CRvB, 18-06-2014, nr. 12-5258 ZVW
ECLI:NL:CRVB:2014:2115
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-06-2014
- Zaaknummer
12-5258 ZVW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:2115, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑06‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2014-0366
Uitspraak 18‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Brengt een in Duitslang afgesloten verzekering voor zorg met Europadekking met zich dat is voldaan aan de verplichting op grond van de Zvw een zorgverzekering af te sluiten?
12/5258 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
3 maart 2010, 09/1815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zorginstituut Nederland (appellant) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de “Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg” (Stb.2013, 578) oefent appellant per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder appellant mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M. Mulder en mr. K. Siemeling. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 7 juni 2011 heeft appellant betrokkene bericht dat zij geen zorgverzekering heeft en dat zij binnen drie maanden een zorgverzekering dient af te sluiten.
1.2. Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit) heeft appellant, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 29 september 2011 om betrokkene een boete op te leggen, omdat zij niet binnen drie maanden na 7 juni 2011 een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft afgesloten.
2.1. In beroep heeft betrokkene aangevoerd dat zij in Duitsland is verzekerd voor zorg en dat zij op basis van deze verzekering ook in Nederland verzekerd is voor ziektekosten.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van
29 september 2011 herroepen en bepaald dat het door betrokkene betaalde griffierecht door appellant wordt vergoed. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant ten onrechte niet heeft nagegaan of de door betrokkene in Duitsland afgesloten verzekering tegen ziektekosten bij [naam verzekering] voldeed aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels en dan met name of die verzekering meer dan wel minder zorg aanbiedt dan het wettelijk stelsel toelaat. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek noodzakelijk omdat artikel 25, eerste lid, van de Zvw, waarin is bepaald dat een verzekeraar die het voornemen heeft een zorgverzekering aan te bieden en uit te voeren dit schriftelijk meldt aan de zorgautoriteit, geen toetredingsvoorwaarde voor de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt behelst.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat nagegaan had dienen te worden of de door betrokkene in Duitsland afgesloten verzekering kan worden aangemerkt als een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw. Appellant heeft naar voren gebracht dat het oordeel van de rechtbank geen steun vindt in de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2543, ECLI:NL:RVS:2012:BX2549, ECLI:NL:RVS:2012:BX2552 en ECLI:NL:RVS:2012:BX2567. In deze uitspraken is geoordeeld dat geen sprake is van een zorgverzekering in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Zvw indien de verzekeraar de verzekering niet - zoals artikel 25 van de Zvw voorschrijft - bij de zorgautoriteit heeft gemeld.
3.2. Appellant heeft er tevens op gewezen dat een verzekeraar die zich niet meldt bij de autoriteit, maar toch wenst mee te doen in het systeem van de Zvw van theoretische aard is. Zo een verzekeraar zou dan moeten voldoen aan alle verplichtingen die op grond van de Zvw op hem rusten, terwijl hij geen vereveningsbijdrage ontvangt. Dit heeft tot gevolg - nu het om substantiële bedragen gaat - dat het niet mogelijk is om tegen een concurrerende prijs een zorgverzekering die voldoet aan de vereisten van de Zvw aan te bieden.
3.3. Appellant heeft er ten slotte op gewezen dat [naam verzekering] niet heeft beoogd een zorgverzekering op grond van de Zvw aan te bieden. Niet alleen heeft zij de verzekering niet bij de zorgautoriteit aangemeld, maar zij heeft ook op geen enkele wijze gepretendeerd een zorgverzekering in de zin van de Zvw aan te bieden.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Betrokkene heeft blijkens haar beroepsschrift in de veronderstelling verkeerd dat zij met een Duitse verzekering die ook in Nederland dekking geeft heeft voldaan aan de in Zvw opgenomen verplichting een zorgverzekering af te sluiten. Die veronderstelling is onjuist. Aan die verplichting is slechts voldaan nadat betrokkene een zorgverzekering heeft afgesloten die voldoet aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels.
4.3. Uitgangspunt bij de beoordeling of een niet in Nederland afgesloten verzekering voldoet aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels is of deze verzekering op grond van artikel 25 van de Zvw is gemeld bij appellant, die ingevolge de Zvw een register bijhoudt van de door de verzekeraars aangemelde (model)verzekeringsovereenkomsten. De Raad heeft, anders dan waarvan de rechtbank in overweging 3.4 van de aangevallen uitspraak blijkbaar uitgaat, geen ander oordeel dan de Afdeling Bestuursrechtspraak ter zake heeft neergelegd in zijn uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2549.
4.4. De Raad is met appellant van oordeel dat de situatie dat een niet aangemelde (buitenlandse) zorgverzekering zoals door betrokkene is afgesloten voldoet aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels volstrekt theoretisch is en geen afbreuk doet aan voormeld uitgangspunt. De Raad wijst er in dit verband op dat zelfs in het geval dat deze theoretische situatie zich onverhoopt toch zou voordoen, nog niet zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een zorgverzekering in de zin van de Zvw. Artikel 25 van de Zvw verplicht de verzekeraar die tot de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt wenst toe te treden zich te melden bij de zorgautoriteit. Het is niet in overeenstemming met de systematiek van de Zvw om een niet bij de zorgautoriteit aangemelde buitenlandse zorgverzekering die voldoet aan meerbedoelde regels als zorgverzekering in de zin van de Zvw aan te merken. Dit zou tot het ongerijmde resultaat leiden dat de (buitenlandse) zorgverzekeraar die zo’n verzekering aanbiedt en zich niet tot de Nederlandse markt richt niettemin artikel 25 van de Zvw zou overtreden, op grond waarvan tegen de aanbieder van deze verzekeraar maatregelen kunnen worden getroffen op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg.
4.5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen is voor een onderzoek als door de rechtbank is opgedragen geen plaats. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd.
5.1. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellant in het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat betrokkene niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten.
5.2. Nu betrokkene bij brief van 7 juni 2010 is gewaarschuwd dat zij geen zorgverzekering heeft en niet tijdig adequate maatregelen heeft getroffen, is geen sprake van een situatie waarin betrokkene geen verwijt treft.
5.3. Betrokkene heeft geen gronden ingediend tegen de hoogte van de boete.
5.4. Het beroep van betrokkene dient gelet op hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 ongegrond te worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) D. Heeremans