Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2019, nr. 21-003019-17
ECLI:NL:GHARL:2019:5420
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
21-003019-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5420, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑07‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2017:1852
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Onderzoek Arville. Bevestiging van het vonnis waarbij verdachte is veroordeeld voor twee gevallen van medeplegen van witwassen, met aanvulling en verbetering van gronden en met uitzondering van de straf. Het hof acht verdachtes verklaring dat zij niets wist van illegale, financiële activiteiten van haar vader ongeloofwaardig. Anders dan de rechtbank legt het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003019-17
Uitspraak d.d.: 2 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2017 met parketnummer 18-750023-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 april 2019 en 18 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De inbeslaggenomen Fiat 500 dient te worden verbeurdverklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep en de omvang van het appel
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 mei 2017 verdachte vrijgesproken van het haar onder 1 ten laste gelegde feit en haar ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde (telkens medeplegen van witwassen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De Fiat 500 is door de rechtbank verbeurdverklaard.
Tegen dit vonnis is door verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 en 3 juist heeft beslist en zal het vonnis - met aanvulling en verbetering van gronden - bevestigen. Voor zover het betreft de opgelegde straf komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof overweegt als volgt.
Aanvullende bewijsoverweging feiten 2 en 3
Door en namens verdachte is in hoger beroep bepleit dat verdachte van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. De kern van het verweer is dat verdachte niet op de hoogte was van de financiële situatie van haar vader (medeverdachte [medeverdachte 1] ) en dat zij daarom niet wist dat het geld waarmee haar auto en de tatoeëerstoel zijn aangeschaft, van misdrijf afkomstig was.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank acht het hof in dat kader van belang dat uit het dossier blijkt dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan twee (financiële) schijn- of zogenoemde witwasconstructies waarbij geld zoals haar vader dat beschikbaar stelde ten goede kwam van verdachte. Dit weerspreekt en ondergraaft de stelling van verdachte dat zij niets wist van illegale, financiële activiteiten.
Ten eerste heeft verdachte gedurende een bepaalde periode bij het bedrijf van [getuige] op de loonlijst gestaan, terwijl zij daar in werkelijkheid niet werkzaam was. Dit betreft derhalve een fictief dienstverband. [getuige] verklaart daarover op 15 mei 2014: “Dan maakte ik 1000 euro over. Ongeveer 5, 6, 7 maanden. [medeverdachte 1] vroeg of ik dat wilde doen. Daar kreeg ik voor betaald. [medeverdachte 1] betaalde dat aan mij. Ik betaalde 1000 euro netto uit. [medeverdachte 1] gaf dat weer terug. Zij deed daar niks voor. Zij moest inkomen hebben. Ik maakte dat geld over naar een rekening ten name van [verdachte] . We hebben volgens mij geen contract opgemaakt, maar we hebben wel de gegevens aan de UWV doorgegeven. Het idee kwam van [medeverdachte 1] .” [getuige] heeft verder verklaard dat ook [medeverdachte 1] zelf en verdachtes moeder [medeverdachte 2] bij hem op de loonlijst hebben gestaan, dat dit op dezelfde manier ging en dat er geen arbeid tegenover stond.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bevestigd dat zij feitelijk niet voor [getuige] heeft gewerkt en nimmer in zijn kantoor was geweest, maar dat zij wel loon ontving en dat zij hiervan geleefd heeft. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat zij op instigatie van haar vader in loondienst bij [getuige] kwam. Aldus wordt vastgesteld dat verdachte loon van [getuige] ontving terwijl zij daarvoor geen (passende) tegenprestatie verrichtte. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat verdachte van voornoemde schijnconstructie op de hoogte was en dat zij hiermee heeft ingestemd.
Ten tweede, zo blijkt ook uit de overwegingen in het vonnis, is verdachte betrokken geweest bij een financiële schijnconstructie rondom de financiering van haar tattooshop. Zij heeft daartoe € 20.000,- van [betrokkene] – een kennis van haar vader [medeverdachte 1] – geleend, terwijl die daarvoor ‘onder de tafel’ € 20.000,- in contanten van [medeverdachte 1] terugkreeg. Dit blijkt uit de verklaringen van [betrokkene] en [getuige] . Dat verdachte van deze constructie op de hoogte was, leidt het hof af uit een OVC-gesprek tussen verdachte haar vader op 2 november 2013 inhoudende: “[medeverdachte 1] zegt: Als alles goed gaat wil ik wel een shop voor je openen. Maar we moeten even zien dat we een lening voor je krijgen. Anders wordt het een klein beetje moeilijk. Je moet gewoon zeggen: Al dat spul dat je hebt dat neem je allemaal over van hem. weet je wel dan heb je het van hem overgenomen. Ze moet de volle prijs vragen voor tatoeëren omdat [getuige] er bij is.”
Daarnaast acht het hof daarvoor het gesprek tussen verdachte en haar vader op 9 november 2013 van belang. Het proces-verbaal dat daaromtrent is opgemaakt houdt in: “Ze rijden langs [betrokkene] om de sleutel terug te brengen. De zaak van [verdachte] komt [naam bedrijf] te heten op het [adres 2] . [medeverdachte 1] zegt dat hij normaal 1200 kwijt was. Hij heeft betaald voor [verdachte] . [verdachte] zeqt: Dus die 8000 is voor 2 jaar. Ja voor 2 jaar zegt [medeverdachte 1] .”
Het hof acht verdachte niet geloofwaardig in haar verklaring ter zitting van het hof dat zij [betrokkene] in de toekomst ter aflossing op de lening nog moet betalen. Het hof stelt allereerst vast dat verdachte tegenover de politie in 2013 anders heeft verklaard, namelijk dat zij € 500,- per maand aflost gedurende vijf jaar. Het hof stelt daarnaast vast dat verdachte tot heden nog nimmer enige betaling heeft gedaan terwijl het aangaan van de lening ruim 5 jaar geleden plaats heeft gehad. Voorts heeft zij haar bewering op dit punt op geen enkele wijze nader onderbouwd terwijl bovendien uit de verklaring van [betrokkene] en [getuige] volgt dat bij het aangaan van de zogenoemde geldlening al afspraken zijn gemaakt waarbij [betrokkene] van de vader van verdachte “onder de tafel” reeds geld ontving ter afbetaling op de lening. Dat de vader van verdachte [betrokkene] geld verstrekte ten behoeve van de tattooshop van verdachte was haar gelet op de in het vonnis en het arrest opgenomen OVC gesprekken ook bekend.
Ten slotte slaat het hof bij de weging van het bovenstaande acht op het gesprek dat door de rechtbank op p. 6 van het vonnis als bewijsmiddel 7 is opgenomen waarin verdachte door haar vader wordt gemaand haar mond te houden over de herkomst van het geld en waarbij haar opgedragen wordt om bij navraag te zeggen dat zij het geld van haar oma zou hebben verkregen.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte bewust betrokken is geweest bij twee financiële schijnconstructies, waarbij verdachte profiteerde van uit misdrijf afkomstig geld dat door haar vader ter beschikking werd gesteld. De witwasconstructie omtrent de zogenoemde geldlening voor de tattooshop staat in rechtstreeks verband met het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten de aankoop van de tatoeëerstoel. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft verdachte ook van haar vaders geld geprofiteerd nu deze Fiat500 grotendeels door hem is gefinancierd. De Fiat Mini is grotendeels door de vader van verdachte gefinancierd terwijl de laatstgenoemde witwasconstructie van de zogenoemde geldlening voor de tattooshop van verdachte waarbij zij eveneens profiteerde van het door haar vader ter beschikking gestelde geld, in rechtstreeks verband staat met het onder 3 ten laste gelegde feit. Op grond van het voorgaande, alsmede de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van de rechtbank, acht het hof de verklaring van verdachte dat zij uitging van een legale herkomst van het geld waarmee haar auto (grotendeels) en de tatoeëerstoel zijn betaald, volstrekt ongeloofwaardig. Dat het niet om opvallend hoge bedragen gaat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
De bewezenverklaring in het vonnis inhoudende dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, is juist. De verweren van de verdediging worden verworpen.
De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Aanvulling en verbeteringen bewijsmiddelen:
De bewijsmiddelen zoals die in de aanvulling op het vonnis zijn opgenomen worden als volgt aangevuld en/of verbeterd:
Met betrekking tot de feiten 2 en 3:
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe de verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van het hof op 5 april 2019 en die is opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
U deelt mij mede dat [getuige] heeft verklaard dat ik van hem loon ontving. Het klopt dat ik een bepaalde periode € 1.000,- per maand aan loon van [getuige] ontving. Ik heb van dat geld geleefd. Ik heb niet echt voor hem gewerkt. Het klopt ook dat ik zijn kantoor niet kon aanwijzen. Ik wist ook niet waar zijn kantoor zat. Ik ben daar nog nooit geweest.
U houdt mij voor dat [getuige] zegt dat het een loonconstructie was. Dat ik nooit voor hem heb gewerkt maar wel op de loonlijst stond. En dat dat ook voor mijn moeder geldt. Dat zal dan zo zijn. U houdt mij voor dat ik dan toch niet voor hem heb gewerkt. Als u het zegt. U vraagt het mij, zegt u. Het klopt.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 mei 2014, p. 7437 e.v. van map P4, voor zover inhoudende- zakelijk weergegeven - :
V: Wat is [naam 1] ?
A: Een bouwbedrijf van [getuige] .
V: Wie is [getuige] ?
A: Dat is een vriend van mijn vader. Ik ken hem al een paar jaar. Ik ken hem al zolang hij en mijn vader bevriend zijn. Hij is 34 jaar oud.
……..
V: Moest je solliciteren.
A: Nee. Mijn vader zei dat ik misschien bij hem kon werken en dat kon ook wel volgens [getuige] .
V: Sinds wanneer was jij in loondienst bij [naam 1] BV en/of [getuige] of een andere aan [getuige] te liëren onderneming?
A: In 2011.
V: Waarom kreeg je van de bankrekeningen van verschillende ondernemingen en zelfs enkele keren van [getuige] persoonlijk salaris betaald?
A: Dat weet ik niet hoe hij dat heeft geregeld.
V; Uit de bankafschriften blijkt dat je in ieder geval in 2011 EUR 1.000,- hebt ontvangen, in 2012 EUR 5.000, - hebt ontvangen en in 2013 EUR 6.000,- hebt ontvangen en in 2014 EUR 2.000,- hebt ontvangen. Wat is jouw reactie daarop?
A; Ik heb daar niet voortdurend gewerkt.
V: We hebben je eerder gevraagd of je ook aangifte bij de belastingdienst doet. De gegevens over jouw inkomen komen niet overeen met de gegevens zoals die zijn op te maken uit je bankafschriften. Volgens de bankgegevens heb je bijvoorbeeld van [getuige] , [naam 1] , of een andere aan [getuige] te liëren onderneming in 2012 in ieder geval EUR 5.000,- ontvangen terwijl volgens de belastingdienst EUR 970 door [getuige] betaald zou zijn. Hoe kun je dat verklaren?
A: Ik heb dat waarschijnlijk fout ingevuld.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 mei 2014, p. 7473 e.v. van map P4, voor zover inhoudende- zakelijk weergegeven - :
O: Aan de verdachte wordt op Google Maps de plattegrond getoond van het kantoor van [getuige] , aan de [straat] te [plaats] .
Reageer daar eens op?
A: Daar ben ik nooit geweest.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 15 mei 2014, p. 6651 e.v. van map 32, voor zover inhoudende- zakelijk weergegeven - :
Over het salaris van [verdachte] kan ik vertellen dat ik dan 1000 euro overmaakte. Ongeveer 5, 6, 7 maanden. Ze werkte er niet echt. [medeverdachte 1] vroeg of ik dat wilde doen. Daar kreeg ik voor betaald. [medeverdachte 1] betaalde dat aan mij. Ik betaalde 1000 euro netto uit aan de bank. [medeverdachte 1] gaf dat weer terug. Zij deed daar niks voor. Zij moest inkomen hebben. Ik maakte dat geld over naar een rekening ten name van [verdachte] . Het idee kwam van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft volgens mij ook een keer bij mij op de loonlijst gestaan, toen hij vrij kwam. Dat was ongeveer 7 of 8 maanden in 2008. Dat ging hetzelfde als bij [verdachte] . Hij kreeg ook 1000 euro en deed daar niet iets voor. Hij betaalde mij een paar maanden vooruit en dan maakte ik hem maandelijks loon over. Dat ging naar een gezamenlijke rekening. [medeverdachte 1] stond ook officieel op de loonlijst. [medeverdachte 2] heeft ook bij mij op de loonlijst gestaan. Dat was volgens mij in 2013 voor ongeveer een half jaar. Dat ging op de gelijke manier als bij [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik kreeg maanden in het voren en ik maakte het over. Het bedrag kreeg ik contant van [medeverdachte 1] . Het was het idee van [medeverdachte 1] om hun op de loonlijst te zetten.
De Flat 500 van [verdachte] is gekocht door [medeverdachte 1] voor ongeveer 15 duizend euro voor zijn dochter [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft mij verteld dat hij het contant betaald heeft.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2014, p. 4468 e.v. van map 11, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - : Door mij verbalisant werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd d.d. 2-11-2013. Ze moeten eerst langs het huis van [verdachte] . [medeverdachte 1] zegt: Als alles goed gaat wil ik wel een shop voor je openen. Maar we moeten even zien dat we een lening voor je krijgen. Anders wordt het een klein beetje moeilijk. Je moet gewoon zeggen: Al dat spul dat je hebt dat neem je allemaal over van hem. weet je wel dan heb je het van hem overgenomen. Ze moet de volle prijs vragen voor tatoeëren omdat [getuige] er bij is.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe een uittreksel uit de justitiële documentatie afgegeven door de Justitiële Informatiedienst, d.d. 1 augustus 2012, opgenomen op p. 5999 van map 14, waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] in 2006 door het gerechtshof Leeuwarden is veroordeeld tot de betaling van € 205.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe een proces-verbaal van Politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 20 juli 2015, opgenomen op p. 9215 van map 39, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant - zakelijk weergegeven - : Uit informatie van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder CJIB) te Leeuwarden d.d. 10 september 2012 blijkt dat de ontnemingsvordering in drie termijnen is volledig is voldaan. Uit de informatie van het CJIB blijkt dat de vordering is voldaan volgens onderstaand schema.
Datum betaling Bedrag Tegenrekening Ten naam gestelde
12-11-2009 € 70.000,- [rekeningnummer 1] [naam 2] ;
18-102-2010 € 70.000,- [rekeningnummer 2] [naam 3] en/of
[medeverdachte 1]
05-09-2011 € 65.000,- [rekeningnummer 1] [naam 2]
Met betrekking tot feit 2:
- -
Het hof verbetert de verwijzing van het onder 1 opgenomen bewijsmiddel als volgt: het betreffende bewijsmiddel is te vinden op p 1209 van map 2 (in plaats van map 9 zoals in het vonnis vermeld).
- -
Het hof verbetert de verwijzing van het onder 2 opgenomen bewijsmiddel als volgt: het betreffende bewijsmiddel is te vinden op p. 7458 van map 33 (in plaats van op p. 7457 zoals in het vonnis vermeld).
- -
Het hof voegt aan het onder 4 opgenomen bewijsmiddel toe:
V: Jouw vader heeft een aantal jaren geleden gevangen gezeten. Waarvoor was dat?
A; Hij heeft in Bankenbosch gezeten. Ik weet niet waarvoor hij gevangen zat. Ik dacht voor die boete, voor die plukze. Dat ze hem daarvoor gegijzeld hadden. Maar ik weet niet waarvoor hij die boete had.
V: Hij is veroordeeld voor drugshandel. En daarvoor moest hij een straf uitzitten en ook het wederrechtelijk verkregen voordeel uit die drugshandel terugbetalen.
A: Ik wist wel dat hij die hele dikke boete van ruim 2 ton moest terugbetalen.
Met betrekking tot feit 3:
Het hof voegt aan bewijsmiddel 5 toe de verklaring van [getuige] inhoudende - zakelijk weergegeven - : De tattooshop die [verdachte] heeft is betaald door papa. Haar vader heeft de tattoo opleiding in Amsterdam betaald die minimaal 2500 euro heeft gekost. Ze heeft ook bij een jongen in [plaats] voor 2500 euro het vak geleerd. Deze gelden zijn allemaal door [medeverdachte 1] betaald. In de tattooshop van [verdachte] heb ik voor € 2500,- laminaat, tegels en waterleidingen voor aansluitingen wasbakken en elektra aangelegd. Dit is allemaal betaald door [medeverdachte 1] . De tattoo stoel heeft ze van [medeverdachte 1] . Dit heeft [medeverdachte 1] mij verteld. (…) [betrokkene] kreeg voor het zakelijk krediet van 20.000 euro aan [verdachte] , onder de tafel 20 duizend euro contant terug. Dit heeft [medeverdachte 1] mij verteld.
Oplegging van straf en/of maatregel
Deze overweging vervangt de strafmotivering die in het vonnis is opgenomen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemakt aan medeplegen van witwassen door het met uit misdrijf afkomstig geld aankopen en vervolgens gebruiken van een auto en een tatoeëerstoel. Van dergelijk witwassen is bekend dat het samenhangt met zware ondermijnende criminaliteit waarbij ten koste van anderen veel geld wordt verkregen en de fundamenten van de maatschappij wordt aangetast. Door haar handelen heeft verdachte daaraan meegewerkt en van de vruchten van haar vaders criminaliteit geprofiteerd.
Het hof houdt daarnaast rekening met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten. Die feiten zijn hiermee afgedaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf meegewogen dat de bewezenverklaarde bestedingen slechts het topje van de ijsberg vormden “nu uit het dossier zonneklaar naar voren komt dat verdachte jarenlang een luxueuze levensstijl heeft genoten, die geheel of voor een groot deel gefinancierd werd door haar vader. Verdachte heeft daarvan nooit afstand genomen en daar ook op geen enkele wijze verantwoording voor genomen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen (…)”.
Het hof zal niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Eén van de redenen hiervoor is dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zelf initiatief heeft genomen voor het plegen van strafbare feiten, maar dat die zijn voortgekomen uit de levensstijl van haar ouders, waarmee zij als kind al werd geconfronteerd. Dat zij daarvan nooit afstand heeft genomen en op geen enkele wijze verantwoording voor heeft genomen kan haarweliswaar worden aangerekend, maar die positie als kind ten opzichte van haar ouders en een daaruit voortvloeiende weinig kritische houding naar hen dient - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - in strafverminderende zin te worden meegenomen.
Gelet op het voorgaande, alsmede het feit dat verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 7 maart 2019 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten en de reclassering het recidiverisico als laag heeft ingeschat, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, alsmede een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende en noodzakelijke bestraffing. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Verbeurdverklaring
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen Fiat 500 die verdachte toebehoort nu het onder 2 bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan en zal op dit punt dienovereenkomstig beslissen. Het hof heeft bij deze beslissing acht geslagen op de waarde van de auto en deze bij de afwegingen omtrent de strafmaat betrokken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Fiat 500.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 2 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.