvindt (Hoge Raad, 22 april 1988, nr. 33.138, ECLI:NL:HR:1988:AA2435, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/213).
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.5.1.
Belanghebbende heeft voorts de stelling ingenomen dat de gemeente verzuimd heeft om de Poolse werknemers die in het desbetreffende hotel verbleven ambtshalve in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en dat als gevolg daarvan het belastbare feit is ontstaan. Door vervolgens toeristenbelasting te heffen, heeft de heffingsambtenaar gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, aldus belanghebbende.
5.5.2.
De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen:
“9. Eiseres stelt voorts dat zij niet kan worden aangemerkt als belastingplichtige, nu de gemeente heeft verzuimd de Poolse werknemers van eiseres ambtshalve in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De vraag of sprake is van een verplichting van de gemeente om de Poolse werknemers in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter. Naar de rechtbank begrijpt wil eiseres hieromtrent het oordeel vragen van de (algemene) bestuursrechter op grond van artikel 6:12 Awb. Nu vaststaat dat de Poolse werknemers niet staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, heeft de belastingrechter bij de onderhavige beoordeling of voldaan is aan het belastbaar feit van die omstandigheid uit te gaan. Verweerder heeft daarvan uitgaande eiseres terecht in de heffing betrokken.”
5.5.3.
Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar bij zijn beoordeling of is voldaan aan het belastbaar feit mag uitgaan van de in de GBA opgenomen gegevens, tenzij hem voorafgaand aan de vaststelling van de aanslag feiten of omstandigheden zijn gebleken die dienen te leiden tot de conclusie dat hij in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur zou handelen door zich (desondanks) te baseren op de gegevens uit het GBA. Dergelijke omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
5.6.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de aanslag ook materieel rechtsgeldig is opgelegd.
Omkering bewijslast en redelijke schatting aanslag
5.7.1.
De rechtbank heeft hieromtrent als volgt overwogen:
“10. Verweerder heeft ambtshalve een aanslag vastgesteld, groot € 17.250. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij bij brieven van 6 december 2011 en 24 januari 2012 eiseres heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte, zonder dat eiseres daarop heeft gereageerd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de bewijslast omgekeerd dient te worden (artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR) omdat eiseres geen aangifte heeft gedaan. Een en ander houdt in dat het bedrag van de aanslag in stand blijft, tenzij eiseres aantoont dat dit bedrag onjuist is. Eiseres is daarin, met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet geslaagd. Zij heeft haar stellingen dat uitgegaan moet worden van 132 bedden, bij een bezettingsgraad van 75-80 % in het geheel niet onderbouwd.
11. De zogenoemde omkering van de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR laat onverlet dat de aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerders schatting, gebaseerd op het aantal bedden en veronderstelde overnachtingen, onredelijk te achten. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat het aantal nachten waarover eiseres is aangeslagen, 125 (5/12 maal 300) lager is dan het werkelijk aantal van 136 nachten vanaf de inwerkingtreding van de verordening op 18 augustus 2011.”
5.7.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de zogeheten omkering van de bewijslast (artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met de artikelen 27h, tweede lid AWR, en 231, eerste lid van de Gemeentewet) van toepassing is, alsmede dat belanghebbende niet overtuigend heeft weten aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar en onjuist is (en de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld). Zo al vaststaat dat het hotel ruimte biedt aan 132 bedden, is daarmee door belanghebbende nog niet overtuigend aangetoond dat de bezettingsgraad van het hotel in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 2011 lager is geweest dan door de heffingsambtenaar is aangenomen. Daarnaast is het Hof van oordeel dat de aanslag berust op een redelijke schatting.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, H.E. Kostense en D. Hund, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 22 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.