ABRvS, 27-05-2015, nr. 201403408/1/A3
ECLI:NL:RVS:2015:1635
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-05-2015
- Zaaknummer
201403408/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1635, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑05‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht; art. 4:17 Algemene wet bestuursrecht; art. 4:100 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:24 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:55c Algemene wet bestuursrecht; art. 8:69 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:75 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:113 Algemene wet bestuursrecht; art. 3 Wet openbaarheid van bestuur
- Vindplaatsen
JB 2015/128
Uitspraak 27‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft Verispect geweigerd informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar te maken.
201403408/1/A3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Verispect B.V., gevestigd te Delft,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2014 in zaak nr. 13/3842 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
en
Verispect.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft Verispect geweigerd informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) openbaar te maken.
Bij besluit van 10 april 2013 heeft Verispect zich op het standpunt gesteld geen dwangsommen te zijn verschuldigd.
Bij besluit van 14 juni 2013 heeft Verispect het door [appellant sub 1] tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juni 2013 vernietigd en bepaald dat Verispect opnieuw op bezwaar moet beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Verispect heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend naar aanleiding van het incidenteel hoger beroep.
Bij besluit van 28 juli 2014 heeft Verispect opnieuw op de bezwaren beslist.
[appellant sub 1] heeft daartegen een zienswijze ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, rechtsbijstandverlener te Nijmegen, en Verispect, vertegenwoordigd door dr. A.W. Onneweer, werkzaam bij Verispect, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Bij faxbericht van 14 januari 2013 van 17.04 uur heeft [appellant sub 1] verzocht om openbaarmaking en toezending van een overzicht van de leaseauto’s die voor de leden van het managementteam en/of de directie van Verispect beschikbaar zijn over het jaar 2010.
Bij faxbericht van 14 januari 2013 van 17.12 uur heeft [appellant sub 1] verzocht om openbaarmaking en toezending van een overzicht van de leaseauto’s die voor de leden van het managementteam en/of de directie van Verispect beschikbaar zijn over het jaar 2011.
Bij faxbericht van 14 januari 2013 van 17.19 uur heeft [appellant sub 1] verzocht om openbaarmaking en toezending van de gehonoreerde declaraties van het managementteam en/of de directie van Verispect over het jaar 2010.
Bij faxbericht van 14 januari 2013 van 17.24 uur heeft [appellant sub 1] verzocht om openbaarmaking en toezending van de gehonoreerde declaraties van het managementteam en/of de directie van Verispect over het jaar 2011.
Bij faxbericht van 12 februari 2013 heeft [appellant sub 1] het volgende vermeld: "Middels onderhavig schrijven herinner ik u aan mijn vier verzoeken om informatie die ik u op 14 januari 2013 per telefax heb gezonden. Op die verzoeken heb ik van u nog geen besluiten ontvangen weswege ik u nogmaals verzoek om uw besluiten zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken na heden en als bedoeld in artikel 4:17 Awb te doen toekomen."
Op 15 maart 2013 heeft [appellant sub 1], onder verwijzing naar zijn bericht van 12 februari 2013, Verispect in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken een besluit te nemen.
Bij het besluit van 22 maart 2013 heeft Verispect geweigerd de op 14 januari 2013 gevraagde informatie openbaar te maken omdat de informatie niet ziet op een bestuurlijke aangelegenheid.
Bij faxbericht van 25 maart 2013 heeft [appellant sub 1] verzocht dwangsommen vast te stellen wegens het te laat nemen van een besluit op de verzoeken van 14 januari 2013, aangezien niet binnen twee weken na de ingebrekestelling van 12 februari 2013 is beslist.
Bij faxbericht van 9 april 2013 heeft [appellant sub 1] Verispect in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit waarin de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen wordt vastgesteld. Hij verzoekt binnen twee weken een dwangsombesluit te nemen.
Bij het besluit van 10 april 2013 heeft Verispect zich op het standpunt gesteld dat zij geen dwangsommen is verschuldigd omdat zij niet schriftelijk in gebreke is gesteld aangezien de elektronische weg niet openstond (hierna: dwangsombesluit).
Bij het besluit van 14 juni 2013 heeft Verispect de besluiten van 10 april 2013 en 22 maart 2013 gehandhaafd.
Het incidenteel hoger beroep van Verispect
3. Verispect betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat misbruik van recht aan de orde is, omdat de verzoeken van [appellant sub 1] slechts zijn gedaan met het doel dwangsommen te innen. Hiertoe voert zij onder meer aan dat de verzoeken "krom" waren geformuleerd in tegenstelling tot de daarna volgende ingebrekestellingen, dat de vier verzoeken aan het eind van de middag in ongeveer een half uur achter elkaar werden gefaxt en vrijwel identiek zijn en dat pas na het verstrijken van de gehele dwangsomtermijn door [appellant sub 1] de term ingebrekestelling is gebruikt. Bovendien is [appellant sub 1] een "beroepswobber" die vergelijkbare verzoeken heeft ingediend bij het Commissariaat voor de Media, aldus Verispect.
3.1. De Afdeling heeft in de uitspraken van 19 november 2014 in zaak nrs. 201311752/1/A3 en 201400648/1/A3 overwogen dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
3.2. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat het voeren van deze procedure door [appellant sub 1] niet tot doel heeft dat de door hem verzochte documenten openbaar worden gemaakt in de zin van de Wob. De omstandigheden in deze situatie zijn niet vergelijkbaar met die in voormelde uitspraken. De omstandigheid dat [appellant sub 1] zijn verzoek over verscheidene faxberichten heeft verspreid, kan weliswaar wijzen op misbruik van een wettelijke bevoegdheid, maar is in dit geval voor dit oordeel niet voldoende. Hetgeen Verispect overigens heeft aangevoerd is evenmin grond om aannemelijk te achten dat [appellant sub 1] in dit geval rechten of bevoegdheden evident heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven zodanig, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Derhalve kan in dit geval niet worden geoordeeld dat [appellant sub 1] misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Gelet hierop zal de Afdeling deze zaak inhoudelijk beoordelen.
3.3. Het betoog faalt.
4. Verispect betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzoeken van 14 januari 2013 zien op twee bestuurlijke aangelegenheden. Volgens Verispect gaat het slechts om één bestuurlijke aangelegenheid.
4.1. [appellant sub 1] voert in een nader stuk van 28 februari 2015 aan dat Verispect redelijkerwijs slechts één dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien de aanvragen nagenoeg gelijktijdig zijn verzonden.
4.2. [appellant sub 1] heeft op 14 januari 2013 vier afzonderlijke faxberichten aan Verispect verzonden. De Afdeling verenigt zich met het standpunt van partijen dat het hierbij gaat om slechts één bestuurlijke aangelegenheid. In alle vier faxberichten is de financiële verantwoording van de wijze waarop hoe het management dan wel de directie van Verispect zijn onderscheidenlijk haar functie vervult aan de orde. Het eerste faxbericht is om 17:04 uur ontvangen, het tweede om 17:12 uur, het derde om 17:17 uur en het vierde om 17:19 uur. Aangezien alle faxberichten op dezelfde bestuurlijke aangelegenheid zien, vrijwel identiek zijn en bovendien binnen zeer korte tijd achter elkaar zijn verzonden, is de Afdeling van oordeel dat de faxberichten van 14 januari 2013 in dit geval als één Wob-verzoek dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.3. Het betoog slaagt.
5. Het incidenteel hoger beroep is gegrond.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te oordelen dat het faxbericht van 12 februari 2013 geen rechtsgeldige ingebrekestelling is. Verispect heeft nooit weersproken dat de ingebrekestelling voldoende specifiek was. Voorts is volgens [appellant sub 1] het oordeel van de rechtbank dat de ingebrekestelling onvoldoende specifiek was onjuist, aangezien de ingebrekestelling herleidbaar was tot de verzoeken. Het is niet nodig om afschriften van de verzoeken mee te sturen of deze integraal te herhalen. Andere verzoeken had hij niet ingediend bij Verispect, waardoor duidelijk moest zijn op welke verzoeken de ingebrekestelling zag. Verispect heeft ook nooit om verduidelijking van de ingebrekestelling gevraagd. Nu het faxbericht van 12 februari 2013 een rechtsgeldige ingebrekestelling bevat, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat Verispect geen dwangsommen is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de verzoeken, aldus [appellant sub 1].
6.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geschil is getreden door te oordelen over de rechtsgeldigheid van de ingebrekestelling, aangezien de rechtbank zich voor de vraag gesteld zag of Verispect dwangsommen heeft verbeurd. Daartoe is van belang of rechtsgeldig in gebreke is gesteld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 december 2014 in zaak nr. 201402074/1/A3 is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
De Afdeling is van oordeel dat het faxbericht van 12 februari 2013 geen ingebrekestelling bevat als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Daartoe is van belang dat [appellant sub 1] Verispect in het faxbericht weliswaar herinnert aan zijn vier faxberichten van 14 januari 2013 en maant om uiterlijk binnen twee weken een besluit te nemen, maar dat hierin niet is vermeld dat Verispect te laat is met het nemen van een besluit op het verzoek. Verispect hoefde uit het faxbericht derhalve niet af te leiden dat zij in gebreke werd gesteld een besluit te nemen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te oordelen dat hij niet voor vergoeding van proceskosten in aanmerking komt omdat het niet om redelijkerwijs gemaakte kosten gaat. Hiertoe voert hij aan dat Verispect niet heeft weersproken dat dat de kosten redelijkerwijs zijn gemaakt. Voorts is het verdedigingsbeginsel geschonden aangezien hij nooit in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen over dit ambtshalve door de rechtbank gegeven oordeel. Dat hij zelf beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook ter zitting is verschenen, maakt niet dat de gemaakte kosten van rechtsbijstand voor een gemachtigde niet redelijkerwijs zijn gemaakt. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 in zaak nr. 201210017/1/A3, aldus [appellant sub 1].
7.1. In de uitspraak van 19 maart 2014 in zaak nr. 201210017/1/A3 heeft de Afdeling overwogen dat door een kantoorgenoot, zijnde een advocaat, verleende rechtsbijstand in beginsel kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voor door deze kantoorgenoot verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten komen daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Een kantoorgenoot heeft niet zonder meer een persoonlijk belang bij de zaak waarin deze als advocaat optreedt. Dat de betrokken advocaat kantoorgenoot is, laat onverlet dat deze zich beroepsmatig bezighoudt met het voeren van juridische procedures.
In dit geval gaat het om door een rechtsbijstandverlener, mr. J. van Gemert, beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten daarvan komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking ook al is [appellant sub 1] zelf eveneens werkzaam als rechtsbijstandverlener. Niet is gebleken dat Van Gemert als gemachtigde persoonlijk belang heeft bij deze zaak. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant sub 1] de kosten voor het verschijnen van zijn gemachtigde ter zitting niet redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het betoog slaagt.
8. Het hoger beroep is gegrond.
9. Gelet op hetgeen onder 5 en 8 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 juni 2013 gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarin het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2013 ongegrond is verklaard. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 juni 2013 voor zover dat is vernietigd.
10. Bij het besluit van 28 juli 2014 heeft Verispect, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het bezwaar van [appellant sub 1] beslist. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
Bij dit besluit heeft Verispect de gevraagde informatie openbaar gemaakt krachtens de Wob en aan [appellant sub 1] verstrekt. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze van 10 augustus 2014 tegen dit besluit gesteld dat dit besluit wat de openbaarmaking betreft geheel aan de bezwaren tegemoetkomt. Hoewel de grondslag aan dit besluit is ontvallen en het besluit om die reden zal worden vernietigd, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 15 april 2015 in zaak nr. 201404917/1/A3) dat eenmaal openbaar gemaakte informatie niet nogmaals openbaar kan worden gemaakt. Dit betekent dat de bij het besluit van 28 juli 2014 krachtens de Wob openbaar gemaakte gegevens thans voor een ieder openbaar zijn. Derhalve hoeft Verispect niet opnieuw op bezwaar te beslissen.
11. Verispect dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verispect B.V. gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2014 in zaak nr. 13/3842;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verispect B.V. van 28 juli 2014, kenmerk V-DI/CvM/14.109;
VI. vernietigt het besluit van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verispect B.V. van 14 juni 2013, kenmerk V-DI/CvM/13.103, voor zover daarin het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2013, kenmerk V-DI/CvM/13065, ongegrond is verklaard;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder VI. genoemde besluit voor zover dit is vernietigd;
VIII. veroordeelt de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verispect B.V. tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.940,00 (zegge: tweeduizend negenhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verispect B.V. aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Polak w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
280-805.