Verzocker, verhoor V-001C1, blad 2: ‘Deze auto moest in eerste instantie 12.750 euro kosten’
HR, 25-10-2016, nr. 16/02914
ECLI:NL:HR:2016:2412
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2016
- Zaaknummer
16/02914
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑10‑2016; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9335, Afwijzing
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑06‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/206 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2016-0403
NbSr 2016/236
Uitspraak 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Olaf H. 1. Deskundigenonderzoek naar betrouwbaarheid getuige die a.g.v. hersenletsel in een zeer laat stadium verklaringen heeft afgelegd. Rapporten sluiten niet uit dat delen verklaring waarheidsgetrouw kunnen zijn en conclusies deskundigen zijn niet van voldoende gewicht om aanvraag gegrond te verklaren. 2. Niet eerder verstrekte informatie t.a.v. alternatieve dader niet te herleiden tot objectieve en toetsbare informatie waar zij hoofdzakelijk is gebaseerd op niet uit eigen waarnemingen afkomstige gegevens en op veronderstellingen. 3. Herzieningsgrond betrouwbaarheid twee andere getuigen onvoldoende gemotiveerd. 4. Verzoek kennisneming brief dan wel gegevensdragers onvoldoende gemotiveerd. HR wijst de aanvraag tot herziening af.
Partij(en)
25 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/02914 H
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juli 2005, nummer 20/001927-04, ingediend door J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. De procesgang
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Maastricht - de aanvrager ter zake van 1. "moord", 2. "moord", 3. "poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit, en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren" en 4. "Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
1.2.1.
Ten laste van de aanvrager heeft het Hof onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard:
"1.dat hij op 12 juli 2003 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg op [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] op 13 juli 2003 is overleden;
2.dat hij op 12 juli 2003 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer 2] heeft doodgeschoten;
3.dat hij op 12 juli 2003 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet op [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
- moord op [slachtoffer 1]
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren."
1.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen, voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"Algemeen:
(...)
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde in het bijzonder:
"1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 9 december 2004 (pagina's 4 en 5 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal), inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op zaterdagmorgen 12 juli 2003 het parkeerterrein van [A] opgelopen. Ik heb er gekeken naar de prijzen die op een lijst vermeld waren en ik heb een paar auto's bekeken. Op een gegeven moment stond [slachtoffer 1] naast mij en wij hebben toen gesproken over een BMW 740i. (...) Op de prijslijst had ik gezien dat de auto voor 13.500 euro te koop stond. Ik heb met [slachtoffer 1] afgesproken dat ik voor de auto 11.250 euro zou betalen. (...) Ik ben toen naar huis teruggelopen om het geld op te halen. Ik heb thuis 11.400 euro uit de lade van de kast gepakt. (...) Vervolgens ben ik te voet voor de tweede keer op weg gegaan naar [A] . (...) Toen ik daar aankwam (...) zei ik tegen [slachtoffer 1] dat ik de BMW 740i nog even ging bekijken en dat ik dacht dat ik de auto wel zou kopen. Samen met [slachtoffer 1] heb ik toen de auto nogmaals bekeken. (...) Ik heb gezegd dat ik de auto wilde kopen. Wij zijn toen naar het postkantoor gereden in de auto van [slachtoffer 1] , een Honda. [slachtoffer 1] (...) gaf mij de overschrijvingspapieren. Ik ben het postkantoor binnengegaan. (...) Vervolgens zijn wij weer samen teruggereden naar het bedrijf van [slachtoffer 1] . Hij parkeerde de auto bij de oprit van het parkeerterrein en samen zijn wij de straat overgestoken naar de oprit van de woning. [slachtoffer 1] vroeg zijn vrouw om koffie in te schenken en even later kwam zij met koffie het kantoortje binnen. Toen kwam ook het meisje het kantoortje in. (...)
Ik had de autopapieren en de sleutels van [slachtoffer 1] gekregen. De autopapieren had ik in de achterzak van mijn broek gestopt. De autosleutels had ik nog in mijn hand toen ik uit de woning wegvluchtte. (...) Ik heb niets gezegd tegen de getuigen die op het parkeerterrein naar een Opel Frontera stonden te kijken, althans ik kan mij dat niet herinneren. (...) Ik ben in de BMW gestapt en ik ben linksaf het terrein afgereden.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep (schouw) op 8 december 2004 (pagina's 2 tot en met 5 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal), inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] en ik zijn op 12 juli 2003 om ongeveer 12.55 uur naar het postkantoor gereden. (...) Wij waren rond 13.10 uur terug. (...) [slachtoffer 1] ging achter zijn bureau zitten. Ik zat op een stoel voor het bureau. (...) Toen [slachtoffer 2] even later de koffie kwam brengen, liep ook [slachtoffer 3] het kantoor binnen. [slachtoffer 1] was op dat moment bezig om een aankoopbon voor de BMW uit te schrijven. [slachtoffer 2] verliet daarop het kantoortje. [slachtoffer 3] bleef bij ons in het kantoortje. Zij zat op een stoel ter hoogte van de archiefkast. (...) Toen [slachtoffer 1] de aankoopbon had uitgeschreven, schoof hij deze naar mij toe. (...) Een kopie van het kentekenbewijs stopte hij bij het mapje met de papieren. (...) Ik stond vervolgens op en stopte de autopapieren in mijn linkerachterzak. (...) De autosleutel van de BMW werd door [slachtoffer 1] bovenop de papieren gelegd. Ik heb deze sleutel opgepakt en (...) verliet het kantoortje. (...) Ik liep via de deur met het vliegengordijn de woning in. (...) Ik liep naar buiten via de ingang met het vliegengordijn. (...) Ik rende naar de BMW. (...) Ik heb de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien op het bedrijfsterrein.
3.
Het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard, Afdeling Jeugd- en Zeden-zaken, nummer studioverhoor 2003102215 (als bijlage A4-G-072 gevoegd bij het hiervoor genoemde vierde aanvullend proces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 december 2004 ondertekend door [verbalisant 1] , brigadier/rechercheur Jeugd- en Zedenzaken in de politieregio Limburg-Zuid, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Op 21 december 2004 hoorde ik in het bureau van regiopolitie Brabant Zuid-Oost een persoon, die mij opgaf te zijn: [slachtoffer 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994. Van dit verhoor werden audiovisuele opnamen gemaakt in een daartoe bestemde ruimte en de gevolgde procedure is bij afzonderlijk proces-verbaal gerelateerd. Derhalve zal worden volstaan met het weergeven van een uitgebreide samenvatting van het verhoor. Bij het verhoor is in het Limburgs dialect gesproken, aangezien [slachtoffer 3] tevoren hiervoor haar voorkeur had uitgesproken. Ik spreek en versta het Limburgs dialect goed.
Daar waar een V staat, stel ik een vraag of ben ik aan het woord.
Daar waar een A staat, geeft [slachtoffer 3] antwoord of is zij aan het woord.
(pagina's 1-2)
V: Ik weet dat er iets gebeurd is met je opa en oma en ik weet dat jij in het ziekenhuis gelegen hebt. Vertel me daar eens alles over.
A: Ik was toen buiten aan het spelen met [getuige 3] (het hof begrijpt dat bedoeld wordt de getuige [getuige 3] ). Ik liep naast opa en die man naar kantoor toe en toen ging opa het kenteken schrijven en zo en toen vroeg opa aan oma of oma koffie ging zetten en toen kwam oma met de koffie binnen en toen ging oma weg en toen zat ik naast opa op het krukje en toen zag ik die man met de hand in zijn zak gaan.
(Opmerking verbalisant: Terwijl [slachtoffer 3] zegt dat ze zag dat die man met zijn hand in de zak ging, doet ze dit voor. Ik zie dat ze met haar rechterhand in haar rechterbroek-zak gaat).
V: Jij zegt dat je met [getuige 3] ging spelen. Waar ging jij met [getuige 3] spelen?
A: Voor bij ons, bij opa.
(pagina's 3-4)
V: En toen gingen jullie naar kantoor. Waar was [getuige 3] ?
A: Buiten.
V: Toen jij met opa en die man naar kantoor liep, waar was oma?
A: Binnen. Maar toen we op kantoor waren, kwam oma wel een keer binnen.
(pagina 5)
V: Waar zat opa op?
A: Op de bureaustoel.
V: Waar zat opa op de bureaustoel?
A: Achter het bureau.
V: Waar zat die meneer?
A: Die zat voor het bureau.
V: Je zegt dat je toen zag dat die man met zijn hand in zijn zak ging. Wat voor zak was dat?
A: De rechterkant.
V: Was dat de zak van zijn hemd of van zijn broek of van zijn jas of anders?
A: Van zijn broek.
(pagina 6)
V: Toen die man de hand in zijn rechterzak deed, haalde hij iets uit die zak, of bleef de hand in de zak of bewoog hij met de hand in de zak of anders?
A: Hij ging een beetje eruit, toen.
V: Die meneer, hoe zag die er uit?
A: Hij had blond haar en een spijkerbroek aan, een lange.
(pagina 7)
V: Wat voor schoenen had die meneer aan?
A: Mannenschoenen.
V: Wat voor kleur?
A: Zwart.
(pagina's 8-9)
V: Je hebt me verteld dat opa is gaan schrijven op een roze papiertje met iets wits ertussen en wit eronder, wat doordrukt. Als opa uitgeschreven is, wat doet opa dan?
A: Dan scheurt hij dat roze papiertje af, dan vouwt hij het dubbel en dan geeft hij hem dat.
V: Wat deed die meneer met het roze papiertje?
A: Hij pakte het en deed het in zijn achterzak.
V: Hebben ze onder elkaar nog iets gezegd of iets gegeven of zijn ze opgestaan of anders?
A: Ze zijn opgestaan en toen hebben ze elkaar een hand gegeven.
V: Wat zei die man?
A: Bedankt.
V: Wat zei opa?
A: Graag gedaan.
V: En is het dan zo dat hij de auto nog moet kopen of is hij gekocht of moet hij dan nog iets anders opschrijven, of anders?
A: Nee, hij moet alleen nog het geld geven.
V: Wanneer moest die meneer het geld geven?
A: Dat weet ik niet. Voordat die meneer het geld gaf, had hij het al gedaan.
V: Wat had hij gedaan?
A: Toen had hij geschoten.
V: Hoe weet je dat?
A: Dat komt me ineens op.
V: Met wat heeft die meneer geschoten?
A: Met een pistool.
V: Wat was dat voor een pistool?
A: Het was een klein pistool, een soort James Bond pistool. Niet zo'n heel kleintje, maar iets groter.
V: Waar had die meneer het pistool?
A: Hij had het in zijn rechterzak.
V: Hoe weet je dat hij het in zijn rechterzak had?
A: Dat komt ineens in mij op. Ik zag een stukje van het pistool.
V: Waar zag je dat kleine stukje?
A: Daar.
(Opmerking verbalisant: [slachtoffer 3] wijst naar haar rechterbroekzak.)
V: Wat voor kleur had dat?
A: Zwart.
(pagina 10)
V: Je hebt gezegd dat toen je daar zat, je zat naast opa die achter het bureau zat en die meneer zat ervoor en oma heeft koffie gebracht. Toen oma koffie had gebracht, waar ging oma toen naartoe?
A: Terug naar binnen.
V: Waar ging oma zitten?
A: Terug in de woonkamer. Oma zat televisie te kijken.
V: Wie was er nog meer binnen bij oma?
A: Niemand.
V: Toen jij met die man en opa op kantoor zat, heb je toen nog andere mensen gezien op het terrein of andere mensen gezien op kantoor of andere mensen gezien op de stoep bij [getuige 3] of anders?
A: Nee, ik heb alleen [getuige 3] een beetje naar voren zien lopen.
V: Je kon [getuige 3] wat korter bij zien komen lopen, je kon oma binnen zien, in de woonkamer zat ze en heb je verder nog iemand anders gezien?
A: Nee.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, district Sittard, Basiseenheid Stein-Beek-Schinnen, Afdeling Recherche, proces-verbaalnummer 2003102215-9 (doorgenummerde dossierpagina's 433-436), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2003 ondertekend door[verbalisant 2] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 3] , brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 12 juli 2003 hoorden wij een persoon, die opgaf te zijn [getuige 3] , geboren op [geboortedatum] 1991, als getuige. Nadat wij de getuige hadden medegedeeld waaromtrent wij hem wensten te horen, verklaarde hij als volgt.
Op 12 juli 2003 was ik samen met [slachtoffer 3] , een meisje dat familie is van [slachtoffer 1] , mijn buurman, op de oprit van [slachtoffer 1] buiten aan het spelen. Ik zag [slachtoffer 1] op een gegeven moment met zijn auto, een Honda, vertrekken. Hij kwam een minuut of twintig later terug. Ik zag dat er een andere man bij [slachtoffer 1] in de auto zat. [slachtoffer 1] was de bestuurder en de andere man zat naast hem. [slachtoffer 1] stopte op de stoep voor het bedrijf. Ik zag toen dat [slachtoffer 1] naar binnen ging, dat wil zeggen naar zijn huis aan de [a-straat 1]. Hij liep naar zijn kantoor. Ik zag dat die man naar [slachtoffer 1] liep en via de deur bij [slachtoffer 1] aan het kantoor naar binnen liep, dat wil zeggen dat hij via een tussendeur, een aluminiumdeur, naar binnen liep.
Even later hoorde ik ineens schoten, knallen.
Direct na die knallen zag ik die man, die eerst samen met [slachtoffer 1] in de Honda was gekomen, naar buiten komen. Hij rende heel hard weg in de richting van het terrein waar de auto's van [slachtoffer 1] stonden. Ik zag dat die man naar een BMW rende. Ik zag dat die man in de BMW stapte, aan de bestuurderskant. Hij startte de motor en reed het terrein af. Hij reed heel hard weg.
De man had hoge zwarte schoenen aan met ijzer aan de zijkant. Hij droeg een blauwe spijkerbroek. Ik meen dat de man blond haar had.
Ik zag dat er twee mensen op het terrein waren, een man en een vrouw. (Het hof begrijpt dat bedoeld worden de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .) Ik zag dat die vrouw naar het kantoor ging. Toen hoorde ik de vrouw schreeuwen en heel hard huilen. Ik hoorde de vrouw tegen de man zeggen dat hij 112 moest bellen.
U vraagt mij waar [slachtoffer 3] was gebleven. [slachtoffer 3] was naar binnen gegaan. Zij was binnen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2003102215-2 (doorgenummerde dossierpagina's 397-400), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2003 ondertekend door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisante:
Op 12 juli 2003 hoorde ik een persoon, die opgaf te zijn [getuige 1] , als getuige. Nadat ik de getuige had medegedeeld waarover ik haar wenste te horen, verklaarde zij als volgt.
Op 12 juli 2003 ben ik samen met [getuige 2] richting Sittard gereden. Wij hadden afgesproken om naar een nieuwe auto te gaan kijken bij het bedrijf [A] te Sittard. Toen wij bij het bedrijf waren aangekomen, parkeerde [getuige 2] onze auto. Ik deed vervolgens het portier open en ik hoorde toen een harde knal. Toen ik uit de auto stapte en naast de auto stond hoorde ik weer een harde knal. Wij zijn toen samen het terrein opgelopen van het bedrijf [A] . Toen wij halverwege het terrein waren hoorde ik vervolgens weer een knal. Plotseling zag ik een man de oprit van de woning van [slachtoffer 1] af komen rennen. Ik zag dat die man in onze richting het terrein van [A] oprende en naar een auto rende. Dit was een BMW. Ik zag dat de man aan de bestuurderskant instapte en met grote snelheid het terrein afscheurde.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2003102215-3 (doorgenummerde dossierpagina's 406-409), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2003 ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Op 12 juli 2003 hoorde ik een persoon, die opgaf te zijn [getuige 2] , als getuige. Nadat ik de getuige had medegedeeld waarover ik hem wenste te horen, verklaarde hij als volgt.
Op 12 juli 2003 uur wilde ik met mijn vriendin [getuige 1] bij [slachtoffer 1 en 2] naar een andere auto kijken. Ik parkeerde mijn auto voorbij de ingang van het terrein van [slachtoffer 1] . Op dat moment hoorden wij knallen. Ik heb toen gekeken naar de plaats vanwaar ik dat geluid had gehoord. Dit geluid kwam van de overzijde van de straat. Ik zag op dat moment een jongen van ongeveer 10 jaar welke aldaar op de oprit aan het spelen was.
Ik zag vanuit de oprit van [slachtoffer 1] een persoon komen aanrennen. Ik zag dat hij een auto pakte. Het was een BMW. Die BMW is toen pittig weggereden.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van regiopolitie Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2003102215-6 (doorgenummerde dossierpagina's 058-062), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2003 ondertekend door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, [verbalisant 6] , agent van politie, [verbalisant 7] , surveillant van politie, en [verbalisant 8] , vrijwillig hoofdagent van hoofdagent, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 12 juli 2003 omstreeks 13.50 uur bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , ons in een opvallend dienstvoertuig op de hoek Valkstraat/Klaverstraat te Sittard. Wij hoorden van de meldkamer dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden op de Klaverstraat te Sittard. Wij zagen op dat moment op de oprit van een woning, gelegen op de hoek Klaverstraat/Lupinestraat, personen staan. Wij zagen dat deze personen middels armgebaren onze aandacht probeerden te trekken. Wij parkeerden ons dienstvoertuig op de oprit van de betrokken woning (het hof begrijpt: [a-straat 1] ). Wij zagen een deur welke toegang gaf tot een kantoor. Wij zagen dat in dit kantoor een bureau stond waarachter een mannelijk persoon op de bureaustoel zat. Wij zagen dat deze man voorovergebogen met zijn hoofd op het bureaublad lag en dat rondom het hoofd van deze man een plas bloed en braaksel lag.
Tevens zagen wij dat de man schokkende bewegingen maakte en wij hoorden dat hij bij het ademen een rochelend geluid maakte. Wij zagen rechts naast het bureau een kind op de grond liggen. Wij zagen dat dit kind bloed in het gezicht en de hals had en schokkende bewegingen maakte met het hele lichaam en tevens een rochelend geluid maakte bij het ademhalen.
Door de achterdeur kwamen wij in de woning. In de woonkamer zagen wij een vrouwelijk persoon op de grond liggen. Wij zagen een huls op de grond liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 7] , heb met een hand in de hals van de vrouw gevoeld naar tekenen van leven. Ik voelde geen tekenen van leven.
Wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , gingen na het ontvangen van een melding naar de Klaverstraat te Sittard. Bij een woning aan de [a-straat 1] stapten wij uit en liepen vervolgens achter verbalisant [verbalisant 7] aan. In een kantoortje zagen wij een bureau met achter dit bureau een mannelijk persoon in een bureaustoel. Wij zagen dat de man voorovergebogen met zijn hoofd op het bureaublad lag en dat rondom het hoofd een plas bloed en braaksel lag. Wij zagen naast het bureau een kind op de grond liggen met bloed in het gezicht en de hals. Rondom het kind lag bloed op de grond. Wij zagen een patroonhuls liggen onder de kast aan de zijwand. Onder één van de stoelen tegen de achterwand lag eveneens een patroonhuls. Op dat moment zagen wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , dat de eerste ambulance ter plaatse was. Het ambulancepersoneel ontfermde zich over het kind en de man.
Het mannelijk slachtoffer werd met een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis te Maastricht. Het kind werd met de traumahelikopter eveneens overgebracht naar het ziekenhuis te Maastricht.
Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , hebben de woning betreden. Wij zagen een patroonhuls op de grond liggen. Wij zagen in de woonkamer een vrouwelijk persoon op de grond liggen. Aan mij, [verbalisant 5] , werd door een ambulanceverpleegkundige medegedeeld, nadat deze de vrouw had onderzocht had, dat de vrouw dood was.
(...)
15.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, divisie/team grootschalige opsporing, proces-verbaalnummer 2003102215-108 (doorgenummerde dossierpagina's 585-591), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 juli 2003 ondertekend door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 10] , brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 23 juli 2003 hoorden wij een persoon, die opgaf te zijn [getuige 4] , als getuige. Hij verklaarde als volgt:
Op 11 juli 2003 ben ik met [getuige 5] naar [aanvrager] gereden. In zijn woning pakte [aanvrager] een roodkleurige plastic zak met opdruk van het aanrechtblad. Uit deze plastic zak pakte [aanvrager] een pistool. Dit was zo'n wapen waar de patronen in het handvat gaan. [aanvrager] had het pistool in zijn open hand liggen. [aanvrager] deed het pistool weer in de plastic zak.
16.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, divisie/team grootschalige opsporing, proces-verbaalnummer 2003102215-145 (doorgenummerde dossierpagina's 593-594), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 augustus 2003 ondertekend door [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , beiden hoofdagent van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 21 augustus 2003 hoorden wij een persoon, die opgaf te zijn [getuige 4] , als getuige. Hij verklaarde als volgt:
Op 11 juli 2003 zijn [getuige 5] en ik naar de woning van [aanvrager] gereden. [aanvrager] liet mij in zijn woning opeens een pistool zien. Hij pakte dit uit een rode plastic zak die op het aanrecht in de keuken lag. Het wapen was zwart van kleur.
17.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van regiopolitie Limburg Zuid, divisie/team grootschalige opsporing, proces-verbaalnummer 2003102215-107 (doorgenummerde dossierpagina's 575-581), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 juli 2003 ondertekend door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 10] , brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 23 juli 2003 hoorden wij een persoon, die opgaf te zijn [getuige 5] , als getuige. Hij verklaarde als volgt:
Ik heb een wapen gezien bij [aanvrager] thuis. Op vrijdag 11 juli 2003 was ik met [getuige 4] . Wij zijn toen met zijn tweeën naar de woning van [aanvrager] gereden. Ik zag dat [aanvrager] voor de koelkast stond en een klein pistool in zijn hand had. [aanvrager] hield het wapen in zijn gestrekte arm voor zich uit. In zijn andere hand had hij een plastic zak. [aanvrager] heeft het wapen toen weer in de plastic zak gedaan. Het was een klein zwart pistool."
1.2.3. '
s Hofs arrest bevat voorts de volgende "Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3":
"In de kern steunt het oordeel van het hof, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3, telkens primair tenlastegelegde heeft begaan, op:
- de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] , waaruit volgt dat de verdachte de beschikking had over een vuurwapen;
- de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op 12 juli 2003 op het kantoor van [slachtoffer 1] alsmede in de woning van [slachtoffer 1 en 2] op het adres [a-straat 1] te Sittard is geweest;
- de verklaring van [slachtoffer 3] bij gelegenheid van het studioverhoor, waaruit volgt dat zij op het kantoor van haar opa, [slachtoffer 1] , in de rechterbroekzak van de verdachte een stukje van een pistool zag en dat de verdachte vervolgens dat pistool te voorschijn heeft gehaald
en
- de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] , waaruit volgt dat tijdens de aanwezigheid van de verdachte op het adres [a-straat 1] te Sittard aldaar is geschoten.
De verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 4]
Met betrekking tot de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] afgelegde verklaringen overweegt het hof als volgt.
Anders dan de verdediging acht het hof de door de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] afgelegde verklaringen geloofwaardig. Weliswaar kan aan de verdediging worden toegegeven dat de verklaringen van deze getuigen niet volstrekt eensluidend zijn, onder meer omtrent de grootte van het door de verdachte op 11 juli 2003 aan hen getoonde pistool, maar naar het oordeel van het hof verschillen hun verklaringen niet zo wezenlijk van elkaar dat aan die verklaringen geen geloof kan worden gehecht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte het pistool slechts gedurende een kort tijdsbestek aan [getuige 5] en [getuige 4] heeft voorgehouden en dat [getuige 5] en [getuige 4] daarvan zijn geschrokken.
Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat [getuige 5] en [getuige 4] uit rancune vanwege het teloorgaan van de hennepkwekerij, die zij samen met de verdachte in diens woning hadden opgezet, opzettelijk een valse verklaring tegen de verdachte hebben afgelegd, waarvan zij zich de vérstrekkende consequenties, te weten dat de verdachte als de mogelijke dader van de schietpartij zou worden aangemerkt, bewust moeten zijn geweest. In dit verband is van belang dat de hennepkwekerij noch in de verklaringen van de verdachte, noch in de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 4] naar voren komt als de aanleiding voor het tonen van het pistool. [getuige 5] en [getuige 4] waren op 11 juli 2003 immers met de Porsche van (de moeder van) [getuige 4] bij de verdachte op bezoek om een tafeltje op te halen, toen de verdachte vroeg om een stukje in die auto te mogen rijden. Nadat hem die toestemming was geweigerd, is de verdachte zijn woning ingegaan, gevolgd door [getuige 5] en [getuige 4] , waarna hij hen in de woning plotseling een pistool voorhield. Zowel [getuige 5] als [getuige 4] zagen dit als een grap, al schrokken zij in meer of mindere mate wel van het getoonde vuurwapen. In aanmerking nemend, dat de sfeer tussen de verdachte en [getuige 5] / [getuige 4] na het incident met het pistool toeliet, dat de verdachte op de bestuurdersplaats van de Porsche mocht plaatsnemen, ziet het hof het tonen van het pistool aan [getuige 5] en [getuige 4] tegen de achtergrond van de weigering om in de Porsche te mogen rijden meer als stoerdoenerij dan als een serieuze bedreiging. Dit neemt echter niet weg, dat hiermee is komen vast te staan dat de verdachte op de avond voor de schietpartij een pistool tot zijn beschikking had.
De verklaring van de getuige [slachtoffer 3]
Met betrekking tot de verklaring die door [slachtoffer 3] (hierna ook te noemen: [slachtoffer 3] ) op 21 december 2004 tijdens het studioverhoor ten overstaan van brigadier [verbalisant 1] heeft afgelegd, overweegt het hof als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel, dat de verklaring van [slachtoffer 3] wél als bewijsmiddel kan worden gehanteerd. Hierna zal worden aangegeven op welke wijze het hof die verklaring waardeert en waarom het hof de verklaring geloofwaardig en betrouwbaar acht.
Van genoemd studioverhoor zijn opnamen gemaakt die op DVD zijn opgeslagen, van welke opnamen ook de advocaat-generaal en de verdediging kennis hebben genomen. Het hof heeft deze opnamen zorgvuldig bestudeerd en is op grond daarvan tot de onderstaande waardering gekomen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen, dat bij het hanteren van verklaringen van dergelijke jeugdige minderjarigen voor het bewijs in strafzaken behoedzaamheid vereist is. In dit verband merkt het hof op, dat voorzover de verdediging heeft gesteld, dat de getuigenverklaring van een minderjarige van de leeftijd van [slachtoffer 3] slechts als bewijsmiddel kan worden gehanteerd, indien via een nadere test, af te nemen na de getuigenverklaring, een beoordeling heeft plaatsgehad van de beïnvloedbaarheid van de getuige en de eventuele neiging van de getuige om te verklaren overeenkomstig de wensen of verwachtingen van derden, zoals de familie van de getuige, deze stellingname geen steun vindt in het recht.
Het hof heeft zowel acht geslagen op de wijze van verhoren, zoals de inhoud van de door brigadier [verbalisant 1] gestelde vragen, als op de manier waarop [slachtoffer 3] de vragen heeft beantwoord. Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven, dat [verbalisant 1] tijdens het verhoor van 21 december 2004 geen vragen heeft gesteld waarvan op [slachtoffer 3] enige aandrang zou kunnen zijn uitgegaan om anders te verklaren dan overeenkomstig haar eigen herinnering aan de bewuste gebeurtenissen van 12 juli 2003. Het hof heeft met waardering kennis genomen van de wijze waarop [verbalisant 1] , rechercheur Jeugd- en Zedenzaken, dit verhoor in een voor kinderen bestemde ruimte heeft afgenomen. Naar het oordeel van het hof heeft [slachtoffer 3] zich onbevangen kunnen uiten over hetgeen zij zich omtrent die gebeurtenissen herinnerde.
Voorts is er, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] toen heeft verklaard, geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer 3] op dat moment "voorgeprogrammeerd" was of anderszins de neiging had om met een verklaring die niet strookte met haar eigen herinnering te voldoen aan een wens van een derde. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 3] ten aanzien van enkele aspecten door haar tante Tiny is geïnformeerd - het gaat om vier kwesties die zijn vermeld op de pagina's 6, 8 en 11 van het proces-verbaal van het betreffende verhoor - maakt hetgeen [slachtoffer 3] overigens heeft verklaard niet onbetrouwbaar of ongeloofwaardig. In tegendeel: [slachtoffer 3] geeft in die vier gevallen desgevraagd telkens direct aan de informatie van die tante te hebben gekregen.
Het gegeven dat [slachtoffer 3] heeft verklaard (zie pagina 9 van het proces-verbaal) niet te weten waarop de man in het kantoor heeft geschoten, getuigt er naar het oordeel van het hof veeleer van dat [slachtoffer 3] niet is voorgeprogrammeerd. Aannemelijk lijkt immers dat, indien [slachtoffer 3] wél was voorgeprogrammeerd, door haar zou zijn verklaard dat de man op haar opa had geschoten.
Overigens moet worden vooropgesteld dat [slachtoffer 3] met "de man in het kantoor", gezien de samenhang tussen haar verklaring en de verklaringen van de verdachte, bezwaarlijk een ander dan de verdachte bedoeld kan te hebben, te meer nu [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij behalve [getuige 3] (de getuige [getuige 3] , toevoeging hof) op de oprit of in het kantoor niemand anders heeft gezien (zie het proces-verbaal onderaan pagina 10).
Voorts wijst het hof op de voor de verdachte belastende mededeling van [slachtoffer 3] - waarop het hof hierna nog nader zal ingaan - dat zij een stukje van een pistool in de rechterbroekzak van de man zag. Deze mededeling brengt [slachtoffer 3] voor het eerst in een tamelijk gevorderd stadium van het verhoor te berde. Naar het oordeel van het hof kan redelijkerwijs niet worden aangenomen, dat een ten tijde van het verhoor tienjarig meisje, indien zij zou zijn voorgeprogrammeerd, dit onderdeel van haar verklaring zo lange tijd voor zich zou hebben gehouden.
Ook het gegeven dat [slachtoffer 3] een voorbehoud maakt ten aanzien van het pistool ("het kan natuurlijk ook zijn beurs zijn, die zwart is"), getuigt er naar het oordeel van het hof niet van dat [slachtoffer 3] 's verklaring is geprogrammeerd. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan is aannemelijk dat [slachtoffer 3] gebleven zou zijn bij haar verklaring, dat zij (een stukje van) een pistool zag. Overigens hecht het hof aan de door [slachtoffer 3] geopperde mogelijkheid dat het iets anders geweest kan zijn dan een pistool, bijvoorbeeld een beurs, geen andere betekenis dan dat [slachtoffer 3] daarmee een hypothetische mogelijkheid heeft aangegeven.
Uit het voorgaande volgt, dat het hof niet de visie van prof. dr. H.F.M. Crombag deelt, zoals verwoord in diens rapport (pagina 4) van 31 maart 2005, dat [slachtoffer 3] wist wat van haar verwacht werd, namelijk het identificeren van de persoon die op haar opa had geschoten.
Evenmin volgt het hof prof. Crombag in de door hem op bladzijde 5 van dat rapport geuite scepsis ten aanzien van de authenticiteit van een deel van [slachtoffer 3] 's herinnering. Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Buiten de hierboven genoemde kwesties is de verklaring van [slachtoffer 3] naar het oordeel van het hof op (voor de bewijsvoering essentiële) onderdelen zonder twijfel wél authentiek te noemen. In die gevallen verklaart [slachtoffer 3] bijvoorbeeld "dat het ineens in mij opkomt". Bij het bestuderen van de op DVD opgeslagen videobeelden van het studioverhoor, waarvan ook de advocaat-generaal en de raadslieden van de verdachte kennis hebben genomen, heeft het hof de overtuiging bekomen dat [slachtoffer 3] in die gevallen oprecht en spontaan vertelt wat haar plotseling te binnen schiet. Het hof wijst in dit verband bijvoorbeeld op het gegeven dat [slachtoffer 3] zich plotseling herinnert dat zij een stukje van een pistool in de rechterbroekzak van de man zag (vanaf midden pagina 9 van het proces-verbaal van het studioverhoor). Naar het oordeel van het hof is de herinnering van [slachtoffer 3] aan het stukje van een pistool in de broekzak van de man authentiek. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [slachtoffer 3] in het aanvangsstadium van het studioverhoor (zie het proces-verbaal, onderaan pagina 1 en bovenaan pagina 2) op de uitnodiging van de verbalisante om haar alles te vertellen van hetgeen bij haar opa en oma is gebeurd nog verklaart "ik zag die man met zijn hand in zijn zak gaan" en ook later, wanneer de verbalisante op de in het eerste stadium van het verhoor afgelegde verklaring terugkomt (zie het proces-verbaal, onderaan pagina 5) verklaart [slachtoffer 3] niet meer dan "... en toen zag ik die man met zijn hand in de zak gaan". Pas in een nog later stadium van het studioverhoor (zie het proces-verbaal, midden pagina 9) verklaart [slachtoffer 3] voor het eerst dat de man een pistool in de rechterzak had, waarvan zij een stukje gezien heeft. Volgens de verbalisante wijst [slachtoffer 3] daarbij naar haar rechterbroekzak. Bovendien verklaart [slachtoffer 3] (zie het proces-verbaal, midden pagina 9): "Het was een klein pistool, een soort James Bond-pistool, niet zo'n heel kleintje, maar iets groter," waaruit het hof concludeert dat [slachtoffer 3] niet alleen een klein stukje van het pistool in de rechterbroekzak van de man heeft gezien, maar dat zij tevens het gehele pistool moet hebben gezien, want alleen dan is verklaarbaar dat [slachtoffer 3] de hiervoor genoemde details van het pistool kan opnoemen. En dat [slachtoffer 3] het gehele pistool heeft gezien, is alleen verklaarbaar indien de man, verdachte, het pistool uit zijn broekzak te voorschijn heeft gehaald.
Het hof is bekend met het verschijnsel dat bekend staat als de Wet van Ribot en dat inhoudt dat met het verloop van de tijd de omvang van een gat in de herinnering voor gebeurtenissen rond het oplopen van een hersentrauma kleiner wordt, waardoor het slachtoffer van een trauma in de loop van de tijd weer herinneringen terugkrijgt, die eerder verloren leken. Dit verklaart dat [slachtoffer 3] op 8 december 2004 zich plotseling fragmenten van het gebeurde op 12 juli 2003 herinnerde en het verklaart ook dat pas in de loop van het studioverhoor, mogelijk door de herbeleving van het gebeurde op 12 juli 2003, in [slachtoffer 3] ’s herinnering is teruggekomen dat zij een stukje van het pistool in de rechterbroekzak van de verdachte heeft gezien en dat zij zich de details omtrent het model en de grootte van het pistool kan herinneren.
(...)
De overtuiging van het hof
Op grond van onder meer de hiervoor reeds kort aangeduide bewijsmiddelen - een volledig overzicht van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zal in de aanvulling op het verkort arrest worden opgenomen - heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3, telkens primair tenlastegelegde heeft begaan.
In de door het hof gebezigde bewijsmiddelen vindt ook de verklaring van de verdachte, dat niet hij, maar een hem onbekende man de schutter is geweest, haar weerlegging.
De overtuiging dat de verdachte als de dader van het onder 1, 2 en 3 telkens primair tenlastegelegde moet worden aangemerkt, wordt in het bijzonder nog versterkt door de ongeloofwaardige verklaringen die de verdachte omtrent het gebeurde heeft afgelegd en diens, in het licht van zijn verklaring dat hij slechts getuige was van de schietpartij, onbegrijpelijke gedragingen.
Het hof acht verdachtes verklaring dat hij, nadat de transactie met [slachtoffer 1] op het kantoor was afgewikkeld, desgevraagd van [slachtoffer 1] toestemming had gekregen om in de woning naar het toilet te gaan, ongeloofwaardig in het licht van de door de getuige [getuige 6] ter terechtzitting van het hof van 9 december 2004 afgelegde verklaring, die onder meer inhoudt (pagina 21 van het proces-verbaal terechtzitting):
"Ik weet zeker dat [slachtoffer 1] niemand gebruik zou laten maken van zijn toilet. Het toilet was zijn heiligdom. Zelfs ik mocht er geen gebruik van maken."
Het hof hecht geloof aan de door deze getuige afgelegde verklaring, die naar eigen zeggen bij [slachtoffer 1 en 2] "kind aan huis" was, hetgeen bevestigd wordt door andere getuigen ( [getuige 7] , dossierpagina 533, en [getuige 8] , dossierpagina 529). In aanmerking nemend dat zelfs een huisvriend van [slachtoffer 1 en 2] geen gebruik mocht maken van het toilet, acht het hof niet geloofwaardig dat [slachtoffer 1] aan een relatief onbekende wel toestemming zou hebben gegeven om naar het toilet te gaan. Naar het oordeel van het hof heeft de verklaring van de verdachte, dat hij in de woning van [slachtoffer 1 en 2] op zoek ging naar het toilet, slechts ten doel te maskeren dat hij in werkelijkheid de woning van [slachtoffer 1 en 2] heeft betreden (waarbij de verdachte mogelijk sporen, zoals vingerafdrukken, zou achterlaten) om in de woning het slachtoffer [slachtoffer 2] het zwijgen op te leggen, teneinde te voorkomen dat zij de verdachte zou kunnen aanwijzen als degene die in het kantoor op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] had geschoten.
Met betrekking tot de naar het oordeel van het hof onbegrijpelijke gedragingen van de verdachte onderscheidt het hof twee afzonderlijke situaties, te weten de situatie tijdens en de situatie na de schietpartij.
Voor wat betreft eerstgenoemde situatie gaat het om de tijdsspanne waarin de verdachte, nadat hij (naar zijn zeggen) de woning van [slachtoffer 1 en 2] had betreden om naar het toilet te gaan, achter zich plotseling twee schoten hoorde. Hieromtrent heeft de verdachte, onder meer bij gelegenheid van de schouw op 8 december 2004, verklaard dat hij op dat moment naar rechts is weggedoken en zich in de keuken van [slachtoffer 1 en 2] voor de schutter verborgen heeft gehouden. Bij die gelegenheid heeft de verdachte voorts de positie ingenomen die hij volgens zijn verklaring ook op 12 juli 2003 zou hebben ingenomen. De voorzitter heeft hetgeen daarbij door het hof is waargenomen in het proces-verbaal doen opnemen met de woorden:
"de verdachte [neemt] gehurkt, met zijn handen gevouwen op zijn hoofd, (aan de kant van de binnenplaats) tegen het eerste keukenkastje aan en met de rug in de richting van de tussenruimte (toevoeging hof: bedoeld wordt de aanbouw van de woning, waar de eettafel van [slachtoffer 1 en 2] is gesitueerd) gekeerd, de positie in die hij volgens zijn verklaring op 12 juli 2003 heeft ingenomen".
Naar het oordeel van het hof is het volstrekt onwaarschijnlijk dat iemand, die achter zich knallen hoort, die hij aanstonds herkent als schoten uit een vuurwapen, zou trachten zich op de door de verdachte getoonde wijze verborgen te houden voor het mogelijk van achteren (te weten vanuit de tussenruimte) komend gevaar. In de positie die de verdachte zegt te hebben ingenomen, was hij voor de schutter een weerloos doelwit en ontbrak het de verdachte aan mogelijkheden adequaat te kunnen handelen, indien het gevaar, waarvoor hij naar eigen zeggen beducht was, zich zou realiseren.
De gedragingen van de verdachte na afloop van de schietpartij - uit de verklaringen van onder meer de verdachte zelf, de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] blijkt dat de verdachte na de schietpartij hardlopend de oprit van de woning van [slachtoffer 1 en 2] af kwam, naar de auto op het parkeerterrein van [A] liep, instapte en hard weg reed - kunnen op het eerste gezicht nog worden geduid als gedragingen van iemand die zojuist getuige is geweest van een schietpartij en daardoor in grote paniek is geraakt. Maar in het licht van de volgende feiten en omstandigheden zijn deze gedragingen redelijkerwijs niet als zodanig te duiden.
Zo heeft de verdachte de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , die op het tegenover de woning van [slachtoffer 1 en 2] gelegen parkeerterrein van [A] een auto aan het bekijken waren en die de verdachte naar eigen zeggen wel heeft gezien, niet gewaarschuwd dat zich in de woning aan de overzijde een man met een vuurwapen ophield. Evenmin heeft de verdachte de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] gevraagd de politie te waarschuwen en medische hulp in te roepen, terwijl hij toch begrepen moet hebben dat er bij de schietpartij in ieder geval gewonden konden zijn gevallen. Ook zelf heeft de verdachte de hulpdiensten niet gewaarschuwd, zelfs niet toen hij zich in de auto van de plaats van het misdrijf had verwijderd en voor hemzelf het gevaar geweken was. Daarentegen is de verdachte naar zijn woning gereden, maar ook daar heeft hij de hulpdiensten niet verwittigd. Evenmin heeft hij de politie of zijn vriendin en haar broer geïnformeerd omtrent hetgeen waarvan hij kort daarvoor getuige was geweest. Wel heeft de verdachte de bagage van zijn vriendin en haar broer in de auto geladen, waarna zij onmiddellijk naar Roemenië zijn vertrokken.
Naar het oordeel van het hof passen deze gedragingen bij een dader, die tracht aan zichzelf de straffeloosheid te verzekeren, en niet bij een getuige die in paniek verkeert naar aanleiding van hetgeen hem is overkomen. Dit oordeel wordt versterkt door het gedrag van de verdachte gedurende de dagen na de schietpartij. In dit verband noemt het hof:
- het gegeven dat de verdachte zijn beste vriend, [betrokkene 1] , een dag te vroeg opbelt om hem te feliciteren met zijn verjaardag ( [betrokkene 1] is geboren op [geboortedatum] ) en het gegeven dat de verdachte met een betrekkelijk onnozele vraag - in ieder geval afgezet tegen de ernst van hetgeen hem korte tijd daarvoor was overkomen - over het aantal PK's van de auto telefonisch contact opneemt met een vriend/collega, [betrokkene 2] . Naar het oordeel van het hof kan de verdachte met deze telefoongesprekken geen andere bedoeling hebben gehad dan zich op slinkse wijze via [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te laten informeren omtrent de ontwikkelingen in Sittard;- het gegeven dat de verdachte, wanneer hij in de loop van de middag en avond van 12 juli 2003 wordt opgebeld door [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , en [betrokkene 4] , zich volstrekt van den domme houdt met betrekking tot de schietpartij. Zelfs zegt de verdachte tegen zijn werkgever, [betrokkene 4] (zie telefoontap op dossierpagina's 305 en 306) dat de schietpartij moet hebben plaatsgevonden nadat hij, verdachte, bij [A] was weggegaan. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zich op deze manier uit te laten slechts ten doel gehad te voorkomen dat hij in verband werd gebracht met de schietpartij;- het gegeven dat de verdachte, hoewel hij zijn vriendin en haar broer in Wenen heeft achtergelaten met de bedoeling aanstonds naar Nederland terug te keren en zich bij de politie te melden, eerst nog twee dagen in Recklinghausen (Duitsland) bij [betrokkene 5] blijft bivakkeren. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte voor deze vertraging geen redelijke uitleg gegeven, hoewel hij begrepen moet hebben - ook als zijn lezing zou worden gevolgd dat hij van de schietpartij slechts getuige was geweest - dat de politie in Nederland hem dringend wilde spreken. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de verdachte deze tijd nodig heeft gehad om sporen uit te wissen (zoals het [laten] uitwassen van het T-shirt, dat hij ten tijde van de schietpartij droeg; zie in dit verband de verklaring van [betrokkene 5] op dossierpagina 1548) en om het verhaal te bedenken dat hij vanaf dat moment als de waarheid is gaan presenteren.
(...)
De verklaring van verdachte
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aannemelijkheid van de verklaring van verdachte, dat niet hij, maar een hem onbekende man de schutter is geweest, wordt ondersteund door:
A) het ontbreken van forensisch bewijs;
B) de aannemelijkheid van een andere persoon als dader;
C) de resultaten van de schouw op 8 december 2004;
D) de psycholoog prof. dr. Bullens.
(...)
Ad B)
In het kader van de stelling dat aannemelijk is dat een ander dan de verdachte de dader is, stelt de verdediging stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de waarnemingen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] niet de mogelijkheid uitsluiten dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk is voor de delicten onder 1, 2 en 3 en dat deze derde via de achterzijde de woning heeft verlaten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De eerste rechter heeft de verklaringen van genoemde getuigen gebruikt in het kader van de constructie van het bewijs, dat geen ander dan de verdachte via de voorzijde de woning van [slachtoffer 1 en 2] heeft verlaten. Voor wat betreft de achterzijde van de woning heeft de rechtbank deze mogelijkheid uitgesloten geacht op basis van het door de technisch rechercheur [verbalisant 13] op de tuinpoort ca. uitgevoerde sporenonderzoek, waaruit hem geen sporen van overklimming waren gebleken.
(...)
In het kader van de stelling dat aannemelijk is dat een ander dan de verdachte de dader is, heeft de verdediging voorts nog aangevoerd, dat in het dossier een verklaring ligt van de getuige [getuige 9] (dossierpagina 1759), waaruit volgt dat hij korte tijd na de schietpartij in de brandgang achter de woning van [slachtoffer 1 en 2] een man zag lopen, die zijn rechterhand in de rechterbroekzak hield en daarin mogelijk iets vasthield. De verdediging stelt vervolgens dat het door deze getuige opgegeven signalement van de betreffende man vrijwel naadloos aansluit op het door de verdachte opgegeven signalement van de schutter.
Het hof overweegt hieromtrent:
In de visie van de verdediging wijken de beide signalementen uitsluitend van elkaar af voor wat betreft de gezichtsbeharing. Uit de tabel op dossierpagina 1755 blijkt dat er in ieder geval ook voor wat betreft de (lengte van de) broek een wezenlijk verschil bestaat tussen de opgegeven signalementen. Daar komt nog bij dat de getuige [getuige 9] de man in de brandgang heeft gezien op het moment dat de traumahelicopter reeds was gearriveerd (dit was om circa 14.20 uur; zie dossierpagina 0054), derhalve circa 50 minuten nadat de schietpartij had plaatsgevonden (om 13.34 uur was de schietpartij gemeld bij de Centrale Ambulance Post, zie dossierpagina 007). Het hof acht niet aannemelijk dat de dader zich zou hebben blootgesteld aan het risico van ontdekking door zich gedurende zo lange tijd op of nabij de plaats van het misdrijf op te houden. Op grond van het vorenstaande (...) gaat het hof niet mee in de veronderstelling dat de man in de brandgang mogelijk de schutter zou kunnen zijn.
(...)"
1.3.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0216, NJ 2006/649, het tegen het arrest van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.
1.4.
Op 26 juni 2013 heeft mr. J.W.H. Peters een verzoek als bedoeld in art. 461, eerste lid, Sv ingediend om nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een grond voor herziening. Aangaande dit verzoek heeft de Adviescommissie afgesloten strafzaken op de voet van art. 462, derde lid, Sv geadviseerd tot het doen van nader onderzoek. De Procureur-Generaal heeft dit advies overgenomen en nader onderzoek doen verrichten. In dat kader heeft de Advocaat-Generaal Hofstee een deskundige (gedrags)neurologie doen benoemen (prof. dr. C. Jonker) die ter zake heeft gerapporteerd, heeft hij een aantal getuigen doen horen ( [getuige 10 t/m 13] ) en onderzoek laten doen naar sporen van hulzen. De Procureur-Generaal heeft zich bij monde van de Advocaat-Generaal op het standpunt gesteld dat uit het nader onderzoek geen grond is gebleken voor een herzieningsaanvraag als bedoeld in art. 460, eerste lid, Sv.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling (hierna: novum).
3.2.
Het gaat hier om een veroordeling van de aanvrager ter zake van een dubbele moord op het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en poging tot doodslag op hun kleindochter [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] is hierbij met een vuurwapen door haar hoofd geschoten.
3.3.1.
De herzieningsaanvraag behelst een beroep op gegevens die - naar wordt gesteld - op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen niet bestaanbaar schijnen in dier voege dat het ernstige vermoeden ontstaat dat, waren zij ten tijde van de behandeling van de zaak door het Hof in 2003 bekend geweest, het onderzoek van de zaak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
De Hoge Raad begrijpt de aanvraag aldus dat daarin naar de kern bezien een beroep wordt gedaan op een drietal herzieningsgronden:
(i) er zijn ernstige twijfels gerezen over de waarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] (de gronden onder de nummers 1, 6 en 10);
(ii) er is een alternatieve dader (de gronden onder de nummers 5, 7, 8, 11 tot en met 15);
(iii) er zijn ernstige twijfels gerezen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 4] (de gronden onder de nummers 2, 3 en 4).
3.3.2.
Daarnaast bevat de aanvraag verschillende verzoeken om kennis te nemen van bescheiden of gegevensdragers (de gronden onder de nummers 9, 16 en 17).
3.4.1.
Bij de beoordeling van de aangevoerde gronden moet worden vooropgesteld dat voor de beantwoording van de vraag of zij het hiervoor onder 3.1 aangeduide ernstige vermoeden wekken de gehele bewijsvoering van het Hof van belang is. Het gaat er dus om of een aangevoerde grond, gelet op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de door het Hof gegeven nadere bewijsoverwegingen, een dergelijk vermoeden wekt.
3.4.2.
De Hoge Raad stelt voorts het volgende voorop.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II, 2008-2009, 32 045, nr. 3, p. 32).
Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen.
Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven. Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
a. de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum), en dat dus niet kan worden volstaan met een verwijzing naar bijgevoegde bescheiden waaruit zo een novum zou moeten blijken;
b. de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
c. de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten
(i) waarom welk onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en
(ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen (vgl. HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:922, NJ 2014/353).
4. Beoordeling van de tweede herzieningsgrond
4.1.
De Hoge Raad vangt aan met de bespreking van de meest verstrekkende herzieningsgrond, te ontlenen aan hetgeen is aangevoerd onder de nummers 5, 7, 8, 11 tot en met 15, te weten dat niet de aanvrager maar een persoon genaamd [betrokkene 6] de dader is.
4.2.
Blijkens de gedingstukken is deze stelling, die in zoverre niet nieuw is, door het Hof verworpen. Uit de overwegingen van het Hof valt af te leiden dat, nu in het huis geen mogelijke dader is aangetroffen, getuigen alleen de aanvrager rennend het huis hebben zien verlaten meteen nadat zij schoten hadden gehoord waarna hij met grote snelheid in een auto wegreed, een eventuele andere dader het huis dus aan de achterzijde moet hebben verlaten, doch dat die mogelijkheid op grond van technisch sporenonderzoek en de onaannemelijkheid dat de dader lang ter plaatse zou zijn blijven wachten, uitgesloten moet worden geacht.
4.3.
De in de aanvraag onder de genoemde nummers vervatte verklaringen en geschriften (brieven en e-mails) bevatten weliswaar niet eerder verstrekte informatie dat de genoemde [betrokkene 6] de eigenlijke dader is, doch dat is niet te herleiden tot objectieve en toetsbare informatie waar zij hoofdzakelijk is gebaseerd op niet uit eigen waarnemingen afkomstige gegevens en op veronderstellingen. Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 10] (onder 11) een ontkenning inhoudt van de verklaring van [getuige 12] (onder 7 en 13) omtrent verstrekte informatie over het daderschap van [betrokkene 6] . Mede gelet op de gronden waarop het Hof de aanwezigheid van een andere dader uitgesloten heeft geacht, leveren de thans gepresenteerde verklaringen en geschriften geen gegeven op dat het ernstige vermoeden wekt als hiervoor onder 3.1 vermeld.
5. Beoordeling van de eerste herzieningsgrond
5.1.
In de aanvraag zijn onder 1, 6 en 10 omstandigheden naar voren gebracht die volgens de aanvraag ernstige twijfel oproepen aan de waarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] , wier verklaring tijdens het studioverhoor het Hof als bewijsmiddel heeft gehanteerd. Daarbij gaat het om de verklaring van [slachtoffer 3] dat zij heeft gezien dat de koper van de auto (zijnde de aanvrager) op de plaats delict een pistool in zijn rechterbroekzak had en daarmee heeft geschoten, welke verklaring zij gedurende de behandeling van de zaak in hoger beroep tijdens een studioverhoor bij de politie heeft afgelegd aan de hand van, naar haar zeggen, teruggekeerde herinneringen. Ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg was nog geen verklaring van haar beschikbaar geweest, omdat zij zich als gevolg van ernstig hoofdletsel door het schot in haar hoofd niets meer van de gebeurtenissen op 12 juli 2003 had kunnen herinneren.
5.2.
Ter onderbouwing van de herzieningsgrond zijn bij de aanvraag gevoegd een op verzoek van de aanvrager opgemaakt neuropsychologisch rapport van dr. A.W.C.J. Hendriks en prof. dr. H.H.J. Kolk (onder 1), een uitlating van [slachtoffer 3] in een uitzending van Hart van Nederland van 28 mei 2013 (onder 6) en de hiervoor reeds genoemde pro justitia rapportage van prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog (onder 10).
Het rapport van Hendriks en Kolk houdt als conclusie in:
"Op grond van wat bekend is over de gevolgen van ernstig traumatisch hersenletsel in het algemeen bij kinderen, de hersenbeschadigingen van [slachtoffer 3] binnen het kogeltraject en buiten het kogeltraject, de aanzienlijke kans op bijkomende hersenschade als gevolg van zuurstoftekort, en de invloed van bewustzijnsverlagende en spierontspannende medicatie, toegediend direct na het ontstaan van het hersenletsel, is het zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer 3] geen herinneringen heeft aan de echte gebeurtenissen voorafgaand aan de schietpartij."
Steun voor het oordeel dat sprake is van "false memories" ontleent de aanvrager aan voormelde uitlating van [slachtoffer 3] :
"Toen ik in het ziekenhuis lag kwam de recherche ook naar ons toe en hebben ze mij ook gevraagd van ehh wat is er gebeurd???, toen wist ik inderdaad ook nog niks. Maar aan het begin van de maand toen was ik veel bij mijn tante en die hebben een kapsalon en toen, daar praatte ik altijd veel met de klanten en op een gegeven moment heb ik, begon ik gewoon, kwam er in één keer van het ene op het andere moment kwam er steeds meer naar boven terug."
Voormeld rapport van Jonker houdt als conclusie in:
"In aanmerking genomen de omvang van het letsel in de frontaalkwabben, de waarschijnlijkheid dat er secundair schade is opgetreden aan de temporale kwabben dan wel aan de vezelverbindingen tussen frontaalkwab en temporaalkwab, het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de relatie tussen frontaalkwabletsel en retrograde amnesie, en de aanwezigheid van het frontaalsyndroom ten tijde van het audio verhoor, is het onwaarschijnlijk dat de herinneringen aan het schietincident van [slachtoffer 3] , weergegeven in het studioverhoor van 21 december 2004, volledig berusten op een authentieke weergave van de gebeurtenissen."
5.3.1.
Eerder waren nog geen neuropsychologische en (gedrags)neurologische deskundigenrapporten overgelegd, zodat beide rapporten in zoverre een nieuw gegeven vormen. Het gaat er vervolgens om, gelijk hiervoor onder 3.4.1 overwogen, of de resultaten van deze onderzoeken tegen de achtergrond van de gehele bewijsvoering van het Hof het hiervoor onder 3.1 aangeduide ernstige vermoeden wekken. Dit is niet het geval.
5.3.2.
Uit de conclusies van de rapporten blijkt dat de deskundigen slechts een oordeel hebben gegeven over de door hen ingeschatte mate van waarschijnlijkheid dat de verklaring van [slachtoffer 3] - in aanmerking genomen het haar toegebrachte hersenletsel - volledig juist is. Aldus sluiten die conclusies niet uit dat delen van de verklaring van [slachtoffer 3] waarheidsgetrouw kunnen zijn. In dat verband neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof ermee bekend was dat [slachtoffer 3] als gevolg van het schietincident op 12 juli 2003 ernstig hersenletsel had opgelopen en dat zij pas in een zeer laat stadium verklaringen heeft afgelegd over wat zij zich na verloop van tijd is gaan herinneren over dit schietincident, alsmede dat in het dossier van verschillende zijden kritische opvattingen zijn opgetekend over de vraag in hoeverre aannemelijk is dat [slachtoffer 3] na verloop van tijd alsnog authentieke herinneringen zou krijgen aan het gebeurde. Desondanks heeft het Hof gemotiveerd geoordeeld dat het de verklaringen van [slachtoffer 3] als geloofwaardig aanmerkt.
Daarbij komt dat ook voor zover de conclusies van de deskundigen - erop neerkomend dat zij het onwaarschijnlijk achten dat de herinneringen van [slachtoffer 3] volledig berusten op een authentieke weergave van het gebeurde - als een nieuw gegeven kunnen worden aangemerkt, daarvan niet kan worden gezegd dat het van voldoende gewicht is om de aanvraag gegrond te verklaren. Wat er zij van de waarde die het Hof aan de verklaring van [slachtoffer 3] heeft toegekend, ook zonder die verklaring kan uit het beschikbare bewijsmateriaal - waaruit onder meer blijkt van de aanwezigheid van de aanvrager op de plaats van het delict en van verdachte omstandigheden waaronder hij het huis heeft verlaten - redelijkerwijs worden afgeleid dat de aanvrager zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, mede gelet op de diverse gronden waarop het Hof de ontkenning van de aanvrager ongeloofwaardig heeft geacht.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de deskundigenrapporten niet een ernstig vermoeden kunnen opleveren in de zin als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
6. Beoordeling van de derde herzieningsgrond
6.1.
De onder 2, 3 en 4 gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de verklaringen die de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] hebben afgelegd. Deze houden in dat zij de dag voorafgaand aan het schietincident hebben waargenomen dat de verdachte een pistool vasthield. De nadere gegevens zouden steun bieden aan de stelling van de aanvrager dat ernstig getwijfeld moet worden aan de waarheid van de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 4] .
6.2.
Ter onderbouwing van deze stelling is in de aanvraag (onder 2) verwezen naar een artikel van Fawcett e.a. uit 2013 over het "weapon focus effect" en (onder 3) naar beschouwingen over 'likelihoods' en 'likelihood'-verhoudingen, beschreven in hoofdstuk VI van het boek van prof. T. Derksen, "Verkeerde plaats, verkeerde tijd, de zaak [aanvrager] ". Nog daargelaten dat niet het artikel van Fawcett maar een artikel van Kramer, Buckhout en Eugenio uit 1990 is bijgevoegd, voldoet het aangevoerde niet aan de ingevolge art. 460, tweede lid, Sv geldende eis. Niet wordt met voldoende precisie uiteengezet waarom het gestelde tot herziening moet leiden (zoals hiervoor onder 3.4.2 bedoeld). Hetzelfde geldt voor zover de aanvraag sub 3 voorts nog beschouwingen bevat over mogelijk bestaande rancunes bij [getuige 5] en [getuige 4] jegens de aanvrager. De in dat verband getrokken conclusie "(n)och de verklaringen, noch het gedrag van [getuige 5] en [getuige 4] geven uitsluitsel over hun gevoelens ten opzichte van verzoeker" is onvoldoende stellig en te onbepaald.
6.3.
Het aangevoerde onder 4, dat betrekking heeft op een interview van prof. dr. H.F.M. Crombag met de officier van justitie waaruit zou blijken dat [getuige 5] en [getuige 4] "risicoloos de waarheid konden spreken, maar ze konden ook risicoloos liegen", treft hetzelfde lot nu niet met voldoende precisie is uiteengezet waarom het gestelde tot herziening moet leiden.
7. Beoordeling van het verzoek tot kennisneming van een brief dan wel gegevensdragers
De onder de nummers 9, 16 en 17 geformuleerde gronden ontberen een nauwkeurige omschrijving van het onder 3.1 bedoelde gegeven. Zij voldoen daarmee niet aan hetgeen hiervoor onder 3.4.2 is vooropgesteld. Er wordt immers zonder enige duiding geciteerd uit dan wel verwezen naar bijlagen.
8. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de in de aanvraag aangevoerde gegevens noch afzonderlijk, noch in samenhang beschouwd, een ernstig vermoeden wekken als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Dat brengt mee dat de aanvraag kennelijk ongegrond is.
9. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016.
Beroepschrift 03‑06‑2016
Verzoek tot Herziening
Art. 457 lid 1 sub c Sv.
AAN DE PROCUREUR-GENERAAL
VAN DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN
- 6 JUNI 2016
DATUM:
NR:]
Tot u wendt zich:
[verzoeker], roepnaam [verzoeker], verder te noemen: ‘verzoeker’, geboren op [geboortedatum] 1973, thans verblijvende in de PI te Dordrecht, te dezer zake woonplaats kiezende te 3811 EX Amersfoort aan het Havik 13 ten kantore van diens raadsman mr. J. Peters, die door hem bepaaldelijk gemachtigd is dit herzieningsverzoek te ondertekenen en in te dienen.
I. | Inleiding | 3 | |
II. | Gehanteerde bewijsmiddelen | 9 | |
III. | De Nova | 14 | |
— | Novum 1 | 14 | |
— | Novum 2 | 25 | |
— | Novum 3 | 29 | |
— | Novum 4 | 41 | |
— | Novum 5 | 44 | |
— | Novum 6 | 44 | |
— | Novum 7 | 46 | |
— | Novum 8 | 46 | |
— | Novum 9 | 46 | |
— | Novum 10 | 47 | |
— | Novum 11 | 58 | |
— | Novum 12 | 58 | |
— | Novum 13 | 59 | |
— | Novum 14 | 59 | |
— | Novum 15 | 59 | |
— | Novum 16 | 59 | |
— | Novum 17 | 61 | |
IV. | Andere argumenten die de overtuiging van het hof nog ‘in het bijzonder hebben versterkt’ en nieuwe feiten aangaande die extra argumenten | 62 | |
V. | Resumé en eindconclusie | 104 |
Herzieningsverzoek in de zaak [verzoeker]
I. Inleiding
Op zaterdag 12 juli 2003 werd het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op klaarlichte dag met pistoolschoten om het leven gebracht [slachtoffer 1] was aanwezig in zijn kantoor gelegen aan de [a-straat 1] te [a-plaats] en [slachtoffer 2] in de woonkamer van het woonhuis gelegen naast dit kantoor, eveneens aan de [a-straat 1] te [a-plaats]. De schutter schoot in het kantoor ook de kleindochter van het echtpaar, [slachtoffer 3], door het hoofd. Zij overleefde het schot, na een coma van 13 dagen, waarna ernstig hersenletsel restte.
Verzoeker erkent dat hij op die tijd op de plaats delict was, en wel vanwege de koop van een auto, maar verzoeker heeft altijd ontkent dat hij de schutter is geweest. Hij heeft iemand anders gezien van wie geen sporen zijn gevonden. De politie kwalificeert dit verhaal van verzoeker tot een smoes en neemt dit niet serieus.
Op 14 juli 2005 wordt verzoeker door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (20/001927-04) veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven zoals onder 1 en 2 ten laste gelegd van het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], poging tot doodslag zoals onder 3 ten laste gelegd van kleindochter [slachtoffer 3] en diefstal zoals onder 4 ten laste gelegd waarbij de verzoeker zich de toegang tot de plaats van het misdrijf zou hebben verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik zou hebben gebracht door middel van braak (Productie 1).
Door Hof, Openbaar Ministerie en verdediging aanvaarde feiten
Verzoeker moest zijn vriendin [betrokkene 12] op zaterdag 12 juli 2003 nog diezelfde dag in Roemenië zien te krijgen, omdat haar Roemeense visum op die dag verliep. [betrokkene 12] woonde al zo'n 18 maanden bij verzoeker in [a-plaats]. Hij had haar beloofd ervoor te zorgen dat zij op tijd in Roemenië zou zijn. Ze zouden oorspronkelijk op vrijdag vertrekken, maar een extra rit die verzoeker van zijn baas moest uitvoeren, maakte dat hij pas op vrijdag om 17.00 uur thuis kwam. Zaterdag was de laatste kans. Een verlopen visum geeft ernstige problemen bij het verkrijgen van een nieuw visum. Van de reis naar Roemenië op die dag waren al meerdere bekenden van verzoeker geruimere tijd op de hoogte, waaronder zijn werkgever en zijn vriend.
Verzoekers oude auto, een Ford Escort, had het een paar weken voor zaterdag 12 juli 2003 begeven. Hij had zich voorgenomen een tweedehands auto te kopen. Hij dacht aan een BMW cabrio serie 3. Daar was hij de afgelopen weken al op diverse momenten mee bezig geweest. Hij had zelfs een vriend verzocht een auto te bekijken. Ook verzoeker zelf had de laatste weken al gezocht. Maar op zaterdagochtend 12 juli 2003 had hij nog geen geschikte auto gevonden. In verband met zijn geplande reis naar Roemenië diende er die dag zo snel mogelijk een auto gekocht te worden.
Op zaterdagochtend 12 juli 2003 gaat verzoeker eerst kijken bij [A]’, gelegen aan de [a-straat 1] te [a-plaats], een zaak die in tweedehands auto's deed.
Hij vindt daar een BMW 740 van zijn gading, met de aankoopprijs van € 11.250,--. Dat bedrag noemt hij. De vraagprijs was ergens in de € 12.000,--. De ‘12’ is op de foto van de prijslijst te zien.1. Op de bon staat € 9.500,--, om de prijs minder hoog te laten lijken voor zijn ex-vriendin die allerlei financiële claims tegen Verzoeker had lopen.
Even voor 13.00 uur, na overeenstemming tot koop van de auto, gaat verzoeker samen met [slachtoffer 1], de eigenaar van [A], naar het postkantoor van Sittard om de BMW op zijn naam te laten overschrijven. Daarbij geeft hij zijn eigen naam en zijn eigen adres op. De overschrijving geschiedt om 13.03 uur, zo zegt het officiële register.
Er ligt in de la van [slachtoffer 1]'s bureau een door [slachtoffer 1] en verzoeker getekende betaalbon met Verzoekers naam en adres erop. In [slachtoffer 1]'s handschrift staat er ‘voldaan’ op. Uit getuigenverklaringen (onder andere van de dochters van [slachtoffer 1]) blijkt dat [slachtoffer 1] pas voldaan op een bon schreef nadat hij het geld in zijn handen had ontvangen.
Terwijl verzoeker op de plaats delict is, worden twee mensen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met pistoolschoten in het hoofd gedood, [slachtoffer 1] in het kantoor, [slachtoffer 2] in de woning. Ook hun kleindochter [slachtoffer 3] wordt in het kantoor door het hoofd geschoten. Er worden vier hulzen gevonden, corresponderend met een schot op [slachtoffer 1], een schot met in- en uitschot bij [slachtoffer 3], een schot in het achterhoofd van [slachtoffer 2] en een nekschot bij [slachtoffer 2]. De tijd tussen de vier schoten is maximaal 20 seconden. Enkele seconden na het vierde schot komt verzoeker van de plaat delict afrennen, via de oprit, met sleutels van de BMW in de hand. Hij wordt gezien door buurjongen [getuige 3], die op de oprit aan het spelen is. Voordat hij de BMW instapt wordt verzoeker op het autoterrein van [A] aangesproken door [getuige 2], die daar samen met [getuige 1] naar een auto aan het kijken was. Zonder te reageren stapt verzoeker in zijn BMW en rijdt weg.
Thuis zitten zijn Roemeense vriendin [betrokkene 12] en haar broer al klaar. Na wat bagage ingepakt te hebben, rijden ze naar Recklinghausen in Duitsland2., waar ze [betrokkene 5][betrokkene 5], een dorpsgenoot van [betrokkene 12], ophalen. Ook hij zit klaar om te vertrekken naar Roemenië.
Onderweg belt verzoeker naar een vriend om hem te feliciteren met zijn verjaardag. [betrokkene 12] had hem daaraan herinnerd.3. Hij belt ook naar planner [betrokkene 2] met een vraag van [betrokkene 11] hoeveel PK zijn nieuwe auto is.4. Hij wordt door zijn baas, [betrokkene 4], gebeld en die vertelt hem dat hij door de politie wordt gezocht. Wanneer [betrokkene 12] van de schietpartij hoort, zegt ze tegen verzoeker dat hij terug moet naar Nederland om de politie uit te leggen wat er gebeurd is. Verzoeker wordt ook nog een keer door zijn vriend [betrokkene 10] gebeld. Die vraagt dan of verzoeker de auto heeft gekocht (hij wist dat verzoeker een auto bij [A] wilde kopen) en vertelt dat de straat bij [A] is afgesloten en dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door het hoofd geschoten zijn. Verzoeker reageert dan, volgens [betrokkene 10], met: ‘Potverdomme dat meen je niet. O, dan zal ik eerdaags ook nog wel bedoek krijgen’. Verzoeker zei volgens [betrokkene 10] verder nog dat ‘zijn auto om 13.02 uur op zijn naam was gezet’. Het beltegoed was bijna op en het gesprek werd daarom afgebroken, aldus [betrokkene 10].
Verzoeker komt met [betrokkene 12] en [betrokkene 11] overeen dat hij hen in Wenen bij een neef en nicht zal afzetten (dat bezoek was al afgesproken), en dat hij de volgende ochtend vroeg met [betrokkene 5] zal terugreizen.
Verzoeker slaapt enkele uren en vertrekt rond 05.00 uur. [betrokkene 5] rijdt mee terug. Verzoeker zet om 17.00 uur [betrokkene 5] in Recklinghausen af. Omdat [betrokkene 5] geen rijbewijs heeft, had verzoeker zowel de heen- als terugreis gereden. [betrokkene 5] dringt erop aan dat verzoeker eerst gaat slapen omdat verzoeker te moe is om verder te rijden. (Het is dan nog twee uur rijden tot Sittard).
De volgende dag, maandag 13 juli 2003, wordt verzoeker rond 12.00 uur wakker. Verzoeker wacht eerst op [betrokkene 5] en blijft dan ook de rest van de maandag in Recklinghausen. [betrokkene 5] had hem gevraagd om dinsdag mee naar de bank te gaan, maar die vraag kwam pas in de avond.
Verzoeker wacht op de dinsdag 14 juli tot [betrokkene 5] terug van zijn werk komt en ze gaan dan naar de bank. Om 15.00 uur zijn ze klaar en vertrekt verzoeker naar Sittard. Hij meldt zich om 17.00 uur bij de politie. Hij wordt gearresteerd als verdachte van de schietpartij op de [a-straat 1] te [a-plaats] op zaterdag 12 juli 2003.
Verzoeker zijn verhaal
Verzoeker erkent dat bij op de plaats delict is geweest. Hij vertelt dat hij na de betaling en de sleutels te hebben gekregen [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij even naar het toilet mocht, hetgeen gelegen was aan de andere kant van het binnenplaatsje in het woonhuis van de familie [B]. Bij het verlaten van het kantoor treft hij een man aan bij de deur, waarvan hij een signalement geeft. Verzoeker loopt door naar het woonhuis, iets naar rechts, en gaat daar de achterdeur binnen. Hij hoort twee schoten, en heel snel daarna (enkele seconden later) hoort hij de schutter bij de achterdeur van het woonhuis. Hij glipt de keuken binnen. De schutter loopt door, verder de zitkamer in. Vanuit de keuken ziet verzoeker de schutter op de rug en ziet hem schieten. De schutter loopt daarna door, de zitkamer in, en verzoeker hoort een vierde schot. Dat moet het nekschot zijn. Na dat schot rent verzoeker in paniek weg via de oprit naar zijn BMW die op het auto terrein van [A] staat, aan de overkant van de straat. Op de oprit van [slachtoffer 1] wordt hij door buurjongen [getuige 3] gezien. Ook wordt verzoeker nog waargenomen door een man en een vrouw die de auto's op het terrein van [A]’ bekijken. Dit betreffen [getuige 1] en [getuige 2].
Verzoeker wordt drieëndertig keer verhoord. Hij ontkent de schutter te zijn. Hij blijft tot op de dag van vandaag ontkennen.
Verzoek tot nader onderzoek art. 461 Sv
Op 26 juni 2013 diende verzoeker een verzoek tot nader onderzoek in met daarbij 9 nova en vijftal onderzoekswensen welk verzoek door de Procureur-Generaal (A-G mr. E.J. Hofstee) werden doorgezonden naar de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken, welke commissie op 6 februari 2014 advies uitbracht tot het doen van diverse onderzoeken (productie 5) welk uiteen viel in twee van elkaar te scheiden fasen:
Primair: adviseerde de ACAS om onderzoek te laten doen naar de primaire bronnen ter zake de hersenbeschadiging van [slachtoffer 3], met als centrale onderzoeksvraag:
Is het, gegeven de gedocumenteerde hersenbeschadiging bij [slachtoffer 3], mogelijk dat zij (later) accuraat herinneringen hervond aan het schietincident op 12 juli 2003 en die minuten die daaraan voorafgingen, of staat het letsel- naar de huidige stand van de wetenschap leert — daaraan in de weg?
In aanvulling daarop werd de deskundige verzocht, indien mogelijk, de herinneringen van [slachtoffer 3] (mede) aan andere details dan de gebeurtenissen die direct samenhangen met de bewezen verklaarde feiten te betrekken. Dit doelde op herinneringen zoals die zijn opgetekend in het proces-verbaal van het studioverhoor en waarvan de juistheid in beginsel kan worden vastgesteld. Voor het doen van dit onderzoek werd overgegaan tot het benoemen van prof. Dr. C. Jonker (VUmc). Het advies van de ACAS d.d. 6 februari 2014 wordt als productie 5 gevoegd bij dit verzoekschrift. De brief van mr. E.J. Hofstee aan de rechter-commissaris Noord-Holland d.d. 28 april 2014 wordt gevoegd als productie 6 bij dit verzoekschrift.
Tevens concludeerde en adviseerde de commissie dat indien de nadere medische toets van [slachtoffer 3]'s verklaringen voldoende reden zouden geven om te twijfelen aan de soliditeit van haar verklaringen de commissie het wenselijk achtte om onderzoek te laten doen naar de volgende getuigen:
- 1.
[getuige 15]
- 2.
De heer [getuige 16]
Ook adviseerde de commissie in februari 2014 vervolgens nog onderzoek te laten doen naar de sporen van de hulzen, indien mogelijk, die gevonden zijn op plaats delict én sporenonderzoek (DNA) aan de tuinpoort van de achterzijde van de woning van de slachtoffers. Uiteindelijk zou dit sporenonderzoek zowel aan de hulzen als aan de achterdeur onmogelijk blijken. Hiertoe zal een brief van 2 september 2015 van mr. E.J. Hofstee als productie 7 worden gevoegd.
Naar afronding van de pro Justitia rapportage door prof. Dr. C. Jonker op 11 december 2014 welke rapportage als novum aan dit verzoekschrift is gehecht beslist de Advocaat-Generaal naast [getuige 15] en [getuige 16] tevens te willen horen: [getuige 17] e-v- [getuige 17] en [getuige 10]. Deze getuigenverklaringen zullen als nova 11 tot en met 14 aan dit verzoekschrift worden gehecht. Tevens voer ik als novum 15 een verklaring bij van getuige [getuige 18], waarover de heer [getuige 16] verklaarde. Doch deze verklaring is door de psychiatrische gesteldheid van de heer [getuige 18] als niet relevant te beschouwen.
Later in dit verzoekschrift zal ik nader ingaan op het onderzoek van prof. Dr. C. Jonker en de diverse getuigenverklaringen.
II. Gehanteerde bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde in het bijzonder:
1.
De verldaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 9 december 2004 (pagina's 4 en 5 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal).
2.
De verklaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 december 2004 (pagina's 2 t/m 5 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal ).
In bovenvermelde verklaringen verklaart verzoeker over zijn aanwezigheid op de plaats delict voor het kopen van een auto.
3.
Het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard, Afdeling Jeugd-en Zedenzaken d.d. 23 december 2004, studioverhoornummer 2003102215 opgemaakt en ondertekent door verbalisant [verbalisant 1].
Dit betreft het studioverhoor van [slachtoffer 3] van 21 december 2004 op politiebureau Brabant Zuid-Oost.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard d.d. 12 juli 2003, proces-verbaalnummer 2003102215-9, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2].
Het betreft een verldaring van een buurman die verslag doet van hetgeen hij heeft waargenomen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 12 juli 2003, proces-verbaalnummer 2003102215-2, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4].
Het betreft een verldaring van een vrouw die de te koop aangeboden auto's bezichtigde bij [B] waarin zij verslag doet van hetgeen zij heeft waargenomen.
6.
Het proces-verbaal van getuige [getuige 2] van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard d.d. 12 juli 2003, proces-verbaalnummer 2003102215-3, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3].
Het betreft een verklaring van een man die de te koop aangeboden auto's bezichtigde bij [B] waarin hij verslag doet van hetgeen hij heeft waargenomen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard d.d. 12 juli 20013, proces-verbaalnummer 2003102215-6, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7].
8.
Het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Bureau Technische Recherche d.d. 14 juli 2003, proces-verbaalnummer 2003102215-TR-3, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
Dit betreft een proces-verbaal met betrekking tot het in beslag genomen stoffelijk overschot van [slachtoffer 2].
9.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2003.07.14.001V, ondertekend door deskundige Biegstraten.
10.
Het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Bureau Technische Recherche, proces-verbaalnummer 2003102215-TR-7
Bovenvermelde processen-verbaal betreffen de inbeslagname van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1].
11.
Het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Grootschalige Opsporing, proces-verbaalnummer 2003102215-75, ondertekend door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Dit betreft een relaas van voornoemde verbalisanten met betrekking tot de schietpartij.
12.
Het Pro Justitia rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met nummer 03-354/TR98, ondertekend door Tromp, arts en patholoog.
Dit betreft een relaas van voornoemde deskundige met betrekking tot de uit- en inwendige schouw van [slachtoffer 2].
13.
Het Pro Justitia rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met nummer 03/353/TR097, ondertekend door Tromp, arts en patholoog.
Dit betreft een relaas van voornoemde deskundige met betrekking tot de uit- en inwendige schouw van [slachtoffer 1].
14.
Het proces-verbaal van regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Bureau Technische Recherche, proces-verbaalnummer 2003102215-TR-4, ondertekend door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
Dit betreft een relaas van bovenvermelde verbalisanten na een onderzoek ingesteld naar de medische toestand van kleindochter [slachtoffer 3].
15.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4], proces-verbaalnummer 2003102215-108, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
16.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4], proces-verbaalnummer 2003102215-108, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
De twee bovengenoemde verklaringen betreffen een verklaring van [getuige 4] over het pistool dat hij gezien zou hebben in de woning van verzoeker op 11 juli 2003.
17.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Grootschalige Opsporing, proces-verbaalnummer 2003102215–107, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
Getuige [getuige 5] verklaart over een wapen dat hij gezien zou hebben in de woning van verzoeker op 11 juli 2003.
Bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 4 bewezen verklaarde in het bijzonder:
18.
Het proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Limburg-Zuid, district Sittard, Basiseenheid Sittard-Oost met proces-verbaalnummer 2003085899-1, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 13].
Het betreft een verklaring van manager [getuige 19] van de Gamma te [a-plaats].
19.
De verklaring van verzoeker afgelegd op de terechtzitting van hoger beroep op 9 december 2004.
Dit betreft een verklaring met betrekking tot inbraak in de Gamma te [a-plaats].
De bewijsmiddelen gehanteerd door het hof te 's‑Hertogenbosch ten aanzien van het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde welke jegens verzoeker door het hof als belastend zijn beoordeeld.
Het hof baseert zich ‘in de kern’ op de studioverklaring (bewijsmiddel 3) die kleindochter [slachtoffer 3] aflegt zo'n anderhalf jaar na het incident. Kleindochter [slachtoffer 3] herinnert zich anderhalf jaar na dato opeens dat zij in het kantoor vlak voor de schietpartij een stukje pistool in verzoekers zijn broekzak zou hebben gezien. Het hof concludeert uit de beschrijving van dat pistool door [slachtoffer 3] dat verzoeker het pistool ook uit zijn zak heeft gehaald. ‘In de bewijsconstructie van het hof speelt deze verklaring van de kleindochter [slachtoffer 3], waarover de eerste rechter nog niet kon beschikken, een prominente rol’.5.
Daarnaast gelden de verklaringen van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] als bewijsmiddelen 15, 16 en 17 die stellen dat ze op de vooravond van de schietpartij verzoeker bij hem thuis met een pistool in zijn hand hebben gezien.
Inleiding NOVA
In dit herzieningsverzoek zal ik de benummering van de Nova aanhouden zoals gedaan in het ‘Verzoek tot nader onderzoek’. De ‘nieuwe’ daaruit voortgekomen Nova zullen gevoegd worden aan dit verzoekschrift als Nova 10 t/m 15.
Met het onderzoek van dr. Angelique W.C.J. Hendriks en prof. Dr. Herman H.J. Kolk (Novum 1) en het daarop volgende op advies van de ACAS uitgevoerde onderzoek van prof. Dr. C. Jonker (Novum 10) zijn er nieuwe gegevens die ernstige twijfel oproepen aan de waarheid van de verklaringen van kleindochter [slachtoffer 3], welke verklaringen in het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 14 juli 2005 als kernbewijsmiddel zijn gehanteerd.
Tevens wordt er in dit verzoekschrift uitvoerig gemotiveerd waarom als bewijsmiddel gehanteerde verklaringen van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] ernstig in twijfel dienen te worden getrokken (zie Novum 2 en 3).
Deze nieuwe feiten wettigen ons inziens het serieus vermoeden dat het hof, was het van deze nieuwe feiten op de hoogte geweest, niet tot een veroordeling was gekomen.
Het proces-verbaal aanvulling bewijsmiddelen is gehecht aan dit verzoek als productie 2.
III. De NOVA
Novum 1
Het rapport‘De betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]'s getuigenverklaring’van 17 juni 2013 opgesteld door dr. Angelique W.C.J. Hendriks en prof. dr. Herman H.J. Kolk.
Eindconclusie van het rapport:‘de locatie en ernst van het hersenletsel ondermijnen de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]'s nieuwe herinneringen aan het schietincident. De herinneringen van [slachtoffer 3] kunnen niet voor waar aangenomen worden’.
Deze conclusie is in tegenspraak met de bewijsoverweging van het hof welke de verklaringen van [slachtoffer 3] wel geloofwaardig en betrouwbaar acht en hetwelk de belangrijkste bewijsoverweging van het hof is geweest om tot een beoordeling van verzoeker te komen (bewijsmiddel 3).
Bovenvermeld rapport is als Novum 1 gehecht aan dit verzoekschrift.
Inleiding
Op 8 december 2004, één jaar en vijf maanden na het schietincident, komen bij [slachtoffer 3] plotseling een aantal herinneringen aan de dag van de schietpartij boven. Eén daarvan is dat ze een stukje van een pistool in verzoeker zijn broekzak zegt te zien op het moment dat zij met verzoeker en haar opa in het kantoor aanwezig is. Dit is vlak voor het schietincident. Ze beschrijft ook het pistool zelf. Deze beschrijving komt overigens niet overeen met de beschrijving van het pistool zoals die wordt gegeven door [getuige 4] en [getuige 5]. Het hof concludeert dat [slachtoffer 3] het hele pistool gezien moet hebben en dat verzoeker zo'n pistool dus uit zijn broekzak gehaald moet hebben, vlak voor het schietincident.
Het hof realiseert zich dat de nieuwe herinneringen niet automatisch betrouwbaar geacht mogen worden. Het hof heeft in dit kader de opnames van het verhoor ‘zorgvuldig bestudeerd’ en stelt vast dat de nieuwe herinneringen betrouwbaar zijn. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen:
- i.
Tijdens het verhoor zijn geen vragen gesteld waarvan op [slachtoffer 3] enige aandrang zou kunnen uitgaan om anders te verklaren dan overeenkomstig haar eigen herinneringen aan 12 juli 2013.
- ii.
[slachtoffer 3] heeft zich ‘onbevangen kunnen uiten’.
- iii.
Er is geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer 3] was ‘voorgeprogrammeerd’ of de neiging had te voldoen aan een wens van een derde ten koste van haar eigen herinnering, er zijn juist aanwijzingen dat ze niet voorgeprogrammeerd is. Dit niet-voorgeprogrammeerd-zijn beargumenteert het hof als volgt:
- a.
[slachtoffer 3] zegt meteen wanneer ze door haar tante is geïnformeerd (vier maal in totaal).
- b.
[slachtoffer 3] verklaart dat ze niet weet waarop de man in het kantoor heeft geschoten. Was ze voorgeprogrammeerd, dan zou ze verklaart hebben dat de man op haar opa had geschoten.
- c.
[slachtoffer 3] brengt pas ‘in een tamelijk gevorderd stadium van het verhoor te berde’ dat ze een stukje pistool in de rechterbroekzak van de man heeft gezien. Was ze voorgeprogrammeerd geweest, dan zou ze dit onderdeel — volgens de inschatting van het hof — ‘niet zo lange tijd voor zich hebben gehouden’.
- d.
Ook haar voorbehoud ten aanzien van het pistool (‘het kan natuurlijk ook een beurs zijn’) getuigt ervan dat ze niet is voorgeprogrammeerd.
Met de conclusie dat [slachtoffer 3] niet voorgeprogrammeerd was, verwerpt het hof de stelling van deskundige Crombag dat [slachtoffer 3] wist wat van haar verwacht werd, namelijk het identificeren van de persoon die op haar opa had geschoten.
- iv.
De verklaringen van [slachtoffer 3] zijn authentiek. Voor deze conclusie geeft het hof de volgende algemene argumenten:
- a.
[slachtoffer 3] zegt ‘dat het ineens in mij opkomt’.
- b.
[slachtoffer 3] vertelt in dat geval, zo constateert het hof, oprecht en spontaan wat haar plotseling te binnen schiet.
- v.
Audreys specifieke herinnering aan het stukje pistool in verzoeker zijn broekzak is naar het oordeel van het hof authentiek en betrouwbaar. Daarvoor geeft het hof de volgende argumenten:
- a.
[slachtoffer 3] zegt aanvankelijk alleen: ‘Ik zag die man met zijn hand in zijn zak gaan’, en pas later verklaart ze over het stukje pistool in de zak.
- b.
Die herinnering is mogelijk teruggekomen door de herbeleving van het gebeurde op 12 juli 2003; daardoor kan ze zich ook ineens ‘de details omtrent het model en de grootte van het pistool herinneren: ‘Het was een klein pistool, een soort James Bond-pistool, niet zo'n heel kleintje, maar iets groter’’.
- c.
De herinnering van het stukje pistool dat uit de zak steekt, komt overeen met de foto's van verzoeker waarop een stukje pistool uit zijn zak steekt. Deze foto's waren gemaakt tijdens een onderzoek van de rechter-commissaris dat tot doel had om te bezien of verzoeker de mogelijk gebruikte pistolen ongezien in zijn zak zou kunnen vervoeren.6.
Het hof wijst erop dat het bekend is met de zogenaamde wet van Ribot, welke inhoudt dat het gat in herinnering kleiner wordt waardoor herinneringen terugkomen die eerder verloren leken:
‘Dat verklaart dat [slachtoffer 3] op 8 december 2004 zich plotseling fragmenten van het gebeurde op 12 juli 2003 herinnerde en het verklaart waarom door herbeleving die herinneringen aan de details terugkomen’.7.
Het rapport van dr. Angelique W.C.J. Hendriks en prof. dr. Herman H.J. Kolk
De locatie en ernst van het hersenletsel ondermijnen de betrouwbaarheid van Audreys nieuwe herinneringen aan het schietincident. Ze verklaren tevens het vertrouwen dat [slachtoffer 3] zelf in die nieuwe herinneringen heeft.
Het hof argumenteert overtuigend dat [slachtoffer 3]s herinneringen geen tekenen van voorprogrammering vertonen. Het hof is ook terecht onder de indruk van [slachtoffer 3]s oprechtheid.
Anders ligt het met de argumentatie van het hof aangaande de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]s herinneringen qua waarheid. Op dat punt geeft het hof enkel de overweging dat volgens de wet van Ribot het gat in de herinneringen langzaam weer ingevuld wordt. Maar dit is een misvatting. De wet van Ribot zegt dat, als het gat kleiner wordt, de nieuwe herinnering (doorgaans) qua tijd steeds dichter bij het ongeluk/incident komt. De wet zegt niet dat het gat altijd kleiner wordt, en het zegt al helemaal niet dat het gat altijd (nagenoeg) gedicht zal worden. Tot hoever het gat gedicht zal worden en welk aspect van de herinnering daarbij overblijft, hangt af van de ernst en de locatie van het letsel: welke hersendelen zijn in welke mate beschadigd? Indien hersenendelen zijn beschadigd die cruciaal zijn voor het geheugensysteem, dan is het onvermijdelijk dat de laatste gebeurtenissen vóór het incident dat tot de beschadiging heeft geleid, niet als herinneringen terug zullen komen: ze zijn namelijk niet in het geheugen opgeslagen. Het slachtoffer kan desondanks een ‘herinnering’ aan die gebeurtenissen krijgen. Dat is dan geen ‘echte’ herinnering, maar het werk van het brein dat gaten in het geheugen opvult, in de wetenschap ‘confabulatie’ genoemd. De persoon is zelf wel overtuigd van de waarheid van de nieuwe ‘herinnering’. Hij zal dus authentiek overkomen. Het hof was in het deskundigenrapport van prof. Crombag van deze wetenschappelijk inzichten niet op de hoogte gesteld. Het ernstig vermoeden bestaat dat het hof, had het kennis kunnen nemen van deze inzichten, tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]s nieuwe herinneringen was gekomen.
Over het traject van de kogel door [slachtoffer 3]s hoofd bestaat in het dossier geen eensgezindheid. Het proces-verbaal dat op de dag van het schietincident zelf, laat in de avond, is geschreven, noemt een inschotopening in de linkerslaap en een uitschotopening achter het rechteroor. In dat geval is de kogel diagonaal door het hoofd gegaan.8. De linker hersen-frontaalkwab is dan geraakt, maar ook mediale structuren, waarvan de hippocampus en omliggende corticale geheugenstructuren deel uitmaken. Het proces-verbaal met dit diagonale kogeltraject is gebaseerd op informatie van de behandelend radioloog van het AZM en de forensisch arts G. Kuiper van de GGD Geleen. Dokter Kuiper kreeg inzage in de medische statussen en verschillende digitale CT-scans. Het bevat ook de informatie van de persoon die [slachtoffer 3]s inschot- en uitschotopeningen op die 12de juli zelf gezien heeft.
Een samenvattend medisch rapport van de heer Poettgens van de GGD van 11 december 2003, vijf maanden na de schietpartij, beschrijft een kogeltraject met een ‘inschotopening aan de linkervoorzijde van het hoofd en een uitschotopening aan de rechtervoorzijde’.9. Deze karakterisering laat aan duidelijkheid veel te wensen over. Wellicht wordt hier bedoeld: een traject van de linkerslaap (inschot) naar de rechterslaap (uitschot). Deze beschrijving is gebaseerd op ‘de gemaakte röntgenfoto's’ uit het medisch dossier.
We zullen met beide beschrijvingen rekening moeten houden. Qua betrouwbaarheid doet de eerste beschrijving superieur aan. Beide beschrijvingen zijn weliswaar gebaseerd op ‘de gemaakte röntgenfoto's’, maar de beschrijving van 12 juli maakt ook gebruik van de observaties van de behandelend arts. Daarnaast is de onnauwkeurige beschrijving van het GGD-rapport uit december 2003 wellicht indicatief voor het gebrek aan nauwkeurigheid waarmee naar de inschot- en uitschotopening gekeken is. Dit is niet per se een tekortkoming: uit het rapport komt namelijk nergens naar voren dat op dat moment een grotere precisie nodig was.
Het diagonale traject: de consequenties
In het geval van het diagonale traject wordt niet alleen de linker frontaalkwab beschadigd maar ook het mediale gedeelte van de hersenen.
Dit is ook wat het deskundigenrapport van Hendriks en Kolk zegt:
‘Mensen met beschadigingen aan de mediale temporale structuren, waaronder de linker en rechter hippocampus, hebben hun ervaringen gedurende de laatste paar minuten voorafgaand aan het hersentrauma niet kunnen opslaan. Daarvoor is de integriteit van dit systeem van mediale structuren essentieel.’
(p. 6)
En wat niet is opgeslagen kan ook niet herinnerd/teruggehaald worden.
‘Een deel van de herinneringen is echter voorgoed verloren. Dit zijn de herinneringen die nooit vastgelegd zijn geweest.’
(p. 6)
Hendriks en Kolk verwijzen naar de stelligheid van de leden van het behandelend team dat [slachtoffer 3]s herinneringen aan de gebeurtenissen nooit meer terug zouden komen.
‘Deze conclusie wordt door (hun) analyse met behulp van de recente wetenschappelijke literatuur geheel ondersteund.’
(p. 6/7)
Toch komt het vaak voor dat na verloop van tijd slachtoffers met een beschadigde hippocampus ‘herinneringen’ aan die gebeurtenissen krijgen. Zo wordt het althans door de persoon zelf ervaren. Die ervaring moet echter het gevolg zijn van confabulatie, een activiteit van het brein om leemtes in het geheugen te vullen. Daarbij worden ‘herinneringen’ aangemaakt die bij de persoon zelf als echt overkomen. Confabulation wordt daarom ook wel ‘honest lying’ genoemd. Het slachtoffer is ‘unaware of the falsehoods’, en is ervan overtuigd dat het ware herinneringen betreft.
De mogelijkheid van confabulatie is zeer reëel, omdat mensen met frontaalhersenletsel sterk de neiging hebben te confabuleren.10. Zo schrijven Hendriks en Kolk (p. 7).
‘Mensen met beschadigingen aan de frontale kwam, zoals [slachtoffer 3] heeft, hebben een meer dan gewone neiging om te confabuleren: ze zijn, meer nog dan andere mensen, gevoelig voor false memories, ze geven foute informatie zonder dat ze de bedoeling hebben om te liegen en ze zijn zich ook niet bewust van de onjuistheid van wat vertellen.’
Bij kinderen komt confabulatie in verhouding nog meer voor, zeker bij kinderen met een hersenletsel.11. Bij het diagonale kogeltraject zijn uitgerekend beide genoemde hersendelen beschadigd: de mediale structuren die voor het vastleggen van herinneringen moeten zorgen en de frontale structuren die bij de beschadiging geneigd zijn de door de beschadigde mediale structuren ontstane leemtes in het geheugen op te vullen. Het is dan ook geen wonder dat bepaalde ‘herinneringen’ aan de gebeurtenissen van 12 juli 2003 bij [slachtoffer 3] zijn bovengekomen. Maar uitgaande van het diagonale traject weten we dat die ‘herinneringen’ niet gebaseerd kunnen zijn op de gebeurtenissen van tenminste de laatste minuten voor het schietincident.
Omdat deze confabulaties door de persoon zelf als ware herinneringen worden ervaren, zal hij op omstanders een oprechte, authentieke indruk maken.
Hierover schrijven Hendriks en Kolk:
‘Juist letsel aan de frontale kwab maakt dat het slachtoffer zich vaak te weinig bewust is van de eigen geheugenbeperking en daardoor een ongerechtvaardigd groot vertrouwen in de eigen herinneringen heeft.’
(p. 1)
‘Ze zal ook ten gevolge van haar hersenletsel te vol vertrouwen over haar eigen nieuwe herinneringen zijn. Ze komt daardoor ‘authentiek’ over.’
(p 8)
Ten aanzien van [slachtoffer 3]s nieuwe herinneringen hebben we twee mogelijkheden. Wat [slachtoffer 3] zich van het kantoorbezoek zegt te herinneren, zou kunnen slaan op gebeurtenissen die zich zo'n dertig minuten vóór het schietincident afspelen. [slachtoffer 1] en verzoeker zijn vóór hun bezoek aan het postkantoor in [slachtoffer 1]'s kantoor geweest en verzoeker heeft toen, zegt hij, zijn zwarte portemonnee met geld uit de zak gehaald omdat aan [slachtoffer 1] te laten zien. Wanneer [slachtoffer 3] daarbij is geweest,12. zou ze zich dat deels kunnen zijn gaan herinneren omdat haar hersenen toen nog goed functioneerden en deze gebeurtenis daarom waarschijnlijk wel opgeslagen geweest is. Maar deze herinneringen zijn niet belastend voor verzoeker. [slachtoffer 3] herinnert zich verzoekers hand die naar zijn zak gaat, en verzoeker kan daar zijn geld of zijn beurs uitgehaald hebben. We weten in elk geval dat er toen niet is geschoten.
Wat [slachtoffer 3] zich zegt te herinneren, zou ook kunnen slaan op de allerlaatste gebeurtenissen voor het schietincident: Verzoeker staat op het punt af te rekenen, maar volgens [slachtoffer 3] schiet hij al voordat hij heeft afgetekend. Maar die herinneringen kunnen vanwege de beschadigde hippocampus geen ‘echte’ herinneringen zijn. Daarvoor liggen de gebeurtenissen te dicht bij het schietincident zelf. Als confabulaties, als ‘namaak’ herinneringen, zijn ze evenmin belastend.
Hendriks en Kolk komen tot dezelfde conclusie:
‘Dit betekent dat, als er überhaupt al sprake is van authentieke herinneringen, ook het gevaar groot is dat [slachtoffer 3] meent dat haar herinneringen betrekking hebben op het laatste bezoek van [verzoeker] aan het kantoortje, terwijl de gebeurtenissen (of aspecten ervan) die ze zich meent te herinneren, in werkelijkheid plaatsvonden op een eerder tijdstip.’
(p. 8)
Als [slachtoffer 3] al een echte herinnering aan verzoeker in het kantoor zou hebben, hetgeen Hendriks en Kolk ‘zeer onwaarschijnlijk achten’ (p. 8), dan
‘weten we (nog) niet over welke kantoorgebeurtenis op die dag de herinnering dan gaat. Ging het over de bijeenkomst net voor de moorden, of betrof het een herinnering aan een eerder samenkomen in het kantoor, bijvoorbeeld de keer net voordat [verzoeker] en [slachtoffer 1] Zwakhalen naar het postkantoor vertrokken?’
(p. 8)
Uitgaande van het diagonale traject vertelt de wetenschap ons (en Hendriks en Kolk citeren uit de relevante literatuur) dat [slachtoffer 3]s herinneringen aan de gebeurtenissen vlak voor het schietincident geen ‘echte’ herinneringen kunnen zijn. Het zijn óf herinneringen aan een eerder bezoek aan het kantoor óf het zijn confabulaties.
Traject van slaap tot slaap: de consequenties
We zagen dat er redenen zijn om het traject van slaap tot slaap minder plausibel te achten. We zullen desondanks de consequenties van zo'n traject bekijken.
Bij het kogeltraject van slaap tot slaap zijn de frontale kwabben van de hersenen over de hele linie beschadigd. Deze structuren hebben een belangrijke rol bij het vastleggen en weer oproepen van temporele aspecten van herinneringen. Slachtoffers met frontale kwab beschadigingen — overigens ook als dat beperkt blijft tot alleen de linker frontale kwab, zoals in het geval van het diagonale kogeltraject — hebben grote moeite om zich te herinneren wanneer bepaalde herinnerde gebeurtenissen ook al weer plaatsvonden (Was dat voor of na een andere gebeurtenis?). Qua tijd is [slachtoffer 3]s herinnering over het kantoorbezoek dus onbetrouwbaar.
Hendrik en Kolk zeggen het zo:
‘Gegeven de beschadiging van de frontale kwab zal ze ook niet goed de tijd kunnen inschatten, wanneer de gebeurtenissen plaatsvonden, en in welke volgorde.’
(p. 8)
Slachtoffers met een beschadiging aan de frontaalkwab hebben ook moeite met de bron van de herinnering. (Hoe kom ik aan deze informatie? Heb ik het zelf meegemaakt, of heb ik het van iemand gehoord?)
In de woorden van Hendriks en Kolk:
‘De zekere beschadiging van het voorste hersengedeelte links en mogelijk ook nog rechts houdt in dat [slachtoffer 3] hoogstwaarschijnlijk niet goed kan inschatten hoe zij aan bepaalde informatie komt.’
(p. 8)
Slachtoffers zoals [slachtoffer 3] hebben, daarnaast ook problemen met het beoordelen van de betrouwbaarheid van hun herinneringen. Ze menen vol overtuiging dat ze iets zelf hebben meegemaakt, terwijl die ‘herinnering’ ook het gevolg kan zijn van confabulatie. En we hebben al gezien dat de mogelijkheid van confabulatie helaas zeer reëel is, omdat mensen met frontaalhersenletsel sterk de neiging hebben te confabuleren.13. Gezien de conclusie van Hendriks en Kolk
‘Dat de ‘herinneringen’ die na anderhalf jaar ineens bij [slachtoffer 3] opkwamen, vrijwel zeker geen herinneringen aan de fatale dag zijn. ‘
(p. 7)
hebben we alle reden om te concluderen dat de nieuwe herinneringen geen echte herinneringen zijn, maar ‘false memories’ ofwel, confabulaties, hoe oprecht [slachtoffer 3] ook is in haar verklaringen.
Bij het kogeltraject van slaap tot slaap zal de kogel, naast de directe beschadiging van de frontale kwabben, ook op andere manieren schade in het brein van [slachtoffer 3] hebben aangericht. Het is niet alleen het voorste gedeelte van de hersenen dat beschadigd is, de frontale kwabben hebben namelijk een plannende en coördinerende functie en hebben daardoor verbindingen met alle andere gebieden in de hersenen, waaronder geheugengebieden als de hippocampus.
‘Niet alleen kan beschadiging van dit soort verbindingen de communicatie binnen de hersenen ernstig verstoren, maar beschadiging van uitlopers van zenuwcellen waarvan de cellichamen in die andere gebieden liggen, kan ook het afsterven van deze cellen op afstand tot gevolg hebben.’
Aldus Hendriks en Kolk (p. 3).
Zo zal een beschadiging door een kogel van alleen het voorste deel van de hersenen dus toch vaak tot schade in het primaire geheugengebied (de mediale hersenstructuren) leiden. De interconnectie maakt dat frontaal letsel ook vaak zal leiden tot problemen die sterk lijken op die welke ontstaan na beschadiging van de hippocampus en omringende gebieden. Dat is een reden waarom Kopelman (2003) een ‘aanzienlijke overlapping van de geheugenproblemen’ ziet in gevallen waar de mediale hersenstructuren zijn beschadigd en gevallen waarin er alleen beschadigingen frontaal zijn.14.
Ook uitgaande van het kogeltraject van slaap tot slaap is er dus een serieuze mogelijkheid dat de gebeurtenissen van de laatste minuten voor het schietincident niet zijn opgeslagen. Maar de wetenschap vertelt ons daarbij dat we, vanwege frontale kwab beschadigingen eventuele opgekomen herinneringen zowel niet mogen vertrouwen qua bron (echte herinneringen, gesprek met anderen, gezien op tv, confabulatie etc.), als qua tijd waarop het herinnerde plaatsgevonden zou hebben.
Dit alles neemt niet weg dat mensen, maar vooral ook kinderen bij wie zo'n ‘herinnering’ bovenkomt, daar zelf in alle oprechtheid het grootste vertrouwen in zullen hebben. Juist letsel aan de frontale kwab leidt tot groot vertrouwen in de nieuw opgekomen herinneringen. Het grote oprechte zelfvertrouwen is dus (ook hier) geen reden om te denken dat de herinneringen wel waar moet zijn. Persoonlijke overtuiging is hier geen indicatie voor de waarheid van de herinnering. We citeerden al:
‘Juist letsel aan de frontale kwab maakt dat het slachtoffer zich vaak te weinig bewust is van de eigen geheugenbeperking en daardoor een ongerechtvaardigd groot vertrouwen in de eigen herinneringen heeft.’
(p. 1)
‘Ook zal ze ten gevolge van haar hersenletsel te vol vertrouwen over haar eigen nieuwe herinnering zijn. Ze komt daardoor ‘authentiek’ over.’
(p. 8)
De neiging tot een groot vertrouwen in eigen herinneringen hoeft niet onbegrensd te zijn. [slachtoffer 3] is daarvan een goed voorbeeld. Ofschoon ze aanvankelijk vol vertrouwen zegt dat ze een stukje pistool in verzoeker zijn broekzak heeft gezien, bekruipt haar later enige aarzeling: het kan ook een beurs zijn.
Al deze informatie was aan het hof Den Bosch niet bekend. Daarmee rijst het ernstige vermoeden dat, ware het hof met deze nieuwe gegevens bekend geweest, het hof de nieuwe herinneringen van [slachtoffer 3] niet voldoende betrouwbaar had geacht om als prominent bewijsmiddel te dienen voor de veroordeling van verzoeker. Daarmee was dit prominente bewijsmiddel van het hof komen te vervallen. Dat wettigt het ernstig vermoeden dat het hof, had het hof kennis gehad van deze nieuwe gegevens, niet tot een veroordeling zou zijn gekomen.
Nog enkele opmerkingen van verzoeker over de rapportage van Hendriks en Kolk en de nieuwe feiten en resultaten die deze bevat in relatie tot de rapportage van prof. H.F.M. Crombag d.d. 31 maart 2005, welke rapportage bij het hof Den Bosch bekend was en welke in de bewijsoverwegingen een doorslaggevende rol heeft gespeeld.
Hendriks en Kolk geven neuropsychologische en psychologische argumenten voor hun conclusie dat ‘het zeer waarschijnlijk is dat [slachtoffer 3] geen herinneringen heeft aan de echte gebeurtenissen voorafgaand aan de schietpartij’ en dat ‘wij (daarom) alle reden hebben om aan de betrouwbaarheid (in de zin van waarheid) van [slachtoffer 3]s nieuwe herinneringen (aan de periode direct voorafgaand aan het schietincident) te twijfelen’ (p. 12). Ze baseren zich daarbij uitgebreid op de internationale, peer-reviewed artikelen van gerenommeerde wetenschappers; op vele punten op literatuur van na 2005, het jaar waarin Crombag zijn rapport schreef.
De neuropsychologische argumenten
Hendriks en Kolk geven op grond van de beschikbare medische gegevens aan welke gevolgen de schotverwonding en behandeling, direct en indirect moeten hebben gehad op het neurocognitieve functioneren van [slachtoffer 3]. Er is bij haar in ieder geval aanzienlijke schade aangericht in de frontale kwab en zeer waarschijnlijk zijn ook nog de mediale structuren beschadigd of in hun functioneren geschaad. Beide hersengebieden maken deel uit van het geheugensysteem. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten dat zij haar ervaringen van vlak voor het schietincident (zeker de laatste minuten) als herinnering heeft opgeslagen. Die herinneringen kunnen dus niet terugkeren: ze waren er niet.
Beschadiging van de frontale kwab heeft daarnaast tot gevolg dat de kans op ‘false memories’ aanzienlijk groter wordt: mensen met een beschadiging van de frontale kwab hebben, meer dan gewone mensen, de neiging leemtes in het geheugen op te vullen. Deze ‘false memories’, confabulaties, ervaart de persoon met een frontale kwab beschadiging zelf als ware herinneringen en hij/zij zal dat vertrouwen ook uitstralen. ‘False memories’ van iemand met een frontale kwab beschadiging worden door anderen dan ook als oprecht en authentiek ervaren.
De psychologische argumenten
Kinderen, ook van [slachtoffer 3]s leeftijd, zijn, meer nog dan volwassenen, ontvankelijk voor informatie van anderen en hebben de neiging om na verloop van tijd die informatie als een eigen ervaring te ‘herinneren’. Uit recente wetenschappelijke literatuur blijkt verder dat kinderen, naarmate ze ouder worden, daarbij sneller overgaan tot het genereren van hun eigen logische, maar mogelijk foutieve gevolgtrekkingen over gebeurtenissen die ze maar ten dele hebben meegemaakt of waarover ze hebben gehoord.
In Crombags rapport staan geen van deze argumenten. Al deze informatie is nieuw binnen het proces. De raadsheren in Den Bosch hebben deze informatie nooit gehad.
Crombag concludeert, in tegenstelling tot Hendriks en Kolk, dat de herinneringen die in de kapsalon zijn bovengekomen ‘zeer wel authentiek’ zouden kunnen zijn, terwijl hij sterk aarzelt ten aanzien van de waarheid van de latere herinneringen die tijdens het politieverhoor zijn bovengekomen. Zijn argumenten zijn niet aanvaardbaar.
Hij acht de nieuwe herinneringen over de situatie van vlak voor het schietincident — die [slachtoffer 3] terugkreeg toen ze in de kapsalon van haar tante was — ‘zeer wel authentiek’, omdat ze ‘spontaan’ waren en ‘niet opgedrongen’. Maar dit gaat voorbij aan alle door Hendriks en Kolk genoemde wetenschappelijke neuropsychologische argumenten waarom vermeende herinneringen over de laatste minuten voor het schietincident hoogst waarschijnlijk ‘false memories’ zijn. Spontaniteit zegt niets, mede vanwege de locatie van de beschadigingen: juist een hersenbeschadiging van de frontale kwab leidt vaak tot confabulaties waarin het slachtoffer zelf geheel oprecht vertrouwt.
Crombag betwijfelt de waarheid van de tijdens het politieverhoor opgekomen herinneringen om twee redenen:
- 1.
‘[slachtoffer 3] wist bij dit verhoor wat er van haar verwacht werd, wat men hoopte dat zij zich zou herinneren’;
- 2.
[slachtoffer 3] zegt zich het pistool in de zak met de loop naar boven te herinneren en dat is onlogisch omdat een moordenaar zijn pistool zo niet in zijn zak zal hebben. De herinnering zal dus zeer waarschijnlijk onwaar zijn.
Deze twee argumenten zijn aantoonbaar onjuist. Tegen het eerste argument merkt het hof terecht op dat [slachtoffer 3] zich juist geheel ongevoelig voor de suggesties van de politie betoont. Ze weigert erop in te gaan. Het tweede argument is niet geldig omdat [slachtoffer 3]'s tekening van het pistool onduidelijk is: het kan goed zijn dat op haar tekening de kolf uit de broekzak steekt.
Hendrik en Kolk gebruiken geen van deze argumenten.
Kortom, Hendriks en Kolk geven allemaal nieuwe, wetenschappelijk gefundeerde informatie en argumenten en ze nemen de oude argumenten van Crombag niet over omdat die onjuist zijn.
De rapportage van Crombag wordt aan dit verzoekschrift gehecht als Productie 3.
Het op advies van de ACAS uitgevoerde onderzoek in opdracht van de P-G door prof. Dr. C. Jonker is als Novum 10 aan dit verzoekschrift gehecht.
Novum 2
Het onderzoek van Fawcett e.a. (2013) genaamd:‘Of guns and geese: met a analytical review of the weapon focus literature’, uit welk onderzoek in relatie tot het dossier en veroordeling van verzoeker volgt dat de verklaringen [getuige 4] en [getuige 5] (bewijsoverwegingen 15 t/m 17) over het pistool ernstige twijfels oproepen over de waarheid van hun verklaringen, en daarmee over de waarheid van een verklaring dat ze een pistool in verzoekers handen hebben gezien.
Bovenvermeld rapport wordt als Novum 2 gehecht aan dit verzoekschrift.
Toelichting
Het weapon focus effect maakt het zeer waarschijnlijk dat, indien [getuige 4] en [getuige 5] een pistool gezien zouden hebben, hun herinneringen over dat pistool nauwkeurig en gedetailleerd zouden zijn. Uitgaande van het scenario waarin ze een pistool gezien hebben en daar naar waarheid over willen verklaren (het waarheid-scenario), is het dus zeer onaannemelijk (unlikely) dat ze tegenstrijdige verklaringen over het pistool afleggen. Uitgaande van het scenario dat ze geen pistool gezien hebben en over het vermeende pistool liegen (het leugen-scenario), is het daarentegen aannemelijk (likely) dat ze tegenstrijdige verklaringen over het pistool afleggen. (Het zou anders zijn indien ze nauwkeurige afspraken hadden gemaakt, maar op vele punten blijkt dat ze dat niet hebben gedaan). De likelihood verhouding tussen leugen-scenario en waarheid-scenario op basis van die tegenstrijdige verklaringen over het pistool is dus zeer ten gunste van het leugen-scenario, het scenario waarin ze geen pistool hebben gezien. Dat vergroot de
waarschijnlijkheid van het leugen-scenario aanzienlijk ten koste van de waarschijnlijkheid van het scenario waarin ze wel een pistool hadden gezien. De discrepanties in hun verklaringen over het pistool roepen dus ernstige twijfel op over de waarheid van hun verklaringen, en daarmee over de waarheid van hun verklaring dat ze een pistool in verzoekers handen hebben gezien.
Het hof argumenteert ten aanzien van bewijsoverweging 2 (bewijsmiddelen 15 tot en met 17) als volgt:
- —
[getuige 4] en [getuige 5] stemmen overeen in hun constateringen dat verzoeker tijdens hun bezoek op 11 juli 2003 een pistool in handen had.
- —
De verklaringen zijn op dat punt geloofwaardig, ook al zijn de verklaringen over het pistool ‘niet volstrekt eensluidend’.
- —
De discrepanties ondermijnen de geloofwaardigheid niet, omdat [getuige 4] en [getuige 5] slechts kort het pistool hebben gezien en omdat ze ‘in meer of mindere mate geschrokken zijn van het getoonde vuurwapen’.
- —
Alleen een rancune jegens verzoeker vanwege het teloorgaan van de gemeenschappelijke hennepkwekerij zou aannemelijk kunnen maken dat [getuige 4] en [getuige 5] ‘opzettelijk een valse verklaring’ over het pistool in verzoekers handen hebben afgelegd, want zonder die rancune zou het besef van de vèrregaande consequenties van zo'n verklaring (verzoeker zou als mogelijk verdachte aangemerkt worden van twee moorden en een poging tot doodslag) hen weerhouden hebben.15.
- —
Maar er was niet zo'n rancune, want — zo argumenteert het hof — de hennepkwekerij komt noch voor in de verklaringen van verzoeker noch in de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] als aanleiding voor tonen van pistool.
- —
Er was ook geen ruzie of een nare sfeer na het pistoolincident, omdat verzoeker aan het eind van het bezoek even op de bestuurdersplaats van de Porsche mocht plaats nemen.
- —
Er is dus volgens het hof alle reden om te denken dat [getuige 4] en [getuige 5] niet hebben gelogen over de kern van hun verhaal: het pistool in verzoekers hand.
- a.
Ze hebben het wapen slechts kort gezien, en ook nog gezien in een geschrokken staat;
- b.
vanwege de ernstige consequenties van liegen is liegen niet waarschijnlijk;
- c.
tenzij ze een rancune jegens verzoeker zouden koesteren, maar niets wijst op zo'n rancune.
- —
De conclusie van het hof is: verzoeker had op de avond voor de schietpartij een pistool tot zijn beschikking.
Een wapen in iemands blikveld trekt de aandacht van die persoon. Dat is het weapon focus effect. Niet alleen herinnert die persoon zich door dat wapen minder van de andere omstandigheden dan hij zich zonder dat wapen herinnerd zou hebben, maar ook herinnert die persoon zich de details van het wapen zelf, zoals de kleur, de grootte en zijn vorm, juist extra goed.16. De persoon herinnert zich ook goed op wie het wapen was gericht, en wat de dader met het wapen deed.17. Volgens Pickel e.a. (2006) wisten de wapengetuigen zich niet alleen meer van het wapen te herinneren dan van een ander willekeurig object, ze maakten ook minder fouten. De scherpste herinnering trad juist op in een toestand van bedreiging, zo vonden Fawcett e.a. (2013) in hun overzichtsartikel ‘Of guns and geese: a meta-analytical review of the ‘weapon focus’ literature’.18.
Dit ondermijnt de claim van het hof dat de ex-compagnons elkaar tegenspraken omdat ze zo geschrokken waren. Juist in een dergelijke situatie worden de details van het wapen goed onthouden en zijn tegenstrijdige verklaringen dus het minst te verwachten. Overigens werkt het weapon focus effect ook in saaie situaties zonder dreiging waarin alleen maar plaatjes van een scène met een wapen getoond worden.
Het duurt even voordat het weapon focus effect optreedt. Kramer e.a. (1990) vond geen weapon focus effect bij het vertonen van een afbeelding van een wapen gedurende drie seconden, wel bij twaalf seconden. Fawcett e.a. (2013) bepaalden in een overzichtsartikel de maximale werking ‘at intermediate exposure duration’ (van 10 seconden tot 60 seconden).19. Omdat [getuige 4] en [getuige 5], wanneer je hun eigen beschrijving aanhoudt, zo'n twaalf seconden het pistool gezien zouden hebben, vervalt daarmee ook het argument van het hof dat ze het pistool maar kort hebben gezien. Twaalf seconden is voldoende voor de werking van het weapon focus effect.
Hoe aannemelijk zijn de discrepanties tussen de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] over het pistool?
Het vermeende pistool-incident vond twaalf dagen voor het eerste verhoor van [getuige 4] en [getuige 5] van 23 juli 2003 plaats. Bij elk later verhoor lag het incident verder in het verleden. We mogen dan ook verwachten dat allerlei details over de omstandigheden zijn vergeten of verkeerd zijn onthouden — op die punten zijn tegenstrijdigheden begrijpelijk —, maar dat geldt niet voor alle details, zeker niet voor de wapendetails waarop het weapon focus effect werkt. Uitgaande van een scenario waarin [getuige 4] en [getuige 5] een pistool hebben gezien en daarover waarheidsgetrouw beogen te verklaren (het waarheid-scenario), is tegenstrijdigheid over het wapen niet te verwachten.
Wanneer [getuige 4] en [getuige 5] daarentegen, om welke reden dan ook, liegen (het leugen-scenario), zijn tegenstrijdigheden eerder te verwachten, — tenzij ze strikte afspraken hadden gemaakt. Ze moeten in het geval dat hun afspraak niet precies genoeg is geweest gokken, en twee mensen die onafhankelijk van elkaar gokken, komen gemakkelijk tot tegenstrijdige verklaringen. Bijvoorbeeld, wanneer er gevraagd wordt op wie verzoeker zijn pistool richtte, en je hebt over dat detail geen precieze afspraak gemaakt, zijn er vele mogelijkheden om te gokken: verzoeker richtte zijn pistool op [getuige 4], of op [getuige 5], of afwisselend op beiden, of tussen hen in, of naar de zolder, of naar de grond, of verzoeker richtte zijn pistool op niemand, maar liet het enkel op zijn vlakke hand zien. Dat zijn al zeven antwoorden waartussen je kunt kiezen. Dat zijn voor twee mensen ook allemaal mogelijkheden om niet hetzelfde antwoord te geven. Vanuit het leugen-scenario is dus, zonder een strikte afspraak, een tegenspraak op dit punt te verwachten. (En, te zien aan de discrepanties, hadden [getuige 4] en [getuige 5] geen goede afspraken gemaakt).
Kortom, uitgaande van het waarheid-scenario zijn de tegenstrijdige verklaringen, het bewijsmateriaal, niet te verwachten; ze zijn niet aannemelijk (niet likely). Uitgaande van het leugen-scenario zijn zulke tegenstrijdige verklaring veel eerder te verwachten. Er is aldus een likelihood verhouding die gunstig is voor het leugen-scenario. Dat houdt in, zoals we zo zullen zien, dat de discrepanties de waarschijnlijkheid van het leugen-scenario doen stijgen en die van het waarheid-scenario doen dalen. Kennis van het weapon focus effect en kennis van de rol en betekenis van likelihood verhoudingen leiden zo tot de conclusie dat de discrepanties over de details van het pistool wel degelijk relevant zijn, en met name ontlastend voor verzoeker, omdat het leugen-scenario door die discrepanties aan waarschijnlijkheid wint.
Voor een beter begrip is het nodig om hier iets over likelihoods en likelihood verhoudingen als relevante elementen van een argumentatie te vertellen. Omdat deze informatie in 2005 aan het hof niet bekend was, vormt ook de methodologische kennis over likelihoods en likelihood verhoudingen en hun rol in waarschijnlijkheidsargumenten een novum. Er bestaat namelijk serieuze twijfel of het hof, had het hof deze kennis in 2005 bezeten plus ook de kennis van de relevantie van het weapon focus effect, de tegenstrijdige verklaringen over de details van het pistool van [getuige 4] en [getuige 5] als irrelevant terzijde had geschoven.
Novum 3
De studie van prof. Ton Derksen van de relevantie van likelihoods en likelihood verhoudingen in zijn boek: Verkeerde plaats, verkeerde tijd, de zaak [verzoeker]’ (ISVW Uitgevers 2013), hoofdstuk VI: ontlastende argumenten, pagina 167 t/m 234. Dit onderzoek roept ernstige twijfel op, zodanig dat aangenomen kan worden dat, was het hof bekend geweest met deze studie er ernstig aan getwijfeld kan worden of zij tot een veroordeling van verzoeker zou zijn gekomen.
Bovenvermeld boek wordt u als Novum 3 bij dit verzoekschrift aangeboden.
N.B. Dit boek is in het kader van het verzoek tot nader onderzoek reeds aangeboden aan de Hoge Raad en als gevolg daarvan bij u aanwezig.
Kijkend naar het bewijsmateriaal en een verdachte, zijn er twee waarschijnlijkheidsrelaties. We kunnen ons afvragen:
- i.
Gegeven het voorhanden bewijsmateriaal, hoe waarschijnlijk is het dat de verdachte de dader is (dan wel niet de dader is).
We kunnen ook omgekeerd naar de situatie kijken.
- ii.
Uitgaande van het scenario waarin de verdachte de dader is (dan wel niet de dader is), hoe waarschijnlijk is het dat we het voorhanden bewijsmateriaal zouden vinden.
Theoretisch gaat het in beide gevallen om waarschijnlijkheden. Praktisch is er evenwel vanuit de strafrechtpraktijk een essentieel verschil. In geval van i., beargumenteren we op basis van het voorhanden bewijsmateriaal waarom de verdachte wel of niet de dader is. In geval van ii., gaan we uit van zijn daderschap dan wel zijn niet-daderschap, en bekijken we op basis van die veronderstelling hoe zeer het voorhanden bewijsmateriaal te verwachten was. Die laatste waarschijnlijkheden noemen we likelihoods. Het verschil zit in de richting:
Uitgaande van het bewijsmateriaal: hoe waarschijnlijk is het scenario?
Uitgaande van het scenario: hoe waarschijnlijk was dit bewijsmateriaal?
Een likelihood kunnen we op verschillende manieren in woorden uitdrukken:
Uitgaande van het scenario waarin de verdachte de dader is (dan wel niet de dader is), hoe waarschijnlijk is het dat we het voorhanden bewijsmateriaal zouden vinden?
Ofwel:
Uitgaande van het dader-scenario, hoe zeer is het voorhanden bewijsmateriaal te verwachten?
Ofwel:
Uitgaande van het dader-scenario, hoe aannemelijk (hoe likely) is het voorhanden bewijsmateriaal?
Deze formuleringen zijn inwisselbaar.
Uit de waarschijnlijkheidscalculus volgt Bayes' theorema. Dat theorema is geen privé-truc van Bayesianen, maar een theorema dat voor iedereen geldt die op basis van waarschijnlijkheden argumenteert.
Bayes Theorema
eindwaarschijnlijkheid van Scenario 1 gegeven bewijsmateriaal BM/ eindwaarschijnlijkheid van Scenario 2 gegeven bewijsmateriaal BM= likelihood van BM uitgaande van S1/likelihood van BM uitgaande van S2×beginwaarschijnlijkheid S1/beginwaarschijnlijkheid S2
In woorden: de onderlinge verhouding van de eindwaarschijnlijkheden van de beide scenario's (de waarschijnlijkheden van de beide scenario's nadat het nieuwe bewijsmateriaal BM bekend is geworden) wordt bepaald door hoe de scenario's er van tevoren voor stonden (hun beginwaarschijnlijkheden) en door de verhouding van de betrokken likelihoods van dat bewijsmateriaal in het licht van beide scenario's (of: door de verhouding van de betrokken likelihoods van de scenario's vanwege het nieuwe bewijsmateriaal).
I. Die likelihood verhouding geeft de bewijswaarde van het voorhanden bewijsmateriaal BM.
Dat is als volgt te zien. Het verschil tussen de beginwaarschijnlijkheden en de eindwaarschijnlijkheden van de scenario's zit hem in de komst en kwaliteit van het nieuwe bewijsmateriaal. Maar in Bayes' Theorema is het precies de factor
likelihood van BM uitgaande van scenario S1/likelihood van BM uitgaande van scenario S2
die de verhouding van beginwaarschijnlijkheden omzet in de verhouding van eindwaarschijnlijkheden. Die factor drukt dus, in dat theorema, de kwaliteit van het nieuwe bewijsmateriaal BM uit.
II. Is vanwege bewijsmateriaal BM de likelihood van scenario 1 groter dan die van scenario 2, dan wint scenario 1 aan waarschijnlijkheid ten koste van de waarschijnlijkheid van scenario 2.
Uit het theorema is ook af te lezen dat, indien vanwege bewijsmateriaal BM de likelihood van scenario 1 groter is dan de likelihood van scenario 2, de eindwaarschijnlijkheid van scenario 1 toeneemt ten koste van de eindwaarschijnlijkheid van scenario 2. Een gunstige likelihood verhouding van scenario 1 ten opzichte van scenario 2 (likelihood van scenario 1 is groter dan die van scenario 2 houdt dus in dat scenario 1 er door het voorhanden bewijsmateriaal op vooruit gaat in waarschijnlijkheid ten koste van scenario 2). Het voorhanden bewijsmateriaal versterkt dus het scenario S1 en het verzwakt scenario S2.
In termen uit de strafrechtcontext kunnen we dit ook als volgt uitdrukken. Indien het nieuwe bewijsmateriaal meer te verwachten is uitgaande van het onschuldscenario dan van het schuldscenario, dan is de likelihood verhouding gunstig voor het onschuldscenario en is het nieuwe bewijsmateriaal ontlastend voor de verdachte. Indien echter de likelihood verhouding gunstig is voor het schuldscenario, dan is het nieuwe bewijsmateriaal belastend voor de verdachte.
III. Voor de berekening van de eindwaarschijnlijkheden moeten we de beginwaarschijnlijkheden incalculeren.
Let wel: het feit dat bewijsmateriaal belastend (dan wel ontlastend) is, vertelt ons nog niet hoe waarschijnlijk het schuldscenario (dan wel het onschuldscenario) is. Een likelihood verhouding die gunstig is voor het onschuldscenario, impliceert alleen dat de waarschijnlijkheid van dat onschuldscenario toeneemt, het zegt niet dat de verdachte waarschijnlijk onschuldig is. De eindwaarschijnlijkheid is namelijk niet alleen afhankelijk van de verhouding van de likelihoods, maar ook van de verhouding van de beginwaarschijnlijkheden, de laatste factor in Bayes' Theorema. Als er aanvankelijk veel tegen de verdachte pleitte, en we vinden nu bewijsmateriaal dat enigszins ontlastend is, dan kan het nog goed zijn dat de totaaluitslag is dat het nog steeds waarschijnlijk is dat de verdachte schuldig is, zij het minder waarschijnlijk dan tevoren (voordat we het nieuwe bewijsmateriaal vonden).
Het inschatten van de beginwaarschijnlijkheden zal vaak heel lastig zijn, maar beginwaarschijnlijkheden negeren is je ogen sluiten voor de beginstand. In de praktijk zullen we, afhankelijk van de situatie, voorzichtige schattingen moeten maken.
IV. Voor waarheidsvinding moeten we beide scenario's, het schuldscenario en het onschuldscenario, zo sterk mogelijk maken.
Er zijn nog andere eisen te stellen aan het gebruik van waarschijnlijkheden. Iemand onschuldig achten omdat we het schuldscenario niet serieus hebben uitgewerkt, is geen serieuze vorm van waarheidsvinding. Omgekeerd geldt ook dat we iemand evenmin schuldig kunnen achten omdat we het onschuldscenario niet serieus hebben uitgewerkt. Met andere woorden, het formeel toepassen van Bayes' Theorema is niet voldoende in de context van waarheidsvinding. We moeten ook opletten welke scenario's we tegenover elkaar stellen. We moeten zowel het schuld- als het onschuldscenario zo sterk mogelijk maken.
V. In de context van waarheidsvinding moeten we alle bewijsmateriaal in de waarschijnlijkheidsoverweging betrekken.
Bayes' Theorema bepaalt niet zelf welk bewijsmateriaal beschouwd moet worden. De likelihood van een specifiek stuk bepaalt de bewijswaarde van dát stuk bewijsmateriaal en bepaalt hoe zeer dat specifieke stuk bewijsmateriaal bijdraagt tot de eindwaarschijnlijkheid van de scenario's. In de context van waarheidsvinding willen we weten wat de eindwaarschijnlijkheid is in het licht van al het bewijsmateriaal.
Toepassing van Novum 2 (weapon focus effect) en Novum 3 (begrip van likelihood verhouding) op de tegenstrijdige verklaringen [getuige 4] en [getuige 5] over het pistool
[getuige 4] en [getuige 5] maken op nogal wat punten tegenstrijdige verklaringen. Drie daarvan lijken op het eerste gezicht niet te verwachten vanuit het waarheid-scenario maar wel vanuit het leugen-scenario. Het betreft verklaringen over:
- i.
de manier van presentatie van het pistool inclusief de richting van het pistool;
- ii.
de locatie waar het pistool het eerst gezien werd;
- iii.
de grootte en vorm van het pistool.
- iv.
Derksen (2013) argumenteert dat (vreemd genoeg) te onduidelijk is om er een verantwoorde conclusie over te trekken. Daar sluiten we ons hier bij aan.
De presentatie van het pistool
Eén van de dingen die je niet zo snel zult vergeten, is of iemand zijn pistool op jou richtte of dat hij alleen een pistool op de open hand toonde. En je zult ook niet zo snel vergeten of het wapen op jou gericht was dan wel op iemand anders. Kramer e.a. (1990) bevestigen dit. ‘Is it pointed at me?’ is een vraag waarop je het antwoord goed onthoudt.
Uitgerekend op dit cruciale punt verschillen [getuige 4] en [getuige 5] bij de politie van oordeel. Tijdens het eerste verhoor, op 23 juli 2003, zegt [getuige 4] dat verzoeker het pistool ‘in zijn open hand had liggen’.20. [getuige 5] verklaart op dezelfde dag echter dat verzoeker het wapen ‘in zijn gestrekte arm voor zich uithield. … Hij richtte het ongeveer op mij’.21.
Dit is een opmerkelijke discrepantie. Het maakt nogal uit of iemand je een pistool toont op de vlakke hand of dat hij het pistool met gestrekte arm op je richt. En bedenk dat verzoeker zowel volgens [getuige 4] als volgens [getuige 5] op ‘één meter tot anderhalve meter’ afstand stond. Met een gestrekte arm van verzoeker, die 1 meter 92 lang is, zit het gerichte dan — wel — getoonde pistool vlak onder je neus. Vergissen en vergeten blijft natuurlijk mogelijk, maar vanwege het weapon focus effect mogen we wel verwachten dat het in de praktijk weinig zal voorkomen. Uitgaande van het waarheid-scenario, waarin [getuige 4] en [getuige 5] het pistool echt gezien hebben, zijn deze tegenstrijdige verklaringen dus niet te verwachten. Ze is niet aannemelijk, niet ‘likely’. Vanwege deze specifieke tegenstrijdige verklaringen heeft het waarheid-scenario een lage likelihood.
In het leugen-scenario gaat het over twee mensen die na overleg besluiten om verzoeker valselijk te beschuldigen dat hij hun een pistool had getoond. Bij een goed uitgewerkte afspraak is een tegenstrijdige verklaring hoogst onwaarschijnlijk, maar als op dit punt geen goede afspraak is gemaakt, wordt het gokken, en dan is een tegenstrijdige verklaring te verwachten. zo'n tegenstrijdige verklaring is te verwachten (is waarschijnlijk, is likely) omdat er vele gokmogelijkheden zijn. We hebben die gokmogelijkheden al gezien. Om in zo'n toestand hetzelfde te gokken, vergt veel geluk.
Meestal zullen twee mensen verschillende dingen gokken. Uitgaande van het leugen-scenario mogen we dus tegenstrijdige verklaringen verwachten. Of anders gezegd, uitgaande van het leugen-scenario is het bewijsmateriaal (hier: de tegenstrijdige verklaringen) aannemelijk (likely). Of nog weer anders, vanwege de tegenstrijdige verklaringen heeft het leugen-scenario een hoge likelihood.
Wanneer we deze beide resultaten combineren is vanwege de tegenstrijdige verklaringen de likelihood van het leugen-scenario groter dan de likelihood van het waarheid-scenario. De likelihood verhouding is aldus ten gunste van het leugen-scenario. Dat scenario stijgt daarom in waarschijnlijkheid. Het waarheid-scenario daalt door de tegenstrijdige verklaringen in waarschijnlijkheid.
Wat is de beginwaarschijnlijkheid van die scenario's?
We hebben al gezien dat we, om iets meer over de eindwaarschijnlijkheid te zeggen, moeten weten wat de beginwaarschijnlijkheden van de twee scenario's waren. Dit zijn de waarschijnlijkheden van de scenario's op basis van wat bekend was voordat we de onderling tegenstrijdige verklaringen in onze overweging betrokken. Ten aanzien van het leugen- en waarheid-scenario vinden we in het dossier twee (andere) relevante stukken informatie.
i.
We weten dat [getuige 4] en [getuige 5] in de illegale wietteelt zaten en dat de gemeenschappelijke wietplantage met verzoeker door verzoekers schuld moest worden opgebroken. Hier kan uiteraard een precieze waardering uit afgeleid worden, maar gezien de veelvuldige ruzies in dit soort kringen weegt dit verleden zeker niet ten faveure van het waarheid-scenario.
ii.
Het dossier geeft ook een specifieke reden om de waarheidszin van [getuige 4] en [getuige 5] te betwijfelen: bij de rechter vertelt [getuige 5] vier keer een ander verhaal dan bij de politie, [getuige 4] presteert dat ook vier keer.
[getuige 5] liegt aanvankelijk bij de politie over zijn deelname aan de wietplantage. Zijn deelname erkent hij later, maar hij of [getuige 4] hebben daarover dan al contact gehad met de officier en hij hoeft niet meer bang te zijn voor vervolging.22.
[getuige 5] vertelt de politie dat hij het verschil tussen een pistool en een revolver kent. Voor de rechtbank vertelt hij: ‘Ik heb geen verstand van vuurwapens. Ik weet nu wel het verschil tussen een revolver en een pistool. Dit heeft de politie mij uitgelegd’.23.
[getuige 5] zegt bij de politie dat verzoeker ‘ongeveer op hem richtte’, bij de rechter zegt hij dat verzoeker ‘iets meer in de richting van [getuige 4]’ richtte.24.
[getuige 5] zegt bij de politie dat verzoeker ongeveer € 4.500,-- aan de hennepplantage verdiend kan hebben. Bij de rechter vertelt [getuige 5] dat ze elk € 2.000,-- à € 3.000,-- aan de plantage hebben overgehouden.25.
Ook [getuige 4] liegt aanvankelijk bij de politie over zijn deelname aan de wietplantage. En ook hij erkent zijn deelname later, maar hij of [getuige 5] hebben daarover dan al contact gehad met de officier en hij hoeft niet meer bang te zijn voor vervolging.26.
[getuige 4] zegt bij de politie dat verzoeker het pistool op de vlakke hand presenteerde; bij de rechter verklaart hij dat verzoeker het pistool op hem, [getuige 4], gericht had.27.
[getuige 4] zegt bij de politie dat verzoekers pistool ‘ongeveer gelijk aan een politiepistool’ (18 cm) is. Bij de rechter-commissaris is het volgens [getuige 4] in elk geval kleiner dan een politiepistool. Voor de rechtbank kan het zelfs zo klein zijn als het kleinste pistool (10,4 cm). [getuige 4] wijzigt zijn schatting zodat die bij [getuige 5]’ oordeel, dat constant is gebleven, gaat passen.28.
— [getuige 4], proces-verbaal 23 juli 2003, dossier p. 587: V: ‘Weet jij hoe die hennepplantage op de zolder is gekomen?’A: Dat weet ik niet, in een keer stond die daar.’
— [getuige 4], proces-verbaal 21 augustus 2003, dossier p. 593: ‘Niettemin hebben we drie maal geoogst’.
— [getuige 4], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p. 4: ‘De hennepplantage was van ons drieën.. Het idee van de hennepplantage kwam van [verzoeker] en werd door ons gezamenlijk gefinancierd’.
[getuige 4] berekent bij de politie dat verzoeker ongeveer € 5.000,-- ‘aan de hele hennepoogsten overhouden had’. Bij de rechter is ook bij hem de opbrengst per persoon inmiddels gedaald tot € 2.000-- à € 3.000,--.29.
Hieruit spreekt geen grote aandrang tot waarheid spreken. Je zou zeggen, er is wel enige onafhankelijke steun nodig voordat je een verklaring van deze getuigen voor waar aanneemt.
Kortom, van de twee dingen die we van [getuige 4] en [getuige 5] weten, wijst het eerste eerder in de richting van het leugen-scenario dan het waarheid-scenario; het tweede staat geheel in het teken van de leugen. Gegeven deze antecedenten is een gelijke beginwaarschijnlijkheid toekennen aan het waarheid-scenario en het leugen-scenario een voor [getuige 4] en [getuige 5] nogal gunstige inschatting, en een voor verzoeker ongunstige inschatting. Een 50%-50% inschatting van beginwaarschijnlijkheden is daarmee pragmatisch gerechtvaardigd en praktisch aanvaardbaar.
Combinatie van likelihood verhouding met de beginwaarschijnlijkheden
Als we aldus de beginwaarschijnlijkheden van de beide scenario's, de waarschijnlijkheden van die scenario's op dit moment voordat we die tegenstrijdige verklaringen meetellen, voor gelijk (50%) houden, dan zou door de onderlinge tegenspraak wat betreft de presentatie van het pistool de eindwaarschijnlijkheid van het leugen-scenario naderhand groter zijn dan 50%, en de eindwaarschijnlijkheid van het waarheid-scenario kleiner zijn dan 50%. Dat wil zeggen, vanwege de tegenstrijdige verklaringen over de presentatie is het waarschijnlijker dat [getuige 4] en [getuige 5] onwaarheid spraken dan dat ze waarheid spraken. Voor een quick and dirty berekening die aangeeft hoe snel de waarschijnlijkheid van het leugen-scenario oploopt, verwijzen we naar de volgende voetnoot.30.
De locatie waar het pistool het eerst werd gepresenteerd
[getuige 5] vertelt de politie op 23 juli 2003 dat verzoeker, toen [getuige 4] en hij de woning binnenkwamen, al met een pistool in de hand voor de koelkast stond. [getuige 4] vertelt de politie een ander verhaal. Ze waren al samen naar binnen gelopen. ‘[verzoeker] vroeg in de woning nogmaals of ik hem liet rijden in de Porsche. Ik heb toen wederom gezegd dat ik daar niemand anders in liet rijden’. En toen ‘pakte [verzoeker] een roodkleurige plastic zak met opdruk van het aanrechtblok in de keuken af. Uit deze plastic zak pakte [verzoeker] een pistool’. Op 1 maart 2004 herhaalt hij dit verhaal bij de rechter-commissaris.31.
Kortom, volgens de één stond verzoeker al met het pistool in zijn handen te wachten toen ze binnenkwamen. Volgens de ander zijn ze samen naar binnen gelopen, verzoeker vraagt weer om in de Porsche te rijden, [getuige 4] weigert weer, en dan pas haalt verzoeker zijn pistool tevoorschijn, en wel uit een plastic zak.
Relevante literatuur over het weapon focus effect is hier Pickel e.a. (2006). In dat onderzoek bleken ooggetuigen van een wapen goed te onthouden wat de dader met het wapen deed. We zitten wel met de empirische vraag hoe vaak ooggetuigen zich niet meer zouden herinneren of iemand met een pistool op hen stond te wachten of dat de dader pas na een korte woordenwisseling een pistool uit een zak haalt. Op basis van Pickel e.a. (2006) mogen we verwachten dat ooggetuigen het vaker met elkaar eens zullen zijn dan dat ze het oneens zullen zijn. Gegeven het waarheid-scenario is derhalve, uitgaande van het waarheid-scenario, een tegenspraak met betrekking tot de locatie eerder niet dan wel te verwachten. De likelihood van het waarheid-scenario komt zo onder de 50% te liggen.
Nu de situatie waarin twee mensen slechts voorwenden ooggetuigen te zijn geweest. Er zijn niet slechts de twee door [getuige 4] en [getuige 5] genoemde alternatieven: verzoeker stond al klaar met het pistool, en verzoeker haalde een pistool uit een plastic zak, maar verzoeker had het pistool ook uit zijn zak kunnen halen, of hij had het pistool achter zijn rug kunnen houden, hij had het van het aanrecht kunnen pakken, of uit een aanrechtkastje, of ook uit de kast aan de andere kant van de kamer. Kortom, er zijn legio alternatieven. Als je met zijn tweeën zou moeten gokken, dan was de kans om hetzelfde scenario te gokken heel klein. Of anders, uitgaande van het leugen-scenario is de kans op verkeerd gokken heel groot. Of nog weer anders, vanwege de tegenstrijdige verklaringen over de locatie heeft het leugen-scenario een hele grote likelihood.
De likelihood verhouding is weer ten gunste van het leugen-scenario, en dat scenario zal daarom weer in waarschijnlijkheid stijgen. En weer zal het waarheid-scenario door de tegenstrijdige verklaringen in waarschijnlijkheid dalen. Dat wil zeggen, de tegenstrijdige verklaringen over de locatie vergroten de waarschijnlijkheid dat. [getuige 4] en [getuige 5] onwaarheid spreken. In een zoektocht naar de ware toedracht kun je ze daarom niet als niet-essentieel verwaarlozen, zoals het hof doet.
Conclusie over de tegenstrijdige verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5]
i.
Het weapon focus effect werkt juist goed bij een periode van 12 seconden en werkt juist prima wanneer er schrik en spanning geweest zou zijn.
ii.
Dankzij dit weapon focus effect en de vele mogelijkheden die er in het geval van gokken zijn, zijn de genoemde discrepanties over de details van het pistool (de presentatie en de locatie van het pistool) vanuit het leugen-scenario veel aannemelijker dan vanuit het waarheid-scenario.
iii.
Aldus maken die discrepanties het leugen-scenario veel aannemelijker (meer likely) dan het waarheid-scenario.
iv.
De eindwaarschijnlijkheid van het leugen-scenario wordt daarmee vergroot ten opzichte van de beginwaarschijnlijkheid van het leugen-scenario, en de eindwaarschijnlijkheid van het waarheid-scenario wordt daarmee verkleind ten opzichte van de beginwaarschijnlijkheid van het waarheid-scenario v. Die discrepanties zijn dus relevant in het debat. Ze zijn ontlastend voor verzoeker, ofschoon we zonder kennis van de beginvoorwaarden niet preciezer kunnen zijn. Ze kunnen in geen geval genegeerd worden, zoals het hof in 2005 deed.
vi.
Ten aanzien van de beginwaarschijnlijkheid van het waarheid-scenario en het leugen-scenario zijn er twee relevante gegevens:
- a.
[getuige 4] en [getuige 5] waren compagnons van verzoeker in een gemeenschappelijke wietplantage, die ze een paar weken voor verzoekers aanhouding vanwege verzoekers nalatigheid hadden moeten opdoeken, en verzoeker wilde niet meer verder met hen.
- b.
Ze vertellen de politie en de rechter op vier punten zeer verschillende verhalen. Gelijke beginwaarschijnlijkheden toekennen aan het leugen-scenario en het waarheid-scenario lijkt een voorzichtige inschatting op basis van de aanwezige informatie.
vii.
Bij gelijke beginwaarschijnlijkheden leiden de genoemde onderlinge discrepanties tussen de verklaringen tot de conclusie dat het leugen-scenario (veel) waarschijnlijker is dan het waarheid-scenario.
We concluderen dat ernstige twijfel gewettigd is of het hof Den Bosch, had het geweten van het weapon focus effect en had het begrip verkregen van likelihoods en likelihood verhoudingen, tot zijn veroordeling van verzoeker zou zijn gekomen.
Een ander feit dat het leugen-scenario ondersteunt: [betrokkene 12] heeft nooit een pistool gezien
In ‘Verkeerde plaats, verkeerde tijd’ bespreekt Derksen nog enkele argumenten die het leugen-scenario ondersteunen. We willen daarvan hier één memoreren, omdat het op een tap gebaseerd is, een domein dat in de praktijk primair voor het verkrijgen van belastende bewijsmateriaal is bedoeld. Ontlastend materiaal in een tap kan dus gemakkelijk over het hoofd zijn gezien. We stellen in elk geval vast dat niemand, ook de verdediging niet, de relevantie van deze tap heeft opgemerkt.
Op 30 november 2003 belde verzoeker vanuit de gevangenis ‘met een Roemeens sprekende vrouw’. Dit gesprek werd getapt, en deze keer mag de verdachte eens van geluk spreken dat er getapt is. In dit gesprek doet [betrokkene 12] verslag van wat de politie haar tijdens het laatste verhoor gezegd heeft, namelijk dat verzoeker ‘de persoon zeker heeft gedood’. Verzoeker vraagt haar of ze dat gelooft. [betrokkene 12] antwoordt dan:
‘Nee. Ik geloof het niet. Als ik bij jou iets vreemds had gezien of bij jou het pistool had gezien, klaar, dan was het zo. De politie zegt dat de hele tijd. Ik heb het je gezegd: ik geloof het niet’.32.
Met andere woorden, als [betrokkene 12] een pistool bij verzoeker had gezien, dan had ze geloofd dat verzoeker de moorden had gepleegd. Maar ze gelooft dat niet. Dus ze heeft geen pistool bij verzoeker gezien. Ze geeft dit in een getapt privégesprek als reden aan verzoeker voor haar overtuiging. Wanneer ze verzoeker ooit met een pistool had gezien had ze dit tegenover hem zelf nooit als reden kunnen gebruiken. Ze legt verzoeker dus de conditie uit waaronder ze gelooft dat hij niet de moordenaar is. Dat impliceert voor ons omstanders dat ze geen pistool bij verzoeker heeft gezien.33. Ze was aanwezig bij het bezoek van [getuige 4] en [getuige 5] en beiden zeggen dat ze in dezelfde ruimte zat en zó dat ze goed zicht had op het pistool. Maar de tap maakt het hoogstwaarschijnlijk dat ze geen pistool heeft gezien. Dit argument maakt het nog waarschijnlijker dat [getuige 4] en [getuige 5] over het pistool liegen: er was (hoogstwaarschijnlijk) niet zo'n pistool.
Hoe zit het met de rancune?
Het hof presenteert een algemeen argument dat [getuige 4] en [getuige 5] niet liegen. Alleen rancune zou hen tot een leugen kunnen brengen met zulke verstrekkende consequenties, maar ze hadden geen rancune, zo argumenteert het hof. De redenen die ze voor deze overtuiging geven zijn:
- i.
De hennepkwekerij komt noch in de verklaringen van verzoeker noch in de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] naar voren komen als aanleiding voor het tonen van het pistool.
- ii.
De sfeer naderhand liet nog toe, zo merkt het hof op, dat verzoeker op de bestuurdersplaats van de Porsche mocht plaatsnemen. De sfeer was op dat moment dus niet rancuneus of grimmig.
Het is correct dat de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] te rijmen zijn met het scenario waarin ze naar waarheid berichten over het pistool in verzoekers hand. In hun verklaringen noemen ze nooit een ruzie over de wietplantage en ook hun gedrag van die avond, zoals ze dat beschrijven, wijst niet op ruzie.
Maar die verklaringen zijn evengoed te rijmen met een rancune en ruzie over de afgesloten wietplantage. De ex-compagnons vertellen zelf dat ze de plantage hadden moeten opruimen, omdat door verzoekers wanbetaling Essent zijn stroom had afgesloten. Verzoeker vertelt zelf dat zij die avond over de voortzetting van de plantage kwamen praten en dat hij niet verder met hen wilde. Daarmee verloren [getuige 4] en [getuige 5] een winstgevende plantage en verzoeker als ‘melkkoe’ (verzoekers terminologie). In zo'n situatie is rancune niet een ongebruikelijke reactie bij wietplantagehouders.
Misschien koesteren [getuige 4] en [getuige 5] geen rancune jegens verzoeker, omdat ze noch bij de politie noch voor de rechter iets over hun chagrijn betreffende de afsluiting zeggen. Maar ook bij een rancune over de afgesloten wietplantage is dit zwijgen te verwachten. [getuige 4] en [getuige 5] gaan toch niet bij de politie en rechtbank zich erover beklagen dat verzoeker niet langer een gemeenschappelijke wietplantage op zijn zolder wilde hebben staan? Dat ze niet met de klacht of de rancune over de afgesloten wietplantage bij de politie en op de zitting voor de dag komen, zegt dus niets over de feitelijke situatie.
Er is een andere, simpele reden waarom we mogen verwachten dat ze niets over hun rancune zullen zeggen, ook al zouden ze jegens verzoeker rancuneus gezind zijn. Stel dat ze besluiten om verzoeker een loer te draaien door de politie over een pistool te vertellen. In dat geval zullen ze, om geloofwaardig over te komen, juist de vermoorde onschuld moeten spelen.
Er zijn dus twee redenen waarom [getuige 4] en [getuige 5], als ze rancuneus zouden zijn, dat niet zouden laten doorschemeren. Hun verklaringen waarin nooit over rancune of over hun onvrede over verzoekers opheffen van de plantage wordt gesproken, zijn daarom te rijmen, zowel met een situatie waarin ze geen rancune hadden als met een situatie waarin ze wel rancune hadden. Hun verklaringen zijn op dit punt niet discriminerend tussen het scenario waarin ze door rancune gedreven verzoeker een pistool proberen aan te smeren (het leugen-scenario) en het scenario waarin zo door waarheidszin gedreven hun kennis van verzoekers pistool aan de politie doorgeven (het waarheid-scenario).
Kortom, hun verhaal over verzoekers pistool kan waar zijn, het kan ook een manier zijn om verzoeker voor zijn weigering terug te betalen. Hun verklaringen geven daarover geen uitsluitsel.
Het gedrag op die avond geeft evenmin uitsluitsel. Misschien meenden ze met hun bezoek verzoeker weer over de streep te kunnen trekken. De conclusie dat ze daarin niet geslaagd waren, trokken ze misschien pas na het bezoek. Het even op de bestuurdersstoel laten zitten van verzoeker zegt hier niets.
Conclusie
Noch de verklaringen, noch het gedrag van [getuige 4] en [getuige 5] geven uitsluitsel over hun gevoelens ten opzichte van verzoeker. Ze kunnen geen rancune gehad hebben, ze kunnen ook wel rancune gehad hebben. Het argument van het hof dat [getuige 4] en [getuige 5] niet logen omdat ze niet rancuneus jegens verzoeker waren, is niet langer bruikbaar. We weten niet of [getuige 4] en [getuige 5] niet door rancune werden gedreven.
Novum 4
Interview van 8 november 2007 van prof. H.F.M. Crombag met de officier van justitie Geuns in de zaak van verzoeker waarin de officier aangeeft gebeld te zijn door [getuige 4] dan wel [getuige 5] waarbij hem (officier van justitie) de vraag is gesteld of zij gevaar liepen als kroongetuige, waarop de officier van justitie gezegd heeft dat hem dat niet leek.
Dit interview wordt als Novum 4 op cd-rom bij dit verzoekschrift aangeboden.
NB. Deze CD-rom is bij het verzoek tot nader onderzoek aan de Hoge Raad reeds aangeboden.
Toelichting
In een interview met prof. Crombag op 8 november 2007 vertelt de officier van justitie:
‘Eén van beiden ([getuige 4] of [getuige 5]) heeft ooit gebeld om te vragen of hij gevaar liep als kroongetuige en daarop heb ik gezegd dat mij dat niet leek.’34.
Met andere woorden, [getuige 4] en [getuige 5] wisten dat ze met een leugen geen risico liepen. Ze zouden dus onbekommerd met een leugenachtig pistoolverhaal kunnen komen. Ze hadden al privé met de officier gesproken en genoeg van hem gehoord om zich geen zorgen te maken. De officier heeft hen niet teleurgesteld.
Toen de rechter de hennepplantage in het huis van verzoeker ter sprake bracht, toonde [getuige 5] zich onwillig om daarover iets te zeggen. Op dat moment schoot de zaaksofficier van justitie hem te hulp en zei dat hij daar best over kon verklaren omdat hij voor zijn aandeel in die plantage niet zou worden vervolgd (aldus Crombag e.a. 2009).35.
Dit gedrag impliceert niet dat [getuige 4] en [getuige 5] liegen. Ook als ze de waarheid spraken, was het voor hen van belang dat ze niet vanwege hun deelname aan de wietplantage in moeilijkheden zouden komen. Maar het neemt wel het image weg van onverschrokken waarheidsprekers die door gewetensnood gedwongen over een door hen gezien pistool wilden verklaren. Ze konden risicoloos de waarheid spreken, maar ze konden ook risicoloos liegen.
We menen dat dit nieuwe, aan het hof onbekende feit, samen met de voorgaande argumentatie, de serieuze twijfel wettig of het hof, had het van dit nieuwe feit geweten, geloof had gehecht aan de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] over het pistool in verzoekers handen.
Samenvattende conclusies Nova 1 t/m 4:
Novum 1, de locatie en ernst van het hersenletsel ondermijnen de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]s nieuwe herinneringen aan het schietincident. De herinneringen van [slachtoffer 3] kunnen niet voor waar aangenomen worden.
Novum 2, het weapon focus effect, maakt dat het onaannemelijker is dat [getuige 4] en [getuige 5] elkaar op de punten van presentatie en locatie van het pistool tegenspreken uitgaande van het waarheid-scenario dan uitgaande van het leugen-scenario. Dit levert, op basis van die discrepanties, een likelihood verhouding die gunstig is voor het leugen-scenario. Die discrepanties maken derhalve het leugen-scenario waarschijnlijker. Om dit in te zien hebben we Novum 3 nodig.
Novum 3, het begrip van likelihoods en likelihood verhoudingen. We zagen dat 50%-50% een voorzichtige inschatting van de beginwaarschijnlijkheden was. Met deze beginwaarschijnlijkheden is de conclusie dat het leugen-scenario (veel) waarschijnlijker is dan het waarheid-scenario. Deze conclusie wordt verder versterkt door een tap van een privételefoongesprek tussen verzoeker en [betrokkene 12]. [betrokkene 12] laat verzoeker daar weten dat ze gelooft dat hij niet de moordenaar is, omdat ze hem nooit met een pistool heeft gezien. Dit is alleen te begrijpen wanneer ze verzoeker inderdaad nooit met een pistool heeft gezien. [betrokkene 12] was erbij toen [getuige 4] en [getuige 5] op bezoek kwamen. Ze zou het pistool gezien moeten hebben, zo zeiden ook [getuige 4] en [getuige 5]. Maar ze zag geen pistool. Er was dus geen pistool.
Het weapon focus effect werkt goed, ook al is het wapen slechts twaalf seconden gezien, en het werkt prima wanneer de wapen-getuige zich bedreigd voelt en geschrokken is. Had het hof dit geweten, dan mogen we aannemen dat ze niet de discrepanties als irrelevant had afgedaan vanwege de korte tijd dat [getuige 4] en [getuige 5] het pistool gezien zouden hebben en ervan geschrokken zijn.
Over de aanwezigheid van rancune bij [getuige 4] en [getuige 5] kunnen we geen uitspraak doen. Hun gedrag past zowel bij niet-rancuneuze ex-compagnons als bij wel rancuneuze ex-compagnons.
Ook Novum 4, de geruststelling van [getuige 4] en [getuige 5] door de officier, laat beide scenario's open.
Hiermee zijn de twee kern-bewijsoverwegingen van het hof vervallen: [slachtoffer 3]'s nieuwe herinnering dat verzoeker in het kantoor vlak voor de schietpartij een pistool in zijn zak had, en [getuige 4]'s en [getuige 5] verklaringen dat ze op de vooravond van de moorden verzoeker met een pistool in zijn hand zagen.
We menen dat er aldus ernstige twijfel gewettigd is of het hof, had het hof deze nova gekend, tot een veroordeling van verzoeker zou zijn gekomen.
Novum 5
Dit betreft een verklaring opgemaakt door particulier onderzoeksbureau Paalman en de Roy van Zuydewijn (vergunning nummer POB 982), van maandag 24 december 2012 met getuige [getuige 10] wonende te [a-plaats] aan de [b-straat 2], [postcode], telefoonnummer [001]. In deze verklaring geeft de heer [getuige 10] aan ervan overtuigd te zijn dat zijn inmiddels overleden neef [betrokkene 6] verantwoordelijk is voor de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het ernstig verwonden van hun kleindochter [slachtoffer 3].
Het bovenvermelde rapport is als Novum 5 gehecht aan dit verzoekschrift.
Eveneens wordt bij dit novum gevoegd een artikel gepubliceerd in de Telegraaf d.d. 4 juni 2013 waarin getuige [getuige 10] nogmaals het bovenvermelde verwoord.
NB: dit Novum was aangeboden aan de Procureur-generaal in het verzoek tot nader onderzoek. Naar aanleiding hiervan is de heer [getuige 10] uiteindelijk gehoord als getuige bij de rechter-commissaris te Haarlem op 29 juli 2015 welk getuigenverhoor als Novum 14 aan dit verzoekschrift is gehecht. Ook in dit getuigenverhoor verklaard hij nadrukkelijk ervan overtuigd te zijn dat zijn inmiddels overleden neef [betrokkene 6] verantwoordelijk is geweest op de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het ernstig verwonden van hun kleindochter [slachtoffer 3].
Novum 6
De kopie van de uitzending van Hart van Nederland d.d. 28 mei 2013 waarin [slachtoffer 3] reageert op de bekendmaking van het indienen van het verzoek tot herziening van de zaak van verzoeker. Ze geeft daar onder meer te kennen dat ze voorafgaand het afleggen van de verklaring op 23 december 2004 (gehanteerd bewijsmiddel 3) veel heeft gesproken met familieleden en klanten in de kapperszaak van haar tante waarna‘er in één keer van het ene op het andere moment kwam er steeds meer naar boven terug’. De volledige tekst wordt hieronder uitgewerkt.
Vanaf 10.00 minuten in de aflevering.
[slachtoffer 3]: ‘Ik heb nou de laatste tijd heel veel last van hoofdpijn. Met name rondom de littekens. En ik heb de laatste tijd veel last van een licht hoofd weet je wel. Zodat je net het gevoel hebt dat je flauwvalt enzo.’
Verslaggever: ‘De meeste herinneringen aan de schietpartij kreeg ze pas na anderhalf jaar. [slachtoffer 3] begon zich ineens details te herinneren. [verzoeker] had net een proefrit gemaakt met de auto die hij wilde kopen. Bij het afhandelen van de koop zat [slachtoffer 3] naast haar opa aan het bureau toen het schieten begon.’
[slachtoffer 3]: ‘Schoot hij mijn opa eerst, in het voorhoofd. Toen viel mijn opa dus, ja omlaag zeg maar op het bureau. En ehmm daarna schoot hij dus mij door mijn hoofd. En verder heb ik eigenlijk niks meer, niet echt veel van meegekregen, maar ik heb nog wel veel gehoord. Ik heb nog een schot gehoord en dat bleek dat mijn oma dat was. En ik heb ja, voor de rest heb ik eigenlijk niet veel meer ehh meegekregen.’
Verslaggever: ‘Ton Derksen stelt dat [slachtoffer 3] zich dit door de beschadigingen nooit kan herinneren. Ze heeft de beelden waarschijnlijk zelf ingevuld zonder het te beseffen. [slachtoffer 3] vindt het onzin.’
[slachtoffer 3]: ‘Toen ik in het ziekenhuis lag kwam de recherche ook naar ons toe en hebben ze mij ook gevraagd van ehh wat is er gebeurd, toen wist ik inderdaad ook nog niks. Maar aan het begin van de maand toen was ik veel bij mijn tante en die hebben een kapsalon en toen, daar praatte ik altijd veel met de klanten en op een gegeven moment heb ik, begon ik gewoon, kwam er in één keer van het ene op het andere moment kwam er steeds meer naar boven terug.’
Conclusie
Uit datgene [slachtoffer 3] zegt in deze uitzending met betrekking tot gesprekken met ‘anderen’ voorafgaand het studiogesprek kan geconcludeerd worden dat hetgeen onderzoekers Hendriks en Kolk stellen met betrekking tot de zogenaamde ‘false memories’ bij [slachtoffer 3] aan de orde is geweest als gevolg waarvan de bewijsoverweging van het hof om [slachtoffer 3]'s verklaringen als betrouwbaar te kwalificeren een onjuiste is geweest.
De uitzending en het interview met kleindochter [slachtoffer 3] wordt als uitgewerkte tekst en op cd-rom als Novum 6 aangeboden bij dit verzoekschrift.
NB. Deze Cd-Rom is bij het verzoek tot nader onderzoek reeds aan de Hoge Raad aangeboden.
Novum 7
Een brief geschreven door mevrouw [getuige 17], wonende te [b-plaats] aan de [c-straat 3], [postcode], telefoonnummer [002], gezonden aan de raadsman van verzoeker op 5 juni 2013 waarin zij aangeeft ‘destijds’ van ene [getuige 15] te hebben gehoord dat zij een brief had gelezen van ene Aaf welke brief was geschreven door [betrokkene 6]. Hierin zou hebben gestaan:‘Hierbij neem ik afscheid want ik kan niet leven met dat ik drie mensen vermoord heb waaronder een klein kind.’
De ontvangen brief wordt in kopie aan dit verzoekschrift gehecht als Novum 7.
Tevens wordt bij dit novum een artikel van de Telegraaf d.d. 19 juni 2013 aangeboden, waarin mevrouw [getuige 17] het één en ander nogmaals bevestigd.
NB: [getuige 17] is 15 april 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek gehoord bij de rechter-commissaris te Haarlem welk getuigenverhoor als Novum 13 aan dit verzoekschrift is gehecht.
Novum 8
Door de raadsman van verzoeker ontvangen e-mails op 4 en 5 juni 2013 na de bekendmaking van het indienen van het verzoek tot herziening van de zaak van verzoeker van de heer [getuige 16] ([getuige 16]), thans woonachtig in Spanje die verklaart in 2002 met familie van het vermoorde echtpaar [B] in PI Lelystad gedetineerd te hebben gezeten, welk familielid hem destijds gezegd zou hebben dat verzoeker niet de dader was.
Een kopie van deze e-mails wordt als Novum 8 aangeboden bij dit verzoekschrift.
NB: [getuige 16] is op 15 april 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek gehoord bij de rechter-commissaris te Haarlem welk getuigenverhoor als Novum 12 aan dit verzoekschrift is gehecht.
Novum 9
Een brief geschreven door de heer [betrokkene 7] gezonden aan de raadsman van verzoeker op 10 juni 2013 waarin hij aangeeft in het jaar 2003 in het Huis van Bewaring Grave bezoek te hebben gehad van twee rechercheurs. Deze rechercheurs boden hem een ‘deal’ aan om een belastende verklaring jegens verzoeker af te leggen inhoudende dat verzoeker een betekentis zou hebben afgelegd bij de heer [betrokkene 7] omtrent de moorden. In ruil hiervoor zou [betrokkene 7] ‘strafvermindering’ zijn aangeboden.
De ontvangen brief wordt in kopie aan dit verzoekschrift gehecht als Novum 9.
Novum 10
Het onderzoek van prof. Dr. C. Jonker (gedrags)neuroloog te Amsterdam in opdracht van de rechter-commissaris rechtbank Noord-Holland en op vordering van de Advocaat-generaal van de Hoge Raad.
De eindconclusie van het onderzoek van prof. Dr. C. Jonker luidt:
‘In aanmerking genomen de omvang van het letsel in de frontaalkwabben, de waarschijnlijkheid dat er secundair schade is opgetreden aan de temporale kwabben dan wel aan de vezelverbindingen tussen frontaalkwab en temporaalkwab, het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de relatie tussen frontaalkwabletsel en retrograde amnesie, en de aanwezigheid van het frontaalsyndroom ten tijde van het audio verhoor, is het onwaarschijnlijk dat de herinneringen aan het schietincident van [slachtoffer 3] weergegeven in het studioverhoor van 21 december 2004, volledig berusten op een authentieke weergave van de gebeurtenissen.’
Hieronder volgt een analyse van het onderzoek en rapport van de heer prof. Dr. C. Jonker zoals dit onderzoek volgens verzoeker en diens raadsman gelezen dient te worden.
Inleiding
In het kader van een herzieningsverzoek in de zaak [verzoeker] heeft prof. C. Jonker een gedragsneurologisch onderzoek ingesteld naar de hersenbeschadiging van [slachtoffer 3]. De neurologisch vraag was simpelweg: hoe betrouwbaar zijn [slachtoffer 3]'s vermeende herinneringen over het schietincident in het licht van die hersenbeschadiging? Hem werd ook een meer historische vraag gesteld: kan van bepaalde herinneringen op basis van het dossier de waarheid worden vastgesteld, en werpt de uitkomst licht op de algemene betrouwbaarheidsvraag van haar herinneringen aan het schietincident?
Jonker kreeg van de rechter-commissaris noch het medisch dossier voor de eerste vraag noch het dossier van de zaak voor de tweede vraag. Dat maakt het schier onmogelijk een verantwoorde reactie op de vragen te geven. Jonker heeft deze problemen opgelost door zelf het medisch dossier bij het ziekenhuis op te vragen. Van de r-c verkreeg hij later op zijn verzoek het PV van [getuige 3], dat een gedetailleerd verslag geeft van het schietincident zoals [getuige 3] dat meemaakte vanaf de oprit van het belendende huis.
Jonkers antwoord op de eerste vraag is:
- (1)
de gebeurtenissen van het schietincident zijn vermoedelijk niet geconsolideerd in het geheugen vanwege secundaire schade aan de mediale structuren van de temporaalkwab, hetgeen een echte herinnering aan die gebeurtenissen onmogelijk zou maken;
- (2)
vanwege een ernstige schade aan de frontaalkwab is een herinnering aan de eventueel wel geconsolideerde gebeurtenis problematisch zowel qua context als qua tijd als qua bron: de persoon verwisselt ongemerkt de context (het gebeurde wel, maar ergens anders), de tijd (het gebeurde wel, maar op een ander tijdstip) en de bron (de persoon heeft de gebeurtenis niet zelf meegemaakt, maar hij heeft er van iemand anders over gehoord).
- (3)
vanwege de beschadiging van de frontaalkwab heeft [slachtoffer 3] de neiging tot confabulatie (het invullen van gaten in het geheugen door het brein); er is daarom geen reden om te denken dat wat [slachtoffer 3] zegt waar is, hoe authentiek haar verklaringen ook overkomen (ze liegt niet, ze is zelf van de waarheid overtuigd).
Zijn antwoord op de tweede vraag is dat er vanwege de emotionele vlakheid van haar antwoorden tijdens het politieverhoor, vanwege het impulsieve karakter (‘Het kwam net in mij op’) , en vanwege [slachtoffer 3]'s neiging om de ondervrager ter wille te zijn, extra twijfel is over de waarheid van haar herinneringen.
Tezamen genomen houdt dit in dat [slachtoffer 3]'s herinneringen aan het schietincident hoogst onbetrouwbaar zijn, hoe betrouwbaar (=oprecht) ze zelf ook was.
Het gebrek aan toegang tot het gerechtelijk dossier wreekt zich bij de beantwoording van vraag 2. Slechts op twee punten stelt Jonker een discrepantie vast: volgens [slachtoffer 3] heeft [verzoeker] lang haar, hijzelf is niet lang, volgens [getuige 3] is het haar juist kort en [verzoeker] zelf lang. Deze discrepantie is voor Jonker een extra reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]'s vermeende herinneringen aan het schietincident.
Ik geef nu eerst een analyse van Jonkers rapport. Aan het eind geef ik een aanvulling van vraag 2.
Verschillende soorten hersenschades die de betrouwbaarheid van herinneringen aantasten
Jonker wijst op drie soorten hersenschades die de betrouwbaarheid van herinneringen — in verschillende mate — aantasten:
(I) directe schade aan de hippocampus zelf en andere mediale delen van de temporaalkwab.
Jonker schrijft:
Het is algemeen geaccepteerd dat de mediale delen van de temporaalkwab en met name de hippocampus een essentiële rol spelen bij de kortdurende opslag en consolidatie van feiten en gebeurtenissen
Directe schade aan de hippocampus zelf en andere mediale delen van de temporaalkwab ten gevolge van het schot zou dus impliceren dat de gebeurtenis van het schietincident niet eens opgeslagen zou zijn. Het zou in dat geval dus ook niet herinnerd kunnen worden. Er was geen gebeurtenis opgeslagen om te herinneren.
(II) secundaire schade aan de hippocampus en andere mediale structuren van de temporaalkwab
Secundaire schade ten gevolge van bijvoorbeeld zuurstofgebrek verhindert de consolidatie van de herinneringen. Maar ook als de herinnering wel geconsolideerd is, brengt secundaire schade aan de hippocampus en andere mediale structuren van de temporaalkwab een betrouwbaarheidsprobleem met zich mee. De hippocampus speelt namelijk ‘ook bij het ophalen uit het geheugen van feiten en gebeurtenissen de hippocampus een belangrijke rol’. Genoemde secundaire schade veroorzaakt dan ook problemen bij het het ‘terugvinden’ van een herinnering: er kan zo maar een herinnering aan een andere gebeurtenis bovenkomen die met de ‘gezochte’ gebeurtenis verward wordt.
(III) schade aan de frontaalkwabben
Ook de frontaalkwab speelt een cruciale rol bij het retrieval (het ophalen) van herinneringen. Ook schade aan de frontaalkwab leidt aldus tot problemen met het ophalen van een herinnering. Jonker schrijft:
Schade aan frontaalkwabben, zoals bij [slachtoffer 3], heeft ook invloed op het ophalen van feiten en gebeurtenissen die context afhankelijk zijn opgeslagen. Door de schade aan de dorsolaterale delen van de frontaalkwabben — zoals bij [slachtoffer 3] het geval is — is niet alleen de context waarin de feiten en gebeurtenissen hebben plaatsgevonden verdwenen, ook de bron waar de herinneringen vandaan komen is onduidelijk. Dergelijke patiënten kunnen niet meer goed inschatten wanneer een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
De ophaal-problemen (retrieval) betreffen zowel de context, de tijd als de bron van de herinnering: het geheugen verbindt de gebeurtenis aan de verkeerde plaats, het geheugen verbindt de gebeurtenis aan de verkeerde dag, de gebeurtenis wordt herinnerd als zijnde zelf beleefd terwijl de persoon over die gebeurtenis van iemand anders heeft gehoord.
Beschadiging van de frontaalkwab leidt ook tot confabulatie, het invullen van gaten in het geheugen, zonder dat de persoon zelf zich daarvan bewust is;36. nog een bron van onbetrouwbaarheid van de verklaringen.
Schade aan de frontaalkwabben kan ook leiden tot retrograde amnesie — het zich niet meer kunnen herinneren van gebeurtenissen van (vlak) vóór het voorval dat de hersenschade veroorzaakte —, ofschoon de frontaalkwabben zelf niet betrokken zijn bij het opslaan en consolideren van herinneringen. Jonker wijst in deze context op onderzoek van onderzoek van Kopelman (2002) en andere onderzoekers (Levine e.a. 1998; Della Salla e.a. 1993) waaruit naar voren komt ‘dat, in het bijzonder bij grote bilaterale schade van de frontaalkwabben, eveneens retrograde amnesie kan optreden’. De oorzaak die Kopelman geeft is dat ‘bij grote traumatische schade van de frontale delen van de hersenen secundaire schade optreedt in de mediale delen van de temporaalkwab’. Levine denkt eerder aan beschadiging van de vezelverbinding tussen frontaalkwab en temporaalkwab. Maar wat de oorzaak ook is, een ernstige schade aan de frontaalkwab kan tot schade aan de temporaalkwab leiden, met als consequentie retrograde amnesie.
De eerste soort schade: directe schade aan de hippocampus zelf en andere mediale delen van de temporaalkwab.
Deze schade is niet aanwezig, zo wijst de scan uit. ‘Er is geen zichtbare schade aan de temporaalkwabben, met name niet aan de hippocampus en andere mediale temporale structuren’. Het traject van de kogel is dwars door het hoofd gegaan ‘ruim boven de oogkassen’, ‘met inschotopening aan de linkerschedelhelft’. Jonker concludeert dat het ‘op grond van de CT bevindingen niet voor de hand lijkt te liggen dat [slachtoffer 3] een retrograde amnesie zou hebben’.
Let wel: Jonker concludeert dit ‘op grond van de CT bevindingen’. Hij maakt evenwel ogenblikkelijk duidelijk, dat dit niet uit sluit ‘dat er functionele stoornissen zijn’. ‘Bovendien — zo merkt Jonker op — is een CT in tegenstelling tot de MRI niet gevoelig genoeg om kleine defecten vast te stellen’.37.
Hij benadrukt ook dat deze CT bevindingen niet impliceren dat er geen retrograde amnesie is. We zagen al zijn verwijzing naar het werk van Kopelman (2002), Levine e.a. (1998) en Della Salla e.a. (1993): ‘in het bijzonder bij grote bilaterale schade van de frontaalkwabben, kan eveneens retrograde amnesie optreden’. En het traject van de kogel maakt die grote bilaterale schade van de frontaalkwabben plausibel.
De tweede soort schade: secundaire schade aan de hippocampus en andere mediale structuren van de temporaalkwab
Hiermee zijn we bij de tweede soort schade aangekomen, omdat de zojuist genoemde directe schade aan de frontaalkwab tevens secondaire schade is aan de mediale delen van de temporaalkwab, en aldus leidt tot retrograde amnesie.
Er is echter nog een andere factor die leidt tot secundaire schade aan de mediale delen van de temporaalkwab, namelijk zuurstoftekort. Jonker vertelt ons dat ‘de mediale delen van temporaalkwab en hippocampus gevoelig zijn voor schade door zuurstoftekort’,38. en hij geeft aan dat de hersendrukverhoging waaraan [slachtoffer 3] bij binnenkomst in het ziekenhuis leed, tot zuurstoftekort geleid zal hebben, zeker omdat die hersendrukverhoging al ten minste 75 minuten sedert het schietincident aanwezig was.39. Weliswaar werd de eerste vier dagen de hersendruk kunstmatig verminderd, maar omdat dat leidde tot te lage bloeddruk werd die kuur gestopt en keerde de hersendrukverhoging terug. ‘Het lijkt derhalve niet onwaarschijnlijk dat, met uitzondering van de eerste 4 dagen na opname, tenminste 7–10 dagen een (wisselend) hoge hersendruk heeft bestaan naast periodes van een lage bloeddruk door de gebruikte anesthetica’. Jonker besluit op basis van deze hoge hersendruk: ‘Het is dan ook zeker niet uitgesloten dat er ten gevolge van het zuurstoftekort secundair hersenschade is opgetreden in de mediale delen van de temporaalkwabben’. Dat wil zeggen, die secundaire hersenschade is ten gevolge van het zuurstoftekort een reële mogelijkheid.
Maar naast deze reële mogelijkheid van secundaire hersenschade ten gevolge van zuurstoftekort had Jonker, zoals we net al zagen, met verwijzing naar Kopelman (2002) en Levine e.a. (1998), Della Salle e.a. (1993) al de secundaire schade ‘aan de mediale delen van de temporaalkwab als gevolg van een directe beschadiging van de frontaalkwabben’ genoemd.
Jonker komt aldus tot de uitspraak:
Vermoedelijk heeft [slachtoffer 3] de gebeurtenissen op die dag wel kortdurend opgeslagen, maar niet geconsolideerd, m.a.w. niet in een min of meer permanente vorm heeft vastgelegd.
Voor deze sterkere conclusie geeft Jonker in de volgende zinnen nog extra steun. Hij wijst erop dat ‘bij secundaire schade aan het hippocampale circuit het terughalen van de informatie ook worden bemoeilijkt’. Met andere woorden, wanneer er secundaire schade aan het hippocampale circuit is, mogen we problemen verwachten bij het terughalen van informatie. En die problemen lijken inderdaad te bestaan:
De verwijzingen in de correspondentie over [slachtoffer 3] naar neuropsychologische onderzoeken (2005 / 2008) suggereren inderdaad hippocampale schade: naast aandachtsproblemen en traagheid van informatieverwerking — gevolgen van frontale schade — zijn er beperkingen in het korte termijn geheugen.
Aldus is de secundaire schade drie keer plausibel gemaakt:
- (1)
door zuurstoftekort door hoge hersendruk
- (2)
door ernstige bilaterale schade aan de frontaalkwab (Kopenmans, Levine, Della Salle)
- (3)
door problemen bij het terughalen van informatie
Het zijn deze drie overwegingen die leiden tot de conclusie dat vermoedelijk de gebeurtenissen van die dag niet zijn geconsolideerd.
Er zijn echter niet alleen problemen met consolidatie, er zijn — zoals we al zagen — tevens problemen met het terughalen (retrieval) van de herinneringen, zelfs als ze geconsolideerd zouden zijn.
De derde soort schade: schade aan de frontaalkwabben
De kogel is dwars door de frontaalkwab van [slachtoffer 3] gegaan. De schade is op de foto te zien. De schade blijkt ook uit het frontaalkwabsyndroom dat bij [slachtoffer 3] is vastgesteld. Jonker onderschrijft deze diagnose, gekenmerkt door herhalen van bepaald gedrag en ontremmingsverschijnselen.
Zoals we al zagen, heeft voor het functioneren van het geheugen deze schade aan de frontaalkwab ernstige consequenties. De frontaalkwab speelt een belangrijke rol bij het ophalen van een herinnering, en schade aan de frontaalkwab leidt ertoe dat het ophalen van ‘feiten en gebeurtenissen die context afhankelijk zijn opgeslagen’ hoogt problematisch is, omdat ‘door de schade aan de dorsolaterale delen van de frontaalkwabben niet alleen de context waarin de feiten en gebeurtenissen hebben plaatsgevonden verdwenen is, [maar] ook de bron waar de herinneringen vandaan komen is onduidelijk is’. Het gevolg is dat ‘dergelijke patiënten niet meer goed kunnen inschatten wanneer een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden’. Het gevolg van de schade is ook het optreden van confabulaties.
De consequentie is dat we niet kunnen bepalen of wat de persoon met een frontaalkwabsyndroom zegt waar is of niet. Hij zal zelf authentiek overkomen, omdat hij zelf in zijn verhalen gelooft. Maar of we te maken hebben met een correct teruggeroepen herinnering of met een confabulatie, kunnen wij, noch de persoon zelf, zeggen. Zijn vermeende herinneringen zullen we aan een extern criterium moeten toetsen.
Het resultaat van het neurologisch onderzoek: de drie soorten schades tezamen genomen
Bij de beoordeling van de vermeende herinneringen van [slachtoffer 3] over het schietincident hebben we, zo analyseert Jonker, dus drie problemen:
- (1)
de gebeurtenissen zijn vermoedelijk niet geconsolideerd, niet in permanente vorm vastgelegd,
- (2)
de (vermeende) herinnering van gebeurtenissen die wel zijn geconsolideerd, is onbetrouwbaar omdat het frontaalkwabsyndroom het de persoon moeilijk maakt om zich de plaats (context), de tijd van de gebeurtenis en de bron van de herinnering correct te herinneren;
- (3)
we hebben geen enkele garantie dat wat [slachtoffer 3] zegt zich te herinneren over het schietincident waar is: het kan waar zijn, het kan ook louter confabulatie zijn. En aan haar gedrag is niet af te lezen of haar herinnering waar of niet waar is.
Tezamen genomen: omdat de gebeurtenissen vermoedelijk niet zijn geconsolideerd, en omdat bij de herinnering aan wel geconsolideerde gebeurtenissen zowel context als tijd als bron zo maar verward kunnen worden, en [slachtoffer 3]'s verklaringen, hoe authentiek ook, geen garantie voor waarheid bieden, en er dus geen enkele reden is om te denken dat wat ze zegt waar is, zijn haar herinneringen in elk geval onbetrouwbaar, en zijn ze vermoedelijk onwaar zijn.
Van Dale (op het internet) geeft als enige betekenis van ‘vermoedelijk’: waarschijnlijk.40. Mocht Jonker met ‘vermoedelijk’ een iets afgezwakte vorm van ‘waarschijnlijk’ bedoelen, dan zou de conclusie toch nog in termen van waarschijnlijkheid moeten luiden, omdat alleen al probleem (1) tot het oordeel in termen van Vermoedelijk’ leidt. Problemen (2) en (3) leiden tot een versterking van dat oordeel.
Het historisch onderzoek
Er is nog een manier om de betrouwbaarheid van [slachtoffer 3]'s geheugen met betrekking tot het schietincident te toetsen, en dat is door haar mededelingen en verklaringen over dat incident te toetsen aan de ware toedracht, voor zover bekend. Zouden al haar toetsbare (en niet door anderen aangedragen) verklaringen over het schietincident waar zijn, dan is haar geheugen kennelijk aanzienlijk beter dan we op basis van neurologisch onderzoek denken. Zouden die uitspraken evenwel alle of merendeels onwaar zijn, dan bevestigt — en versterkt — dat de voorgaande conclusie dat haar geheugen wat betreft het schietincident niet betrouwbaar is, ofwel omdat het schietincident niet is geconsolideerd, ofwel omdat bij de retentie van herinneringen de plaats, de tijd en/of de bron zijn verward, ofwel omdat de herinnering uiteindelijk alleen confabulatie is.
Aan Jonker is deze historisch vraag specifiek voorgelegd. Hij had evenwel niet de beschikking over het dossier, zodat een gefundeerde beantwoording van die vraag hem in feite onmogelijk was. Hij heeft nog wel het PV van [getuige 3] opgevraagd, maar dat brengt Jonker alleen tot de constatering dat ‘de beschrijving van [getuige 3] (de buurjongen) van de betreffende man sterk afwijkt van de herinnering van [slachtoffer 3]’.
Volgens [getuige 3] was hij groot, droeg hoge zwarte schoenen met ijzer, een donkerblauwe spijkerbroek met grote letters op zijn kont en een grijzen wollentrui. Hij had licht blond haar, gewoon rechtop staand. In [slachtoffer 3]'s herinnering heeft hij lang blond haar tot op zijn schouders, en draagt een spijkerbroek, een blouse en zwarte mannenschoenen. Ook had hij volgens haar een bronzen ketting om.
Omdat Jonker niet de juistheid van de observatie van [getuige 3] kan controleren, kon hij hieruit niet veel concluderen.
Een interne analyse van het verhoor
Uiteindelijk blijkt Jonker zijn historische opdracht noodgedwongen iets anders uit te werken. Hij wijst erop dat ‘tot het moment dat [slachtoffer 3] op 21 december 2004 een verklaring over het schietincident aflegt, geen enkele herinnering lijkt te hebben over de gebeurtenissen op 12 juli 2003’. Hij beroept zich daarbij op haar behandelend psycholoog [psycholoog 1] die heeft verklaard ‘dat haar geheugen voor het schietincident echt weg is en nooit meer terug komt,’ en een rapportage van GGD Oostelijk Zuid-Limburg 28 oktober 2004 dat [slachtoffer 3]'s geheugen voor schietincident ‘weg is en niet is teruggekomen’.41.
Net als Crombag, merkt ook Jonker ‘het spontane karakter van de [slachtoffer 3]'s herinnering op over de dag van het schietincident’. Volgens hem ‘suggereert dat een zekere authenticiteit, maar — zo voegt hij toe — of haar herinnering [de schietdag] betreft wordt niet duidelijk’. Kortom, het spontane karakter zegt niets. Ook een confabulatie kan spontaan zijn.42.
Jonker noemt vervolgens een aantal niet-neurologische factoren die ‘de vraag doen rijzen of [[slachtoffer 3]] zich wel de juiste, bewuste dag herinnert’.
(1) de emotionele vlakke reactie
Jonker wijst erop dat de emotioneel vlakke reactie die [slachtoffer 3] tijdens het interview vertoont, ‘twijfel oproept over de vraag of [slachtoffer 3] zich werkelijk de dag en de context van de dramatische gebeurtenissen herinnert. In het interview komt ze emotieloos, onaangedaan over’.43.
(2) impulsieve karakter van de herinneringen
Jonker merk ook op dat ‘haar herinneringen deels impulsief zijn, alsof het haar net te binnen schiet’. Ook dat roept twijfel op of ze zich werkelijk de dag van de moord zelf herinnert.
(3) het tevreden stellen van de interviewer
Jonker ziet ‘reacties om de interviewer tevreden te stellen, zoals wanneer de interviewer voor de tweede keer vraagt wat ‘die man met zijn hand in zijn zak deed’. Ook dit roept de al genoemde twijfel op.
(4) het verzinnen van dingen om leemtes in haar geheugen op te vullen
Jonker krijgt uit het interview ‘de indruk dat ze soms dingen verzint om leemtes in haar geheugen op te vullen, zoals de beschrijving van de dader. Ook dit doet de waarheid van haar vermeende herinneringen betwijfelen.
Al deze vier factoren ‘zijn een direct gevolg van het frontaalsyndroom’.
(5) de afwijkende beschrijving van de man
Jonker noemt ten slotte ook nog als een factor die ‘de vraag doen rijzen of [[slachtoffer 3]] zich wel de juiste, bewuste dag herinnert’, de beschrijving die [slachtoffer 3] geeft van de moordenaar, die sterk afwijkt van die van [getuige 3], de buurjongen: [verzoeker] is kort volgens [slachtoffer 3], lang volgens [getuige 3], [verzoeker] heeft lang haar volgens [slachtoffer 3], lang haar volgens [getuige 3].44.
Conclusie van de interne analyse
Aldus zijn er vijf gronden, waarvan vier nieuwe niet-neurologische gronden, die twijfel oproepen betreffende de waarachtigheid van de vermeende herinneringen van [slachtoffer 3] aan het schietincident. Deze interne analyse voegt dus onafhankelijke redenen voor twijfel toe aan de al bestaande conclusie op basis van het neurologische onderzoek, namelijk dat [slachtoffer 3]'s herinneringen vermoedelijk/ waarschijnlijk onwaar zijn.
De te verwachten conclusie
Op deze basis zou je als gemeenschappelijke conclusie verwachten:
- (1)
we hebben geen enkele reden om een herinnering van [slachtoffer 3] ten aanzien van het schietincident te vertrouwen;
- (2)
ten aanzien van elk van de herinneringen van [slachtoffer 3] over het schietincident zijn er goede redenen om te geloven dat die niet waar is:45.
- (a)
vermoedelijk is de gebeurtenis niet geconsolideerd,
- (b)
bij retrieval van de herinnering is zowel de plaats als de tijd als de bron problematisch,
- (c)
vanwege de schade aan frontaalkwab is confabulatie een reële mogelijkheid,
- (d)
gezien de vlakke toon, de getoonde impulsiviteit, en de neiging tot tevredenstellen van de interviewer is er twijfel aan de waarheid van de herinnering
- (e)
de sterk afwijkende beschrijving van de man, afwijkend van die van [getuige 3], geeft ook een reden om de waarheid van haar [slachtoffer 3]'s herinneringen te betwijfelen.
De formulering van Jonker
Jonker is in zijn eindconclusie op het eerste gezicht veel voorzichtiger. Hij doet daarmee zijn voorgaande argumenten en conclusies tekort. Zijn formulering is echter bij nader inzien heel onduidelijk:
In aanmerking genomen de omvang van het letsel in de frontaalkwabben, de waarschijnlijkheid dat er secundair schade is opgetreden aan de temporale kwabben dan wel aan de vezelverbindingen tussen frontaalkwab en temporaalkwab, het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de relatie tussen frontaalkwabletsel en retrograde amnesie, en de aanwezigheid van het frontaalsyndroom ten tijde van het audio verhoor, is het onwaarschijnlijk dat de herinneringen aan het schietincident van [slachtoffer 3], weergegeven in het studioverhoor van 21 december 2004, volledig berusten op een authentieke weergave van de gebeurtenissen.
Of korter:
Alle wetenschappelijke observaties en argumenten in aanmerking genomen, is het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 3]'s herinneringen uit het studioverhoor volledig berusten op een authentieke weergave van de gebeurtenissen.
Dit lijkt op het eerste gezicht een heldere formulering, maar wat betekent deze zin? Wat betekent het dat een herinnering berust op een authentieke weergave van de gebeurtenis? Wat is die weergave?46. Die weergave zou, denk ik, twee dingen kunnen beduiden:
- (1)
de weergave is datgene wat gezegd wordt, dat wil zeggen de verklaring, de mededeling,
- (2)
de weergave is datgene wat intern is opgeslagen, dat wil zeggen de neurologisch substraat van de gebeurtenis, de herinnering zelf.
In beide betekenissen is Jonkers formulering in de slotconclusie bij nader inzien onbegrijpelijk. Ik substitueer ‘weergave’ door de twee mogelijke betekenissen:
- (1)
[slachtoffer 3]'s herinneringen berusten volledig op een authentieke verklaring van de gebeurtenissen.
Maar die verklaring is juist gebaseerd op de herinnering. De herinneringen kunnen daar niet op berusten.
- (2)
[slachtoffer 3]'s herinneringen berusten volledig op een authentieke herinnering van de gebeurtenissen.
Maar een herinnering van een bepaalde gebeurtenis kan niet berusten op een herinnering van die gebeurtenis. Dát is die herinnering zelf.
Ik weet dus niet wat Jonker met zijn formulering in de slotconclusie bedoelt. Zijn voorgaande conclusies zijn echter volstrekt helder: vanwege de beschadiging kunnen we [slachtoffer 3]'s verklaringen over het schietincident niet vertrouwen, omdat (1) de gebeurtenissen waar ze over spreekt vermoedelijk niet zijn geconsolideerd, en omdat (2) het retrieval-proces van de eventueel wel geconsolideerde herinneringen zelf onbetrouwbaar is vanwege verwarring van plaats, tijd en bron. Verder zijn er nog de vijf specifieke redenen om te twijfelen aan de waarheid van de verklaringen.
We kunnen gaan speculeren wat Jonker precies bedoeld zou kunnen hebben met zijn afsluitende formulering. Vruchtbaarder is evenwel om de historische vraag die hij niet adequaat kon beantwoorden omdat hij het dossier niet had gekregen, aan de hand van het voorhanden dossier te beantwoorden. Het zal blijken dat alle vijf op waarheid te toetsen herinneringen onwaar zijn en dat alle drie op waarschijnlijkheid te toetsen herinneringen hoogst onwaarschijnlijk zijn. Dat geeft serieus te denken.
De slotconclusie
Niet alleen hebben we, op basis van de analyse van Jonker, geen enkele reden om een vermeende herinnering van [slachtoffer 3] over het schietincident te vertrouwen, en hebben we een vijftal redenen om te denken dat zo'n herinnering in feite onwaar is, maar nu weten we ook, op basis van het gevraagde historisch onderzoek, dat waar we de waarheid en waarschijnlijkheid van de herinneringen konden toetsten, de herinneringen alle onwaar en alle (hoogst) onwaarschijnlijk bleken te zijn.
Er is daarmee alle reden om te denken dat de vermeende herinneringen van [slachtoffer 3] aan het schietincident niet gebaseerd zijn op gebeurtenissen uit die tijd, en daarmee noch betrouwbaar noch waar zijn.
Novum 11
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 mei 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek van getuige [getuige 15].
Zij verklaart niets uit eigen wetenschap te weten van de zaak [verzoeker]. Zij zegt niets te weten van een brief die zij van de vrouw van [betrokkene 6] gelezen zou hebben. Zij zegt van haar vader gehoord te hebben dat haar neef [betrokkene 6] verantwoordelijk zou zijn geweest voor de moorden op de familie [B].
Novum 12
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 april 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek van getuige [getuige 16].
Hij verklaart onder andere in 2010 in de Dortse Poort gedetineerd te hebben gezeten met een familielid van de familie [B]. De familielid zou tegen hem verklaard hebben dat de verkeerde gepakt was voor de moord op zijn familieleden.
Novum 13
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 april 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek van getuige [getuige 17] e-v [getuige 17].
Zij verklaart onder andere van haar voormalige schoondochter, [getuige 15], te hebben gehoord dat [betrokkene 6] de moord zou hebben gepleegd. Tevens verklaard zij van haar voormalige schoondochter gehoord te hebben dat deze laatste de afscheidsbrief van [betrokkene 6], geschreven aan zijn vriendin, gezien heeft waarin [betrokkene 6] geschreven zou hebben er spijt van te hebben dat hij twee mensen en een onschuldig kind had doodgeschoten. Getuige verklaart dit destijds tevens aan misdaad anoniem te hebben gemeld.
Novum 14
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juli 2015 in het kader van het verzoek tot nader onderzoek van getuige [getuige 10].
Hij verklaart onder andere ervan overtuigd te zijn dat zijn neef [betrokkene 6] verantwoordelijk is voor de moorden waarvoor [verzoeker] veroordeeld is. Hij zegt dit direct destijds in 2003, tegenover de politie verklaard te hebben toen verbalisanten bij hem aan de deur kwamen. Hij zegt het als volgt: ‘Jullie doen je werk niet goed. Mijn neef heeft het gedaan.’
Novum 15
Een verklaring van getuige [getuige 18], waarover de heer [getuige 16] verklaarde. Doch deze verklaring is door de psychiatrische gesteldheid van de heer [getuige 18] als niet relevant te beschouwen.
Novum 16
Uitzending Een Vandaag d.d. 30 mei 2016.
Waarin door [verzoeker] onder andere wordt gezegd:
‘Altijd ging ik er vanuit dat het rechtssysteem in Nederland dat, dat allemaal goed geregeld was. Nu zit ik aan de andere kant en nu kom ik er achter dat het heel slecht geregeld is met het rechtssysteem in Nederland. Heel simpel. Ik weet wat ik wel en niet gedaan heb. En ik heb niks met die schietpartij te maken. Dus daar zal ook nooit iets van mij te vinden zijn. En dat is uit alle onderzoeken ook gebleken.’
‘Ik heb met de heer [getuige 18] toen de auto op naam gezet bij het postkantoor. Ik heb die auto betaald, ik heb het koopcontract van die auto gekregen.’
‘Op dat binnenplaatsje kom ik een andere persoon tegen. Ik kende die persoon niet. En op dat moment hoorde ik al knallen van achter komen. Waarop ik eigenlijk een schrikreactie had en wegdook. En daar werd gezegd: je wordt gearresteerd voor moord op meerdere personen of zoiets zeiden ze op dat moment. Toen dacht ik: hier klopt iets niet.’
Waarin door mevrouw dr. A.W.C.J. Hendriks onder andere wordt gezegd:
‘Bij mensen met dit soort hersenletsel en zeker bij kinderen is het onverantwoord dat je iemand veroordeeld voor levenslang op grond van deze getuigenis.’
‘De kogel ging er aan de linker kant bij de slaap ongeveer in en is aan de andere kant er weer uit gekomen. In haar geval is de schade aan beide delen van het geheugensysteem. De betrouwbaarheid van deze verklaringen zijn zeer slecht. Je kunt absoluut niet ervan uit gaan dat ze ook maar iets zich kan herinneren. Het is zelfs zeer onwaarschijnlijk, ik zou zeggen onmogelijk.’
Waarin door getuige de heer [getuige 10] onder andere wordt gezegd:
‘Die man moeten ze liever vandaag loslaten als morgen. Die man zit gewoon onschuldig vast. Ik vind de politie Sittard die hebben helemaal niet hun werk gedaan en dat blijf ik bij zeggen. Honderd procent.’
‘Ik blijf erbij dat [betrokkene 6] dat gedaan heeft en niet [verzoeker]. Dat heb ik verklaard tegen de politie. De politie is weggegaan en zen zijn niet meer teruggekomen voor verder aan mij te verhoren. Ja, ik vind dat ze laks zijn geweest. Hij zegt tegen mij [naam 1] zit bij mij. En [naam 1] zijn vader is een autohandelaar en in het hijkamertje daar ligt veel geld in een geldkist. Ja, wat doet hij, dat gaat malen bij hem. Toen is [verzoeker] daar heen gegaan en die heeft een BMW gekocht. Die jongen is weggegaan. En toen in die periode dat die jongen is weggegaan, is dat gebeurd en toen was hij een keer daar in de buurt.’
Waarin door prof. dr. P.J. van Koppen onder andere wordt gezegd:
‘Het probleem in een zaak als deze is dat ze eigenlijk vanaf moment één gedacht hebben deze [verzoeker] heeft het gedaan. En dat er daarmee nooit meer serieus onderzoek is geweest naar alternatieve scenario's.’
‘Als je iemand gaat liquideren want het is toch redelijk evident een liquidatie. Dan is het over het algemeen heel onverstandig om vlak daarvoor je naam zo duidelijk kenbaar te maken als in dit geval gebeurd is.’
‘Dan zou je zeggen: ‘I rest my case’. Gebruik die verklaring niet, maar het Hof heeft dat met grote enthousiasme gedaan.’
Hoe de heet prof. dr. P.J. van Koppen denkt over de zaak na onderzoek hiervan blijkt uit de publicatie van het boek: ‘Twee mysterieuze schietpartijen’ uitgegeven door Boom Juridische uitgever 2009, ISBN 9789089741509, waarin onder de (fictieve) titel: ‘Dubbele moord in Winterswijk: roofmoord of criminele afrekening, de zaak [verzoeker] en de opvattingen hierover worden weergegeven.
De uitzending is middels een USB-stick als novum 16 aan dit verzoekschrift gehecht.
Novum 17
De denkwijze van de heer prof. dr. P.J. van Koppen en Robert Horselenberg, Hans Crombag en Gwenny J.P. Zeles over de zaak [verzoeker] gepubliceerd in het boek ‘Twee mysterieuze schietpartijen’ uitgegeven door Boom Juridische uitgever 2009, ISBN 9789089741509.
Een kopie van deze zaak in voornoemd boek wordt als novum 17 gevoegd aan dit verzoek.
IV. Andere argumenten die de overtuiging van het hof nog ‘in het bijzonder hebben versterkt’ en nieuwe feiten aangaande die extra argumenten
In de studie van prof. Ton Derksen ‘Verkeerde plaats, verkeerde tijd, de zaak [verzoeker]’ worden de argumenten die de overtuiging van het hof in deze zaak nog ‘in het bijzonder’ hebben versterkt, beargumenteerd ontkracht.
(Zie hiertoe Novum 3.)
Inleiding
De overtuiging van hof ten aanzien van de beide moorden en de poging tot doodslag is in het bijzonder nog versterkt door de ongeloofwaardige verklaringen die de verdachte omtrent het gebeurde heeft afgelegd, zijn onbegrijpelijke gedragingen, indien hij slechts getuige van de schietpartij was geweest.
Het hof noemt als een zijns inziens ongeloofwaardige verklaring verzoekers bewering dat hij ‘in de woning van de familie [B] op zoek ging naar het toilet’. Het hof noemt dit ongeloofwaardig, omdat de huisvriend van de familie [B] zei dat zelfs hij daar niet naar het toilet mocht.
Het hof acht een hele serie gedragingen van verzoeker ongeloofwaardig, dat wil zeggen ongeloofwaardig uitgaande van het scenario waarin verzoeker slechts getuige van de schietpartij is geweest, het verzoeker-getuige-scenario: verzoeker waarschuwt niet de mensen op het autoterrein, hij waarschuwt niet de politie en de ambulance, hij vertrekt snel (hij ‘vlucht’) naar Roemenië, hij informeert niet zijn reisgenoten over het schietincident, hij belt een dag te vroeg naar zijn vriend [betrokkene 1] voor de verjaardag, hij stelt telefonisch een kennelijk onnozele vraag over het aantal pk's van zijn nieuwe auto aan planner [betrokkene 2], hij verblijft twee dagen in Recklinghausen voordat hij zich bij de politie meldt. Het hof noemt ook als ongeloofwaardig gedrag dat verzoeker zich in de keuken verstopt zou hebben, terwijl hij daar een weerloos doelwit geweest zou zijn.47.
Het hof is hier methodologisch duidelijk: dit zijn gedragingen die niet te verwachten zijn uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario, maar ze zijn wel te verwachten (ze zijn wel aannemelijk, wel likely) uitgaande van het scenario waarin verzoeker de schutter is (het verzoeker-schutter-scenario). De overtuiging van het hof is dus ‘in het bijzonder versterkt’ door een likelihood verhouding ten gunste van het verzoeker-schutter-scenario.
We zagen al dat om op een gerechtvaardigde manier een likelihood verhouding als basis van een argument te gebruiken, we de concurrerende scenario's zo sterk mogelijk moeten maken en de situatie moeten beoordelen in het licht van al het bewijsmateriaal.
Welnu, er is nieuwe relevante informatie over de financiële toestand die het hof niet kende. Deze informatie werpt een ander licht op de situatie en noodt tot een heroverweging van de betekenis van verzoekers gedragingen op die dag.
De argumenten van Derksen
A) Nieuwe informatie van verzoekers laatste werkgever, de firma [C], indiceert dat verzoeker op 12 juli 2003 meer dan voldoende cash geld had om de BMW te kopen.
Met voldoende cash heeft verzoeker naast de alternatieven roofmoord en lenen (waarvan we weten dat hij niet heeft gekozen voor het lenen) ook het alternatief betalen. Daarmee is het alternatief van roofmoord niet langer opgedrongen. Naast het alternatief betalen komt nu het alternatief roofmoord als een uitsluitend verliesgevende gedragswijze te staan. Namelijk, het realiseren van beoogde doel ([betrokkene 12] bij verzoeker terug in Sittard) wordt onmogelijk gemaakt en met de moord zouden vele nieuwe problemen gecreëerd worden (Hoe blijf ik uit de handen van de politie? Waar kan ik veilig terecht? Hoe vind ik een nieuwe broodwinning? Hoe kan ik mijn zoontje nog zien? Hoe durf ik hem nog onder ogen te komen?). Naast het alternatief betalen wordt roofmoord een zeer onwaarschijnlijke gedragswijze. Het gevolg is ook dat gedragingen die in het exclusieve roofmoord-licht bijna automatisch een belastende lading kregen, nu, dankzij de betaalmogelijkheid, ook anders geduid kunnen worden.
Verzoekers financiële schuld
De politie wist het zeker: verzoeker had geen geld om een BMW van € 11.250,-- te kopen. Hij had een grote schuld; zo'n € 20.000,--.48. Er was beslag op zijn loon gelegd; per maand bleef slechts € 661,-- over. De hennepplantage zou niets hebben voorgesteld en het verhaal van de sigarettensmokkel zou nergens op gebaseerd zijn. (Verzoeker was volgens de politie maar een paar keer in Engeland geweest). Verzoeker zou dus geen geld hebben om de BMW te kopen.
De politie argumenteert als volgt. Op zaterdag 12 juli 2003 moest verzoeker [betrokkene 12] met het oog op het die dag aflopende visum nog naar Roemenië brengen. Hij had dus een auto nodig. Maar hij had geen geld om een auto te kopen. Om zijn doel te bereiken moest verzoeker die dag dus wel tot een roofmoord overgaan.
Het hof is over dit geldgebrek niet zó stellig. ‘Het hof acht niet onwaarschijnlijk dat verdachtes motief om [slachtoffer 1] neer te schieten van financiële aard was’. Het argument hiervoor is dat de koopsom van de auto niet bij de familie [B] is aangetroffen. Het ‘precieze motief’ is het hof echter onbekend.
Het recht verhindert echter niet, zo merkt het hof op, om bij gebrek aan kennis van het motief te veroordelen.49. Dit laat evenwel onverlet dat een nieuw feit dat het hoogst onwaarschijnlijk maakt dat het motief niet van financiële aard was, terwijl het hof het ‘niet onwaarschijnlijk achtte dat het (wel) van financiële aard was’, een heroverweging van de argumentatie vraagt.
Dit is, naast de al eerder genoemde relativiteit van de likelihood verhouding te opzichte van alle bewijsmateriaal, wederom een reden waarom het feit dat verzoeker voldoende cash-geld voor de koop had, aandacht verdient.
Verzoekers cash
Het Bureau Financiële Recherche komt voor een totaal aan bekende vorderingen uit op € 19.196,--. Derksens ‘Verkeerde Plaats, Verkeerde Tijd’ beargumenteert dat de feitelijke schuld op 13 juli 2003 veel lager is, namelijk € 10.914,--.50. De relevante vraag voor de aankoop van de auto is echter of verzoeker voldoende cash had om te betalen. Daarvoor moeten we kijken naar zijn inkomsten en uitgaven.
In het dossier staat een overzicht van zijn looninkomsten en zijn uitgaven. Zijn loon (€ 1.615,-- in mei, € 1.853,-- in juni)51. bestond uit zijn vaste inkomen plus een deel van de overuren die hij maakte (20 van de grofweg 40 overuren per week). De maandelijkse vaste lasten die verzoeker betaalde, af te leiden uit de RABO-afschrijvingen die in het dossier zitten, zijn zo'n € 800,-- per maand. Hij Het wekelijks bij [betrokkene 12] € 100,-- tot € 150,-- achter. Zo moet hij geld overgehouden hebben. Dat wordt ook bevestigd door zijn RABO-bankrekening die, ondanks veelvuldige cashopnames, in de eerste zes maanden van 2003 (ruim € 5.000,--), in die tijd met € 910,-- steeg.
Het lijkt veilig om te zeggen dat verzoekers normale inkomsten (inclusief zijn vele overuren) meer dan voldoende waren om zijn normale uitgaven te dekken. Daar lag dus geen probleem. Voor de financiering van de € 11.250,-- schieten ze echter te kort. Waar kwam dat geld vandaan?
Uit het dossier kunnen we afleiden dat de wietplantage al geruime tijd in werking was, zeker al vanaf augustus 2001.52. Dat komt neer op minimaal zes oogsten van verzoekers zolder en twee van zijn slaapkamer (voordat [betrokkene 12] kwam). Wanneer we de laagste door [getuige 4] en [getuige 5] genoemde bedragen voor de opbrengst van één oogst nemen, zal verzoeker, alleen al vanwege de plantage, minimaal € 11.000,-- aan extra inkomsten gehad hebben en wel in de vorm van cash. Voor de berekening zie Derksen (2013).53.
Dit is een voorzichtige inschatting. De Volkskrant van 12 maart 2003 citeert een illegale wietkweker die met zijn 60 planten op zolder alleen al met één oogst € 11.000,-- verdiende.54. (Bij verzoeker stonden ‘140 of 150 planten’).55.
Er zijn nog twee andere, niet in het dossier genoemde financiële bronnen van cash-
inkomsten van verzoeker.
- —
De loonstrookjes, die ons onlangs door [betrokkene 4] Jr. zijn toegestuurd, en die niet in het dossier zitten, laten een vergoeding voor de overnachtingen in 2003 (15 januari tot 12 juli 2003) zien van € 5.175,--. Dit geld werd contant uitbetaald.56.
[betrokkene 3] heeft ons uitgelegd dat verzoeker doorgaans in de cabine van zijn vrachtauto sliep. Vaak waren ze ook ‘s nachts onderweg. Met andere woorden, het cash-geld voor overnachtingen werd voor het overgrote deel niet aan overnachtingen uitgegeven.
- —
De sigarettensmokkel op Engeland die verzoeker wel zelf noemt maar die door de politie nooit serieus is genomen, leverde veel geld op.
Nieuwe informatie van verzoekers baas [betrokkene 4] uit 2003 en verzoekers collega/vriend [betrokkene 3] indiceren dat verzoeker in het voorjaar 2003 veelvuldig op Engeland reed, vooral de eerste tien weken. [betrokkene 3] bevestigt verzoekers verklaringen dat hij in die tijd sigaretten handelde/smokkelde op Engeland, twee tot drie keer per week. [betrokkene 3] noemt tien tot vijftien sloffen per keer. Zijn vriend [betrokkene 1] bevestigt dat verzoeker begin 2003 altijd sloffen sigaretten bij zich had. [betrokkene 1]s vrouw kocht twee sloffen per keer bij hem.
Volgens de politie reed verzoeker slechts twee keer in 2003 op Engeland (1 en 7 april 2003), zodat alleen al om die reden de sigarettenhandel niet veel kon voorstellen.57. In het dossier staan evenwel twee gespecificeerde geldopnames van verzoeker in Engeland (17 januari en 12 maart 2003) die erop wijzen dat hij ook op andere dagen in 2003 in Engeland was, anders dan de politie beweert. Daarnaast zijn er andere niet-gespecificeerde geldopnames in het buitenland in de maanden januari tot en met maart 2003.58.
[betrokkene 4] Jr. vertelde aan de raadsman van verzoeker dat verzoeker voor hen regelmatig op Engeland reed, ongeveer twee keer per week. Ook in de recentelijk van [betrokkene 4] Jr. ontvangen officiële werkoverzichten rijdt verzoeker in de eerste tien weken van 2013 ongeveer 2 keer per week op Engeland. Collega [betrokkene 3], die veel met verzoeker samen reed, spreekt over twee tot drie keer per week. (Er werden namelijk meer uren gereden dan officieel werd genoteerd).
Het Openbaar Ministerie had de beschikking over verzoekers agenda van 2003 waarin deze reizen op Engeland gestaan moeten hebben. Daarover hebben ze tegenover het hof gezwegen.
[betrokkene 3] verklaarde ook dat verzoeker in Engeland sloffensigaretten verkocht, per keer tien tot vijftien sloffen. Als winst per slof noemt hij € 20,--. Dat lijkt plausibel, het komt neer op een 50%-50% deling met de heler. De inkoopsprijs was begin 2003 volgens The Telegraph € 30,-- in Luxemburg.59. De verkoopprijs in Engeland was € 67,65.60. Met twee tot drie ritten op Engeland en (minimaal) tien sloffen sigaretten per keer is dat per week gemiddeld € 500,--. Dat zou voor de eerste tien weken, toen verzoeker volgens [betrokkene 4]’ opgave op Engeland reed, € 5000,-- in cash opleveren. Daarnaast heeft de politie nog zelf twee dagen gevonden na 1 april 2003 (€ 1.000,--), en de politie en verzoeker spreken ook over sigarettensmokkel in de laatste maanden van 2002, bij een andere baas. Ook als dit maar één keer per twee weken is geweest, dan zijn er nog vijf tochten naar Engeland te verrekenen (€ 2.500,--). Als totale cash opbrengst, kom je dan op: € 8.500,--.
Verder ontving verzoeker nog een vergoeding voor de extra overuren, boven de regulier betaalde twintig overuren. Met weken van 80 uur ([betrokkene 4] Jr), 70–90 uur (verzoeker), 80–100 uur ([betrokkene 3]) is dit een verdere, niet-onaanzienlijke bron van cashinkomsten.61. We hebben geen gegevens over de hoogte van dit cashbedrag.
Van al deze cash is ongetwijfeld het één en ander opgegaan. Maar het is wel extra geld, naast het gewone salaris dat al ruim voldoende was voor de vaste uitgaven. En het is extra cash-geld, bovenop de laag geschatte € 11.000,-- van de opbrengst van de wietplantage.
Met deze nieuwe informatie van [betrokkene 4] Jr. en [betrokkene 3] is er dan ook alle reden om aan te nemen dat verzoeker voldoende cash had om op 12 juli 2002 de nieuwe BWM à € 11.250,-- contant te kunnen betalen. Dat verzoeker voldoende cash voor de aanschaf van een auto had, wordt ook bevestigd door het volgende voorval.
Vriend [betrokkene 10] zou voor een BMW 3-serie cabriolet in Enschede gaan kopen
Enige tijd voor de 12de juli 2003 belde verzoeker naar een ‘particulier in Enschede’ om te informeren naar een in de Autotrader geadverteerde BWM 3-serie cabriolet. Hij vertelt dit op 15 juli 2003.62. De auto werd aangeboden voor € 16.950,--, maar dat was de vraagprijs. ‘Over de prijs was volgens de verkoper nog wel te praten’63. Verzoeker had haast en omdat hijzelf door de week met zijn vrachtauto onderweg was, had hij vriend [betrokkene 10] gebeld met de vraag of die voor hem de BMW uit Enschede wilde ophalen. ‘[betrokkene 10] vond dit geen probleem als hij maar geld voor benzine kreeg’.64. Dit is geen smoes van verzoeker. [betrokkene 10] zelf vertelt al op 13 juli 2003 hetzelfde.
‘[verzoeker] vroeg aan mij of ik voor hem een auto in Enschede voor hem zou kunnen gaan halen. [verzoeker] zei dat hij mij geld zou meegeven en hij vroeg aan mij of ik die auto dan even op zijn naam zou willen laten overschrijven.’65.
De politie is zo zorgvuldig geweest de man die de auto in de Autotrader aanbood, te benaderen. Die bevestigt op 20 augustus 2003 dat hij een telefoontje had gehad van iemand met een Limburgs accent, ‘redelijk te verstaan maar sommigen woorden ook niet’. Deze Limburger vertelde ‘dat hij door de week in bet buitenland werkte en vroeg of ik de auto een week wilde vasthouden. Hij zou dan die week erop komen. Ik zei nog tegen die man dat we er dan een aardig prijsje van zouden maken. Hierna heb ik niets meer van die man vernomen’. Hij vertelde de politie ook dat hij nog met de auto op vakantie was gegaan.66.
Uiteindelijk ging de koop en [betrokkene 10]'s tocht naar Enschede niet door, omdat de verkoper, zo bleek toen verzoeker weer opbelde, eerst ‘drie weken met die auto op vakantie zou gaan’.67. Zolang kon verzoeker niet wachten. Op 12 juli 2003 had hij in verband met het aflopende visum van [betrokkene 12] een auto nodig. Daarom had hij geen vervolgafspraak met de aanbieder van de BMW gemaakt.
Hier mogen we toch aannemen dat het verzoek van verzoeker aan [betrokkene 10] niet was of [betrokkene 10] de eigenaar voor hem wilde vermoorden? Redelijkerwijs mogen we er hier toch vanuit gaan dat verzoeker geld had klaarliggen om aan [betrokkene 10] te geven: ‘[verzoeker] zei dat hij mij geld zou meegeven’.
Welke alternatieven had verzoeker op zaterdagmiddag 12 juli 2003? Een winst- en verliesrekening: het te verwachten en te voorziene nut en het te verwachten en te voorzien verlies.
Verzoeker had, zo mogen we nu redelijkerwijs aannemen, voldoende cash-geld om de BMW contant te betalen. We zagen dat het politie-scenario er met een roofmoord vanuit ging dat verzoeker geen geld had om te betalen. Volgens dat scenario had hij geroofd vanwege zijn doel ([betrokkene 12] op tijd in Roemenië terugbrengen zodat ze een nieuw visum kon krijgen en weer snel bij hem in [a-plaats] zou kunnen komen wonen). Nu heeft verzoeker naast roofmoord een volwaardig alternatief om zijn doel te realiseren: gewoon betalen. Er is ook een roofmoord-alternatief waarbij verzoeker wel genoeg geld had om te betalen, maar waarbij hij dat geld niet aan de koop van de BMW wenste te besteden. Ten slotte kon verzoeker nog een auto van zijn vriend/collega [betrokkene 3] lenen.68.
De vraag is: hoe aantrekkelijk qua te verwachten uitkomst (te voorziene winst en te voorziene verlies) zijn deze alternatieve manieren voor verzoeker om zijn doel te bereiken, te weten [betrokkene 12] die dag nog naar Roemenië te vervoeren zodat ze weer zo snel mogelijk bij hem in [a-plaats] zou kunnen wonen?69.
We laten hier de morele dimensie buiten beschouwing, omdat daarover binnen het verzoeker-moordenaar-scenario en verzoeker-getuige-scenario onoverbrugbare meningsverschillen bestaan (verzoeker als gewetenloze misdadiger tegenover verzoeker als vreedzame burger met soepele ideeën over geld verdienen). Evenmin betrekken we verzoekers vaardigheden bij deze analyse.70. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario — en daarbinnen speelt de roofmoord — is verzoeker iemand die ‘na kalm beraad en rustig overleg’71. gemoord heeft. Hij was dus in staat rustig na te denken. Laten we deze verzoeker rustig over zijn alternatieven laten nadenken.
De te verwachten en de te voorziene uitkomst van de alternatieve gedragswijzen
Alternatief auto betalen:
Dit alternatief zou — in normale, redelijkerwijs te voorziene omstandigheden — leiden tot realisatie van verzoekers beoogde doeleinde, te weten [betrokkene 12] op tijd naar Roemenië kunnen rijden. Het nadeel is dat verzoeker zijn cash-geld kwijt raakte en dat geld had hij goed kunnen gebruiken om aan de nieuwe vordering van € 10.000,-- van zijn ex-vriendin te voldoen. Hij sprak kort voor 12 juli 2003 over deze recent door de rechter toegewezen vordering met [betrokkene 3]. Dat probleem blijft bestaan. Daarvoor moet hij later een oplossing zien te vinden.
De koop van de BMW had, naast de realisatie van zijn beoogde doel, ook het voordeel, vergeleken met de oude (kapotte) Ford Escort van verzoeker, dat hij zich geen zorgen behoefde te maken over het materiaal. In verhoor 4 vertelt verzoeker dat hij tijdens de voorgaande ritten naar Roemenië steeds problemen had gehad met zijn Ford Escort. Hij zou ook met zijn BMW sneller kunnen rijden; met de Ford Escort kon hij niet harder dan 150 km/uur. Hij zou ook minder vaak hoeven tanken.72. Naar de eindbestemming [c-plaats], het plaatsje waar [betrokkene 12] woonde, was het 2.176 km vanaf Sittard, zonder omrijden over Recklinghausen. Verzoeker deed er normaliter 24 uur over, waarbij twee tot drie uur wachten aan de Hongaarse en Roemeense grens waren meegerekend. Een snellere auto is dan een duidelijk pluspunt.
te voorziene winst | te voorzien verlies |
---|---|
— realiseren van doel | — geen cash meer om de nieuwe vordering van € 10.000,-- te betalen. Dat probleem moest later aangepakt worden. |
— comfortabele rit naar Roemenië met, naar het zich liet aanzien, een betrouwbare auto (verzoeker was ook automonteur) | |
— snelle rijtijd (hogere snelheid, weinig tanken) |
Alternatief auto lenen
Verzoeker is gevraagd waarom hij niet op het voorstel van [betrokkene 3] is ingegaan, om zijn auto te lenen. Verzoeker zag daar echter weinig in omdat hij na de reis naar Roemenië hoe dan ook een auto nodig had voor boodschappen en zijn zoontje ophalen en wegbrengen.73. Hij zou daarom na terugkeer toch een auto moeten kopen, zo was zijn inschatting. Ook omdat hij op zaterdagochtend een snelle auto bij [A] had gevonden, was het lenen van een tragere auto van [betrokkene 3] voor verzoeker een minder aantrekkelijk alternatief dan kopen. Had verzoeker op zaterdag geen geschikte auto kunnen vinden, dan zou hij wel, zo vertelt hij, [betrokkene 3]’ auto geleend hebben.74.
te voorziene winst | te voorzien verlies |
---|---|
— realiseren van doel | — cash zou spoedig daarna aangebroken moeten worden voor koop van auto zodat hij ook in dit geval de nieuwe vordering van € 10.000,-- niet zou kunnen betalen. |
— rit naar Roemenië een stuk minder comfortabel, met misschien autoproblemen | |
— rit naar Roemenië zou langer duren dan met BMW |
Alternatief roofmoord
Heel even lijkt het alternatief van roofmoord het voordeel te bieden dat verzoeker zowel [betrokkene 12] op tijd in Roemenië kan krijgen alsook zijn geld kan behouden. (We laten de morele component buiten beschouwing). Maar dit voordeel is slechts een illusie. Het is een illusie (en uit de reacties van verzoeker, zoals vastgelegd op de taps, en zoals verwoord door [betrokkene 10] en uit de reacties van zijn vrienden blijkt dat hij en zijn vrienden deze volgende consequentie ogenblikkelijk zagen), omdat verzoeker zijn naam en adres — om preciezer te zijn, zijn eigen naam en zijn eigen adres — twintig minuten voor de moorden op het postkantoor had laten registreren. Hij had bovendien vijf tot tien minuten voorafgaand aan de moorden de verkoopbon met zijn naam en adres getekend, en die in de la van [slachtoffer 1]'s bureau achtergelaten. Verzoeker wist dus voordat hij — binnen het verzoeker-schutter-scenario — ging moorden, dat zijn naam en adres snel door de politie gevonden zouden worden. Hij mocht dan ook aannemen dat de politie achter hem aan zou gaan. Hij wist ook dat zijn reisroute snel aan de politie bekend zou zijn. Die route was namelijk aan tien bekenden van hem bekend, te weten
- (1)
zijn baas [betrokkene 4],
- (2)
zijn bazin,
- (3)
ex-compagnon [getuige 4],
- (4)
ex-compagnon [getuige 5],
- (5)
vriend [betrokkene 10],
- (6)
collega/vriend [betrokkene 3],
- (7)
[betrokkene 2], collega/planner,
- (8)
de Weense nicht van [betrokkene 12], [naam 4],
- (9)
de Weense neef van [betrokkene 12], [naam 5], en
- (10)
[betrokkene 5], een dorpsgenoot van [betrokkene 12], die verzoeker nog eerst uit Recklinghausen moest ophalen.75.
Verzoeker heeft trouwens tijdens zijn reis naar Roemenië (die hij eigener beweging in Wenen afbrak om terug te keren en zich bij de politie te melden) ook verteld waar hij reed. Hij vertelde aan collega [betrokkene 2] dat hij in de buurt van Neurenberg reed en op weg naar Roemenië was.76. Zijn vriend [betrokkene 10] en zijn baas [betrokkene 4] vertelde hij dat hij in Oostenrijk richting Roemenië reed.77.
Verzoeker wist ook dat de politie heel snel het kenteken van de gestolen auto zou weten. Die stond op de verkoopbon. Ook van de auto zou de politie werk gaan maken.
Verzoeker zou dus geweten hebben dat de politie hem met zijn gestolen auto spoedig op het spoor zou zijn. Mocht hij er al in slagen om uit handen van de politie te blijven, en zo de winst van € 11.250,-- kunnen behouden, dan zou hij waarschijnlijk ergens ver weg zonder werk zitten, zich voortdurend achtervolgd weten, en zonder contact met zijn zoontje zijn. Hij zou voortdurend met de problemen zitten: Hoe blijf ik uit handen van de politie? Waar vind ik onderdak?78. Hoe kom ik aan werk? Hoe zie ik mijn zoontje nog? Aan € 11.250,-- cash heb je in zo'n geval weinig. En hij mocht er serieus aan twijfelen of [betrokkene 12] nog iets met hem te maken wilde hebben. Ze vertelt de politie: ‘Es ist immer noch schockierend für mich, dass er so etwas getan haben soll. Zu Kindern war er immer ganz besonders nett, ich kann mir überhaupt nicht vorstellen, dass er zu so etwas fähig ist. Solange es nicht erwiesen ist, dass [verzoeker] eine solche Tat begangen hat, werde ich zu ihm halten. Sollte er aber tatsachlich ein Mörder sein, will ich mit ihm nichts mehr zu tun haben’.79.
Zelfs zijn recente probleem, de vordering van € 10.000,-- van zijn ex-vriendin [naam 6], zou niet echt opgelost zijn. Indien hij naar Nederland zou terugkeren om dat bedrag te betalen, dan mocht hij verwachten opgepakt worden. Indien hij de € 10.000,-- vanuit het buitenland zou overmaken, dan zat hij zonder geld en broodwinning in het buitenland. Voor het probleem van de vordering komen alleen maar grotere problemen in de plaats.
Essentieel is ook dat verzoeker kon voorzien dat hij door te moorden, zijn doeleinde — [betrokkene 12] met een nieuwe visum bij hem in [a-plaats] wonend — nooit zou bereiken; sterker nog, hij kon voorzien dat hij met een (roof)moord het bereiken van dat doeleinde volledig onmogelijk zou maken.
te voorziene winst | te voorziene verlies |
---|---|
— behoud van € 11.250,-- | — bereiken van beoogde doel wordt onmogelijk gemaakt |
— hij zou zijn best moeten doen om uit handen van de politie te blijven | |
— indien dat zou lukken, zou hij zich ergens moeten ‘verschuilen’, | |
— hij zou onderdak moeten vinden | |
— hij zou een nieuw leven moeten opbouwen zonder dat mensen ontdekten dat hij een moordenaar was | |
— hij mocht eraan twijfelen of [betrokkene 12] wel bij hem zou willen blijven | |
— hij zou zijn zoontje niet weerzien | |
— hij zou als moordenaar zijn zoontje ook moeilijk onder ogen kunnen komen | |
— voor het niet-opgeloste probleem van de vordering van € 10.000,-- kwamen veel grotere problemen in de plaats |
Kortom, het voor verzoeker te voorziene resultaat van een roofmoord levert alleen ellende op en de volledige frustratie van het door hem beoogde doeleinde.
Een moord uit wanhoop?
‘[verzoeker] heeft uiteindelijk in wanhoop op het moment dat het net niet meer anders kan, een extreme daad verricht’. zo vertelde de officier van justitie in deze zaak, mr. Geuns, in een interview met professor Crombag op 8 november 2007.80.
Wie weet, maar bedenk dat deze stellige bewering geen argument of indicatie is dat verzoeker de moord heeft gepleegd. We hebben namelijk geen enkele reden om die vlaag van wanhoop aan te nemen. Die bedenkt de officier zelf omdat hij, uitgaande van verzoekers schutterschap, moet uitleggen dat verzoeker een alternatief gekozen zou hebben dat, geheel transparant, in alle opzichten slecht voor hem uitpakt, terwijl hij een ander simpel alternatief heeft dat zijn urgente probleem, [betrokkene 12] op tijd in Roemenië krijgen, succesvol oplost.
Met betalen hield verzoeker zijn recente probleem van de vordering van € 10.000,--. Op dat moment, op 12 juli 2003, kon hij dát probleem niet oplossen. Dat moest even wachten. Verzoeker had overigens verschillende alternatieven om dat probleem op te lossen die binnen zijn leefwereld pasten: eigen wietplantage, sigarettensmokkel, overwerken, overnachten in de cabine. Maar, nogmaals, een roofmoord lost dat probleem niet succesvol op.
Conclusie
Verzoeker had op 12 juli 2003 drie alternatieve handelswijzen: betalen, lenen en roofmoorden. Volgens het hof heeft hij na kalm beraad en rustig overleg gehandeld. Na kalm beraad en rustig overleg is helder in te zien dat roofmoord het alternatief is dat het door verzoeker beoogde doel frustreert en onmogelijk maakt en hem verder zou belasten met vele andere serieuze problemen, waarbij zijn recente probleem, de vordering van € 10.000,-- van zijn ex-vriendin [naam 6], in het niet zou vallen.
Bij betalen bleef het probleem van de nieuwe vordering bestaan, maar dat was een probleem dat later aangepakt zou moeten worden. Op 12 juli 2003 was het urgente probleem dat verzoeker [betrokkene 12] naar Roemenië terug moest brengen om haar bij zich in [a-plaats] te kunnen houden. Om dat doel te bereiken — en dát is het doel dat hij nastreefde — moest hij juist niet moorden en gewoon simpelweg betalen. Dat kon hij omdat hij daarvoor genoeg cash-geld had liggen. Een auto lenen had ook gekund. Lenen was op dat moment in verzoekers ogen slechts uitstel van het uitgeven van zijn cash-geld geweest.
Roofmoord is, aldus, hoogstwaarschijnlijk niet het alternatief dat verzoeker na kalm beraad en rustig overleg gekozen zou hebben. In tegenstelling tot de alternatieven betalen en lenen zou deze gedragswijze de realisatie van zijn beoogde doeleinde onmogelijk hebben gemaakt, en het had hem een hele reeks nieuwe problemen opgeleverd, die alle een stuk beroerder waren dan de vordering van € 10.000,--. (En dan laten we de morele aspecten nog steeds volledig buiten beschouwing)
Lenen trok hem niet. Hij verwachtte zijn cash-geld sowieso nodig te hebben voor het kopen van een auto, en de BWM was een ‘goede en fijne’ auto die hem beviel.81.
Dat verzoeker door het kopen van de auto niet zijn andere urgente probleem — de vordering van € 10.000,--- kon oplossen, is misschien betreurenswaardig, maar het is geen ongewone situatie dat bij het oplossen van twee urgente problemen er eentje vooralsnog onopgelost blijft liggen. Die moet dan daarna aangepakt worden. Dat is geen falen, maar strategisch je problemen benaderen.
Kortom, als we afgaan op wat we weten, is het hoogstwaarschijnlijk dat verzoeker die middag datgene gedaan zal hebben waardoor hij — in normale omstandigheden — zijn doel zou hebben bereikt en zijn problemen zou hebben beperkt: hij zal de auto betaald hebben en hij zal niet daarna gemoord hebben.
B) Nieuw inzicht: Onderscheid tussen een ‘daad-motief’, iemands beweegreden voor zijn daad, en een ‘situatie-motief’, een reden voor iemand om iets te doen in een situatie.
Verzoeker lijkt een financieel motief te hebben vanwege de recente vordering van € 10.000,--. Dat is ook zo, maar dat is een situatie-motief, niet een daad-motief. Het is een motief waarop hij zou kunnen reageren, en wel op verschillende manieren. Maar hij behoeft er niet op te reageren, en zeker niet meteen op 12 juli 2003. Op dat moment had hij een ander urgent probleem aan zijn hoofd.
De term ‘motief’ komt in de strafrechtcontext in (tenminste) twee betekenissen voor. Het kan verwijzen naar iemands beweegreden om iets te doen. Het is de reden van die persoon waarom hij die daad heeft verricht. We noemen dit een daad-motief.
De term ‘motief’ kan ook slaan op een situatie-motief: in een bepaalde situatie heeft iemand een reden om iets te doen. Bijvoorbeeld, door ontslag komt iemand in financiële problemen. In dat geval is er in die situatie voor hem een reden om daar iets aan te doen. Hij kan gaan solliciteren naar een andere baan, hij kan smeekbrieven sturen aan familieleden en vrienden, hij kan schappen gaan vullen, hij kan gaan bedelen, hij kan gaan stelen, hij kan ook gaan moorden. Maar hij kan ook niets doen, omdat hij te gedeprimeerd is geraakt, of omdat hij niet weet hoe hij de situatie moet aanpakken, of omdat hij te oud is voor ander werk, of omdat zich op dat moment nog geen goede, veelbelovende actie aanbiedt, of omdat hij sowieso te lamlendig is. Een situatie-motief kan dus tot zeer verschillende reacties leiden, inclusief geen actie.
Laten we nu naar het financiële situatie-motief van verzoeker kijken: de recente vordering van € 10.000,--. Theoretisch zou roofmoord een mogelijk antwoord op het probleem zijn, maar we hebben net gezien dat, indien we daar iets over nadenken, een roofmoord voor verzoeker uitsluitend negatieve consequenties heeft, inclusief het niet bereiken van het doeleinde dat hij met die actie nastreefde.
In deze termen is te zien dat het recente financiële probleem voor verzoeker niet automatisch een daad-motief is. Dat zou het alleen zijn, wanneer hij dat probleem tot zijn beweegreden zou maken voor de moorden. Maar we zagen dat, geheel transparant, moorden alleen negatieve consequenties heeft en juist geen oplossing biedt.
We weten wel dat verzoeker een situatie-motief heeft Dat motief vraagt om een antwoord. Wát dat antwoord zal zijn, wordt niet bepaald door de feitelijke gepleegde moorden, maar door verzoekers situatie: Wat zijn zijn alternatieven? Wat zijn de te verwachte uitkomsten van die alternatieven? Wat zijn zijn vaardigheden? Wat is zijn moreel kompas? Onze analyse hierboven gaf aan dat verzoeker op zaterdag 12 juli 2003 geen geschikt antwoord had om zijn recente financiële problemen op te lossen. Door te betalen (kopen) kon hij wel een ander urgent probleem oplossen: [betrokkene 12] nog die zaterdag (of op zondag in de vroege ochtend) in Roemenië afzetten.
Wanneer we zouden denken dat verzoeker gemoord heeft omdat hij een financieel motief had, verwarren we dus een daad-motief (dat hij zeer waarschijnlijk niet had, omdat een roofmoord precies de realisatie van het urgente doeleinde dat hij op dat moment nastreefde, onmogelijk maakte en omdat het hem verder in grote, simpel te voorziene moeilijkheden zou brengen) met een situatie-motief (dat hij wel had). Een situatie-motief kan tot allerlei acties leiden, maar ook tot geen actie of tot voorlopig geen actie.
De moordenaar heeft hoogstwaarschijnlijk het geld dat voor de auto betaald was, weggenomen. Misschien was voor de moordenaar geld zijn overweging om te moorden. Dan was geld het daad-motief. Misschien kwam de moordenaar om wraak te nemen. In dat geval was het geld uitsluitend een bijvangst en was het niet zijn motief voor de moorden.
Maar ook wanneer voor de moordenaar geld zijn daad-motief om te moorden geweest zou zijn, belast dat feit verzoeker niet, ook al had hij een financieel situatie-motief. Een roofmoord blijft, hoe dan ook, voor hem een gedragswijze met alleen negatieve consequenties en het frustreren van het beoogde doel. De conclusie is: als geld het daadmotief van de moordenaar was, dan was (juist om die reden) verzoeker hoogst waarschijnlijk niet de moordenaar.
Na deze uitleg keren we terug naar de gedragingen van verzoeker op 12 juli 2003 en de daarop gebaseerde likelihood verhouding op basis waarvan de overtuiging van het hof ‘in het bijzonder (is) versterkt’.
C) De likelihood verhouding van het verzoeker-moordenaar-scenario en verzoeker-getuige-scenario in het licht van verzoekers gedragingen op 12 juli 2003
De overtuiging van het hof ten aanzien van de beide moorden en de poging tot doodslag wordt ‘in het bijzonder nog versterkt door … diens, in het licht van zijn verklaring dat hij slechts getuige was van de schietpartij, onbegrijpelijke gedragingen’. Deze gedragingen zijn onbegrijpelijk vanuit het verzoeker-getuige-scenario. Het zijn gedragingen die ‘naar het oordeel van het hof passen bij een dader, die tracht aan zichzelf de straffeloosheid te verzekeren, en niet bij een getuige die in paniek verkeert naar aanleiding van hetgeen hem is overkomen’. De gedragingen zijn ‘in het licht van de volgende feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet als gedrag (van iemand die slechts getuige is geweest) te duiden’.82.
We noemden al eerder de serie gedragingen van verzoeker die het hof ongeloofwaardig achtte uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario: verzoeker waarschuwt niet de mensen op het autoterrein, hij waarschuwt niet de politie en de ambulance, hij vertrekt snel naar Roemenië, hij informeert zijn reisgenoten niet meteen over het schietincident, hij belt een dag te vroeg naar zijn vriend [betrokkene 1] voor de verjaardag, hij stelt telefonisch een kennelijk onnozele vraag over het aantal pk's van zijn nieuwe auto aan planner [betrokkene 2], hij verblijft twee dagen in Recklinghausen voordat hij zich bij de politie meldt. Het hof noemt ook als ongeloofwaardig gedrag dat verzoeker zich in de keuken verstopt zou hebben, terwijl hij daar een weerloos doelwit geweest zou zijn.
We gaven ook al aan dat het hof hier methodologisch duidelijk is: dit zijn gedragingen die niet te verwachten zijn uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario maar ze zijn wel te verwachten (ze zijn wel aannemelijk, likely) uitgaande van het scenario waarin verzoeker de schutter is, het verzoeker-schutter-scenario. De overtuiging van het hof is dus ‘in het bijzonder versterkt’ door een likelihood verhouding ten gunste van het verzoeker-schutter-scenario.
We merkten ook reeds op dat voor het verantwoord gebruik van likelihood verhoudingen in de context van waarheidsvinding de betrokken scenario's zo sterk mogelijk moeten worden gemaakt en alle voorhanden bewijsmateriaal in de waarschijnlijkheidsoverweging moet worden betrokken. Deze aanpak levert ook de meest kritische toetsing van die scenario's.
We kijken nu eerst met deze nieuwe methodologische toevoeging naar de genoemde, voor het hof onbegrijpelijke gedragingen. In het licht van al het bewijsmateriaal blijken die gedragingen niet alleen te passen bij het verzoeker-schutter-scenario, maar ook bij het verzoeker-getuige-scenario.
Verzoekers belgedrag in de auto op weg naar Roemenië
Het hof wijst erop dat verzoeker zijn beste vriend, [betrokkene 1], een dag te vroeg opbelt om hem te feliciteren met zijn verjaardag. Bovendien belt hij een vriend/collega [betrokkene 2] op ‘met een betrekkelijk onnozele vraag — in ieder geval afgezet tegen de ernst van hetgeen hem korte tijd daarvoor was overkomen — over het aantal pk's van de auto ’.83.‘Naar het oordeel van het hof kan de verdachte met deze telefoongesprekken geen andere bedoeling hebben gehad dan zich op slinkse wijze via [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te laten informeren omtrent de ontwikkelingen in Sittard’.
Gezien vanuit het verzoeker-schutter-scenario is dit op het eerste gezicht een mogelijke analyse. Maat ook het verzoeker-getuige-scenario kan met deze feiten overweg: verzoeker belde namelijk met zijn vriend [betrokkene 1] op advies van [betrokkene 12]84. en hij stelde de vraag over de pk's omdat hemzelf die vraag door medereiziger [betrokkene 11], [betrokkene 12]'s broer, was gesteld en hij, verzoeker, het antwoord niet wist.85.
Geen contact opnemen met politie
Het hof acht, in navolging van de politie, het niet-contact opnemen met de politie ‘niet redelijkerwijs te duiden als gedragingen van iemand die zojuist getuig is geweest van een schietpartij en daardoor in paniek is geraakt’.86. Dit is inderdaad ongebruikelijk gedrag, maar is het een indicatie voor verzoekers daderschap? Deze laatste gedachte gaat voorbij aan enkele (licht)-criminele activiteiten en persoonlijkheidstrekken van verzoeker.
Verzoeker had vele, voor hem goede redenen om de politie te mijden:
I. Zijn criminele activiteiten
- i.
Hij had een wietplantage op zijn zolder gehad.
- ii.
Hij had zijn elektriciteit zelf weer aangesloten nadat Essent die stroom vanwege zijn wanbetaling had afgesloten.
- iii.
Hij had zich een maand eerder 's nachts bij de Gamma laten insluiten om te bestuderen of de kas gekraakt kon worden. Hij zag er daarna van af.
II. Onvermijdelijk oponthoud
Door te bellen naar de politie was verder oponthoud bijna onvermijdelijk. Het hoognodige vertrek naar Roemenië dat eerder al voor vrijdag dan wel zaterdagochtend vroeg was gepland87., zou nog verder worden uitgesteld. We suggereren hiermee niet dat verzoeker gelijk had in zijn vertrek zonder contact te hebben opgenomen. We geven alleen aan dat dit in verzoekers overweging reden kan zijn geweest om geen contact te zoeken. Contact zoeken zou het hoognodige vertrek frustreren.
III. Verzoekers basishouding van je-nergens-mee-bemoeien
Verder is er verzoekers basishouding van je-nergens-mee-bemoeien die een richtlijn voor zijn gedrag was. ‘Uit het verleden heb ik geleerd dat ik hoe minder ik me ergens bemoei, hoe minder problemen ik heb. Ik zal er zelf in principe alles aan doen om problemen te vermijden. Ik bemoei me dus ook niet met de problemen van andere mensen. Ik probeer de problemen te ontlopen’. ‘Ik wilde met dit alles niets te maken hebben. Daarom heb ik ook niet gebeld met de politie’.88.
Kennissen spreken over een soortgelijk gedrag van je nergens mee bemoeien: verzoeker probeerde ruzies te vermijden. Vriend [betrokkene 1] zegt: ‘[verzoeker] bemoeide zich nooit met ruzies’.89. Ook als ze op stap waren maakte verzoeker nooit ruzie, zo vertelt [naam 7].90. Of een houding van je-nergens-mee-bemoeien nu wijs was of niet, het was wèl verzoekers gebruikelijke houding.
Verzoeker zelf geeft het voorbeeld van hoe hij als internationaal vrachtwagenchauffeur heeft geleerd om zich niet met dingen te bemoeien. Het gaat hier specifiek om het niet-waarschuwen ofschoon er geschoten was.
In verhoor 28 houden de verbalisanten verzoeker voor dat hij niemand waarschuwt omdat daar geschoten wordt. Verzoeker zegt dat hij daar een reden voor heeft, dat hij zo geworden is. Verbalisanten vragen om dit eens uit te leggen. Verzoeker zegt: ‘Je ziet niks, je hoort niks en …. En dat is het gewoon’. Verdachte gaat uitleggen hoe hij zo geworden is en hoe het zo gekomen is. Verzoeker vraagt als je naar Engeland gaat en er bij het afrijden van de boot in Engeland een paar illegalen uit de vrachtwagen komen, hoeveel risico lopen de mensen achter in de vrachtwagen. Verbalisanten zeggen dit niet te weten. Verdachte vraagt hoeveel chauffeurs achter zelf de vrachtwagen open maken om te gaan kijken. … Geen.91.
Het niet-bemoeien met problemen zit, zo lijkt het, diep ingeslepen. Wat we daar moreel ook van vinden, deze gedragslijn Ís wel een natuurlijke voor verzoeker.
IV. Houding van problemen niet-aanpakken maar voor-zich-uitschuiven
Er is nog een vierde reden waarom verzoeker geen contact heeft gezocht, namelijk zijn houding om problemen niet aan te pakken en ze voor zich uit te schuiven. Dit is niet, zoals in de drie voorgaande gevallen, zijn reden om geen contact op te nemen geweest, ofschoon het wel een reden kan zijn waarom hij niet contact heeft opgenomen, namelijk vanwege zijn algemene houding van nalatigheid en problemen voor zich uitschuiven.
[getuige 4] meldt veel niet-opengemaakte rekeningen bij verzoeker thuis. Het viel hem op ‘dat [verzoeker] heel veel aanmaningen binnenkreeg van onbetaalde rekeningen’.92.
We kennen ook een concreet geval, Essent, verzoekers elelektriciteitsleverancier. Op 12 juli 2003 werd verzoekers elektriciteit door ‘medewerker buitendienst debiteuren’, de heer [naam 10], afgesloten vanwege een achterstand in de betaling. Er moet dan al een hele geschiedenis aan vooraf zijn gegaan: wanbetaling en minimaal drie aanmaningen.
[naam 10] vertelt de politie dat het ‘over het algemeen zo is dat als een klant tenminste drie voorschotrekeningen achterloopt, deze klant door mij bekocht kan worden’. In dit geval kan de achterstand nog groter zijn. Er was namelijk ‘op dat moment een achterstand bij Essent en het kan dus zijn dat klanten meer achterstand hebben dan drie voorschotrekeningen’.93.
Ook de verbalisanten noemen meermalen deze houding van problemen-niet-onder-ogen-willen-zien en ze voor zich uitschuiven. ‘Hij heeft zijn hele leven zijn beslissingen al voor zich uitgeschoven’.94.
Ook over deze houding van problemen niet aanpakken, en ze te ontlopen door er niet aan te denken, kunnen we ons ergeren en een waardeoordeel vellen. Maar hoe negatief we deze houding ook zelf ervaren, het is wel de houding van verzoeker, en die kan eraan hebben bijgedragen dat hij op 12 juli geen contact heeft gezocht, noch met de politie noch met de ambulance.
Samenvattend, het niet-bellen van de politie past inderdaad bij het verzoeker-moordenaar-scenario, zoals het hof aangeeft, maar gezien de vier voorgaande redenen — (licht)-criminele activiteiten, het hoognodige vertrek naar Roemenië, de houding-van-je-nergens-mee-bemoeien en het niet aanpakken van de problemen maar ze juist voor zich uitschuiven — past dat niet-bellen even goed bij het verzoeker-getuige-scenario, hoezeer laakbaar dat gedrag ook op zichzelf is.
Geen contact opnemen met ambulance
Het hof acht ook het niet-bellen naar de ambulance ‘niet redelijkerwijs te duiden als gedragingen van iemand die zojuist getuige is geweest van een schietpartij en daardoor in paniek is geraakt’.95. Dit niet-bellen is inderdaad storend, laakbaar en immoreel gedrag, maar de vraag hier is of het een indicatie is voor verzoekers daderschap. Is het niet-bellen van de ambulance niet met het verzoeker-getuige-scenario te rijmen?
Ook hier moeten we rekening houden met verzoekers bewuste houding van je-nergens-mee-bemoeien en zijn ‘onbewuste’ houding van problemen voor zich uitschuiven. Dit je-nergens-mee-bemoeien gaat diep. We citeerden verzoeker al, wanneer hij uitlegt hoe actief hij zich distantieert van problemen.
‘Uit het verleden heb ik geleerd dat ik hoe minder ik me ergens bemoei, hoe minder problemen ik heb. Ik zal er zelf in principe alles aan doen om problemen te vermijden. Ik bemoei me dus ook niet met de problemen van andere mensen. Ik probeer de problemen te ontlopen.’
Over het niet-bellen naar de politie zei hij: ‘Ik wilde met dit alles niets te maken hebben. Daarom heb ik ook niet gebeld met de politie’.96. Maar hetzelfde amorele gedrag leidt ook tot niet bellen naar de ambulance.
In verhoor 4 zegt hij het nog eens: ‘Vanaf het eerste moment wilde ik er al niets mee te maken hebben. Ik wil gewoon niets met de problemen van anderen te doen hebben’. Hij is ze altijd uit de weggegaan, zegt hij in verhoor 6. Zelfs mijdt hij ook ruzies: als er daar twee mensen ruzie hebben hij niet daar naar toe gaat maar de andere kant op.97.
Het niet-bellen van de ambulance is laakbaar, maar gezien zijn houding van je-nergens-mee-bemoeien en zijn houding van problemen niet aanpakken, maar ze juist voor je uitschuiven, is niet-bellen naar de ambulance ook te rijmen met het verzoeker-getuige-scenario. We vinden het moeilijk te zeggen of het niet-bellen van de ambulance beter bij het ene dan bij het andere scenario past. Het irritante en amorele karakter ervan doet wellicht neigen tot het idee dat het gedrag aannemelijker is uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario dan uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario. Maar gegeven de door verzoeker zelf beleden en ook door anderen onderkende houding van je nergens mee bemoeien moet die neiging onderkent worden als een moreel geleide neiging die in de context van waarheidsvinding geen plaats heeft. We concluderen dat de feiten te onduidelijk zijn en de situatie te complex om meer te concluderen dan het niet-bellen van de ambulance, hoe amoreel ook, binnen beide scenario's een plaats kan worden gegeven.
Verzoekers niet waarschuwen van twee potentiële kopers op het autoterrein van [A]
Verzoeker heeft, toen hij naar zijn auto rende, op het autoterrein van [A] twee potentiële getuigen, [getuige 2] en [getuige 1], niet gewaarschuwd. Deze stonden een tiental meter verder te kijken bij een auto. Verzoeker is over zijn niet-waarschuwen van de aanwezigen op het autoterrein onderhouden. Hij zegt dat hij niet weet waarom hij niets heeft gezegd.
‘Ik weet het niet. Ik weet het echt niet. Ik weet ook niet waarom ik in de auto ben gestapt. Ik weet niet waarom ik weggereden ben. Ik was in paniek. Ik weet niet waarom ik dit allemaal wel of waarom ik dit allemaal niet heb gedaan.’98.
Hij was in paniek. Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is daar wel iets bij voor te stellen. Verzoeker heeft net twee keer horen schieten, daarna wordt iemand voor zijn ogen neergeschoten, hij is zelf de volgende en is door wegrennen ontkomen. Is het dan onaannemelijk dat hij snel in zijn auto stapt, wegrijdt en omstanders niet waarschuwt? We weten het niet. Het hof meent dat het niet-waarschuwen belastend is. Maar dat gaat voorbij aan het feit dat verzoeker zich het liefst niet met problemen van anderen bemoeide.
We hebben nog een vraag: stel dat verzoeker [getuige 2] en [getuige 1] wel had gewaarschuwd? Was dat dan ontlastend geweest? Of was dat dan een slimme truc van de moordenaar geweest om de aandacht van hem af te leiden? We menen dat de situatie te onduidelijk is om een oordeel te vellen. Gebruik van intuïtie in dezen zegt iets over iemands persoonlijke intuïtie maar niet iets over de likelihood als een objectieve maat binnen de context van waarheidsvinding.
Samenvatting
We vatten samen: geen van de gevallen van geen-contact-opnemen is per se aannemelijker (likelier) gezien vanuit het verzoeker-moordenaar-scenario dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario. Dat gedrag is kentheoretisch neutraal. Het gedrag past bij een moordenaar, het past ook bij verzoeker als iemand met licht-criminele activiteiten en als iemand die actief probeerde niet geïnvolveerd te raken in problemen van anderen mensen.
Verzoeker heeft de inzittenden in zijn auto niet meteen ingelicht over het schietincident
Het hof acht inlichten van medereizigers een natuurlijke reactie voor iemand die als passant bij een schietpartij is betrokken geraakt. Verzoeker zegt echter niets. Dat zwijgen is dus verdacht. Maar ook hier wordt verzoekers gedrag in het licht van al het bewijsmateriaal minder onbegrijpelijk vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Verzoeker is naar zijn stilzwijgen gevraagd en hij antwoordt:
‘Ik heb mijn vriendin [betrokkene 12] op dat moment niets verteld over het voorval omdat ik niet wist wat ik haar moest vertellen. Hoe ga je mensen vertellen dat je getuige bent geweest van een schietpartij?
Ik wist niet hoe ik dit iemand moest vertellen, dus ik wist ook niet hoe ik dit aan mijn vriendin moest vertellen.’99.
Dat wil zeggen, hij weet niet goed hoe hij zijn verhaal moet vertellen. Dat is de eerste reden waarom hij misschien zijn verhaal niet aan de inzittenden heeft verteld.
De tweede reden heeft te maken met verzoekers neiging om zich nergens mee te bemoeien. Van zo iemand mag je verwachten dat hij anderen niet onnodig met zijn problemen zal opschepen. Zelfs aan zijn beste vriend [betrokkene 1] vertelde verzoeker nooit iets over zijn problemen.100. Van [betrokkene 12] weten we toevallig dat ze met verzoeker in elk geval niet over financiële problemen sprak.101. En ofschoon verzoeker wat gemakkelijker met zijn moeder praatte dan met zijn vader, heeft hij ook met haar nooit problemen besproken.102.
Om over zijn problemen met anderen te spreken, ontbrak het verzoeker aan vertrouwen in andere mensen. Hij vertelt de politie in een ander verband dat het vertrouwen geven aan iemand anders hem ‘in het verleden meermaals was opgebroken’,103. en dat hij daarom nu alleen ‘zichzelf vertrouwde en voor de rest niemand, zijn vriendin niet, zijn ouders niet en zijn advocaat niet’.104. Zo was hij door het leven gegaan en zo ‘had hij altijd geleefd’.105. De politie concludeert dan ook dat ‘de verdachte nooit over problemen praat’.106.
In het licht van dit basaal wantrouwen is het niet merkwaardig dat verzoeker aanvankelijk niet over zijn nieuwe probleem, het schietincident, spreekt. Gekoppeld met zijn gerelateerde basishouding van je-nergens-mee-bemoeien is het dus niet onbegrijpelijk dat verzoeker aanvankelijk niet met de inzittenden over het schietincident spreekt.
Er is nog een derde, praktische reden waarom verzoeker aanvankelijk niets over het schietincident heeft verteld, namelijk de taalbarrière. Deze moeten we niet veronachtzamen. Weliswaar zegt verzoeker dat hij Roemeens spreekt. ‘Ik kan me in deze taal redden en me redelijk verstaanbaar maken’107.. [betrokkene 12] zegt echter: ‘Ik preciseer dat verzoeker de Roemeense taal niet goed beheerste en geen onderscheid kon maken tussen de woorden dood en gedood, wat de betekenis daarvan is. Het is mogelijk dat hij de twee woorden door elkaar heeft gehaald’.108. Ook [betrokkene 11] beklemtoont dat ‘[verzoeker] niet zeer goed Roemeens sprak. Hij is te begrijpen, maar niet erg goed’.109.
Gecombineerd met een algemene terughoudendheid om over problemen te spreken helpt het niet dat je die problemen ook nog eens moeilijk kunt formuleren.
Er zijn derhalve verschillende redenen — verzoeker weet niet goed hoe hij zijn verhaal moet vertellen, verzoekers terughoudendheid om over problemen te praten en de taalbarrière — waarom het niet-direct-vermelden van het schietincident aan zijn medereizigers ook te rijmen is met het verzoeker-getuige-scenario.
Het zij hier vermeld dat verzoeker wèl over het schietincident heeft verteld nadat hij door zijn baas [betrokkene 4] over het incident was gebeld, hij met zekerheid wist dat er drie personen waren neergeschoten en hij van de belangstelling die de politie voor hem had gehoord had.110.
Het niet-vertellen discrimineert dus niet tussen het verzoeker-schutter-scenario en het verzoeker-getuige-scenario. De situatie is weer te onduidelijk om te kunnen bepalen of uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario het niet-vertellen meer of minder te verwachten is dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Meteen op reis naar Roemenië
Verzoeker heeft meteen na thuiskomst na de schietpartij de auto gepakt en is met [betrokkene 12] en [betrokkene 11] weggereden, ‘Naar het oordeel van het hof is verdachtes bovenomschreven handelen te duiden als vluchtgedrag en het is, naar het oordeel van het hof, gelet op de wijze waarop de verdachte volgens de deskundige met stresssituaties omgaat, zeer wel in te passen in het daderschap’.
Dit gedrag past inderdaad bij daderschap, maar het past ook volledig bij het verzoeker-getuige-scenario. Zijn snelle vertrek is vanuit dat scenario begrijpelijk omdat verzoeker al laat met zijn vertrek was. Hij had iets meer dan 16 uur nodig om de grens te bereiken. Bij een onmiddellijk vertrek om 13.45 uur zou hij met stevig doorrijden pas op zondag om 4.00 a.m. de grens van Roemenië passeren, vier uur te laat volgens het visum.
Bovendien was de tocht geen vlucht naar aanleiding van de schietpartij, verzoeker kocht de auto speciaal om snel te kunnen vertrekken, en minimaal tien andere mensen wisten dat deze tocht al geruime tijd was afgesproken. We noemde ze al:
- (1)
zijn baas [betrokkene 4],
- (2)
zijn bazin,
- (3)
ex-compagnon [getuige 4],
- (4)
ex-compagnon [getuige 5],
- (5)
vriend [betrokkene 10],
- (6)
collega/vriend [betrokkene 3],
- (7)
[betrokkene 2], collega-planner,
- (8)
de Weense nicht van [betrokkene 12], [naam 4],
- (9)
de Weense neef van [betrokkene 12], [naam 5], en
- (10)
[betrokkene 5].111.
Met deze haast en met deze algemene kennis is de reis evenzeer te verwachten vanuit het verzoeker-getuige-scenario als vanuit het verzoeker-schutter-scenario.
Het talmen
Het hof ziet ook in het feit dat verzoeker niet meteen op zondag naar Sittard doorreed en ‘eerst nog twee dagen in Recklinghausen (Duitsland) bij [betrokkene 5] (bleef) bivakkeren’, een aanwijzing dat verzoeker meer dan alleen een getuige was. Hij ‘heeft voor deze vertraging geen redelijke uitleg kunnen gegeven’. Het hof sluit niet uit ‘dat de verdachte deze tijd nodig heeft gehad om sporen uit te wissen (zoals het (laten) uitwassen van het T-shirt, dat hij ten tijde van de schietpartij droeg; zie in dit verband de verklaring van [betrokkene 5] op dossierpagina 1548) en om het verhaal te bedenken dat hij vanaf dat moment als de waarheid is gaan presenteren’.112.
Zó kan het gedrag in Recklinghausen geduid worden, maat gegeven het feit dat verzoeker voldoende geld had om te betalen, is ook het verzoeker-getuige-scenario goed met dit talmen te rijmen. Bij aankomst in Recklinghausen op zondag 17 uur had verzoeker na een loodzware week op zaterdag tien uur naar Wenen gereden, en na enkele uren slaap was hij weer teruggereden. Omdat [betrokkene 5] geen rijbewijs had, had hij beide tochten de hele weg alleen moeten rijden.113. Verzoeker was — zoals hij zelf zei — ‘doodvermoeid’.114. Vanwege die vermoeidheid had hij zich ‘onderweg een paar keer verreden’.115. [betrokkene 5] vond het beter, zo vertelt verzoeker, dat hij, verzoeker, eerst ging slapen.116. Tegenover de politie zegt verzoeker: ‘Op een gegeven moment kan ik het ook niet meer en moest ik behoorlijk bijslapen’.117. Verzoeker is, zo zegt [betrokkene 5], gaan slapen ‘zodra we waren aangekomen’118.
Verzoeker slaapt tot het volgende middaguur.119. Hij wacht tot zijn gastheer thuis is, rond 15.00 uur, en blijft dan inderdaad talmen. Hij talmt dus één dag. [betrokkene 5] geeft daarvoor een simpele reden: verzoeker was bang dat hij als eerste verdachte beschouwd zou worden, en hij wist dat het uitleggen van de situatie niet gemakkelijk zou worden. Hij was wel de enige die op de plaats delict was gezien, en hij had nog steeds geen behoefte aan politiecontact vanwege de wietplantage en de insluiting in de Gamma. Verzoeker was ook bang, zo vertelde hij [betrokkene 5], ‘dat hij de volgende zou zijn die omgebracht zou worden’. Hij was ‘bang voor de familie van het slachtoffer omdat dat gevaarlijke mensen zijn’; die familie zou hem ongetwijfeld als de moordenaar beschouwen.120. Verzoeker grijpt daarom het verzoek van [betrokkene 5] aan om hem de volgende dag bij een bankbezoek te helpen. Daarna vertrekt hij wel naar Sittard.
Aldus heeft verzoeker in Recklinghausen één dag getalmd voor hij zich bij de politie in Sittard meldde. Vanuit beide scenario's is de angst voor de politie, en daarmee het talmen, goed te begrijpen. Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is er voor verzoeker het vooruitzicht om eerste verdachte te zijn, de zaak niet te kunnen uitleggen en van de wietplantage te moeten vertellen. Dat zet niet aan tot haast. Talmen is begrijpelijk vanuit beide scenario's.
Heeft verzoeker de tijd in Recklinghausen aangegrepen om zijn kleren te wassen, zoals het hof ‘niet uitgesloten acht’? Het hof verwijst in dit verband naar een verklaring van [betrokkene 5] te vinden op dossierpagina 1548. Het uitwassen van zijn T-shirt waarover [betrokkene 5] op 27 november 2003 (dossier p. 1548) spreekt, wordt echter door dezelfde [betrokkene 5] vier maanden eerder op 4 augustus 2003 (dossier p. 784) ontkend: ‘Zondag 13 juli 2003 heeft [verzoeker] een collega geholpen bij het monteren van een schotelantenne, bij die gelegenheid is zijn T-shirt vuil geworden, ik heb het voor hem gewassen en hij heeft een ander T-shirt met lange mouwen aangetrokken’. Op 27 november blijkt zijn herinnering ook op andere punten onbetrouwbaar: ‘Er trug eine blaue Jeans. Auf einer Seite war sie verwaschen und die Fäden kamen schon raus’. Maar, eerder, op 4 augustus zegt hij: ‘Ik wijs erop dat toen [verzoeker] naar Duitsland kwam, hij gekleed was in een spijkerbroek waarover ik heb gehoord dat [betrokkene 12] die onlangs voor hem had gekocht, aangezien de spijkerbroek die hij had in de wasmachine was verpest’. De beschrijving van deze broek is in overeenstemming met de broek die verzoeker op de dag van de schietpartij droeg (zie foto's in het politiedossier). Wanneer we naar alle bewijsmateriaal kijken, hebben we dus geen reden aan te nemen dat [betrokkene 5] verzoekers plaats delict-trui met lange mouwen heeft gewassen.121.
Het als weerloos doelwit verstoppen in de keuken
Net toen verzoeker in de woonkamer was, zou hij twee schoten hebben gehoord, en rechts de keuken zijn ingedoken om zich daar voor de schutter verborgen te houden.
Verzoeker loopt (zie stippellijn) van het kantoor over het binnenplaatsje naar de achterdeur. Hij komt dan in de eetkamer door de hor in de achterdeur.
Hij was net binnen, nog niet bij de eettafel, toen hij iets hoorde. Na de schoten is verzoeker, zo zegt hij, rechtsaf het gat van de keuken (na het kastje) ingedoken.
Het hof acht dit ‘volstrekt onwaarschijnlijk’ omdat hij zo ‘voor de schutter een weerloos doelwit (was)’ en omdat het hem ‘ontbrak aan mogelijkheden adequaat te kunnen handelen’.122. Dat gedrag, je in de keuken verstoppen, waar je als weerloos doelwit aan de schutter overgeleverd zou zijn, is uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario niet te verwachten, aldus het hof. Dat verzoeker-getuige-scenario heeft aldus een lage likelihood.
We menen echter dat dit, uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario, geen recht doet aan verzoekers feitelijke situatie. Het zou mooi geweest zijn indien verzoeker zich veilig had kunnen verstoppen. Maar in de keuken, op dat moment zijn enige mogelijkheid om in weg te duiken, was er voor verzoeker geen mogelijkheid om zich te verstoppen. Laten we daarvoor naar de keuken kijken.
Hoe had verzoeker zich met zijn lange lijf in deze smalle keuken kunnen verbergen zonder een weerloos doelwit te zijn? De hurkende houding die verzoeker, volgens de beschrijving van de voorzitter van het hof, ingenomen zou hebben, levert geen beschutting, maar maakt je in elk geval kleiner.123. Misschien had verzoeker zich plat tegen het aanrecht kunnen aandrukken en kunnen schuilen achter het kleine muurtje (de kleine richel van naar schatting 20 cm) tussen keuken en kamer. Als verstopplaats zou dat wel eens marginaal betere geweest kunnen zijn. Maar indien de mystery schutter schuin achterom had gekeken, in plaats van zich naar de woonkamer te spoeden, dan had hij verzoeker hoe dan ook gezien, nog altijd als een weerloos doelwit. Tegen een pistool van een bedreven schutter kun je je nu eenmaal slecht verweren.
Het is dus niet ongeloofwaardig dat verzoeker zich in de keuken heeft proberen te verschuilen. Hij was dan in elk geval uit zicht. Hij zou nog steeds een weerloos doelwit geweest zijn, als de mystery schutter had omgekeken. Maar voor dàt probleem had verzoeker geen oplossing. Hij had geen andere keus. De enige suggestie zou kunnen zijn dat hij beter had kunnen blijven staan. Maar bedenk hier wel dat alles zich in fracties van seconden afspeelde. Verzoeker wist later niet eens waar hij was terechtgekomen. Op dat moment zal hij het ook niet hebben geweten.
Het wegduiken van verzoeker in de keuken is derhalve, gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario, niet onwaarschijnlijk. Sterker, het was het enige wat verzoeker kon doen.
Terzijde: tijdens zijn eerste verhoor meende verzoeker nog dat hij was blijven staan: ‘In een schrikreactie ben ik naar rechts die ruimte ingelopen en ben daar blijven staan’.124. Pas in latere verhoren spreekt verzoeker over gehurkt wegduiken.
Maar of verzoeker nu gestaan of gezeten heeft, hij was — wanneer we de feitelijke situatie in ogenschouw nemen — hoe dan ook een weerloos doelwit, als de mystery schutter had omgekeken. Misschien was er geen andere persoon dan verzoeker, maar dat kunnen we niet concluderen uit het feit dat verzoeker in de keuken een weerloos doelwit was. In een andere keuken had verzoeker zich misschien met succes kunnen verbergen. In de keuken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ging dat niet. Dat kunnen we verzoeker niet verwijten.
Conclusie
De gedragingen die, volgens het hof, uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario veel eerder te verwachten waren (aannemelijker, likelier, waren) dan uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario, en die daarom voor het verzoeker-schutter-scenario zouden pleiten, blijken in een ruimere context geplaatst neutraal te zijn ten opzichte van beide scenario's. Ze laten zich, voor zover dat te bepalen is, (ongeveer) even goed rijmen met beide scenario's.
D) Andere, niet-genoemde gedragingen die veel meer te verwachten zijn vanuit het verzoeker-getuige-scenario dan vanuit het verzoeker-schutter-scenario
We gaven al aan dat een likelihood verhouding in de context van waarheidsvinding alle voorhanden bewijsmateriaal moet verdisconteren. In dit geval houdt dat in dat alle gedragingen van verzoeker van 12 juli 2003 in ogenschouw genomen moeten worden. Daar zit een serie gedragingen bij die vanuit het verzoeker-getuige-scenario veel meer zijn te verwachten dan uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario, terwijl geen van zijn gedragingen beter past bij het verzoeker-schutter-scenario.
Postkantoorbezoek
Ongeveer dertig minuten voor de moord op [slachtoffer 1] gingen [slachtoffer 1] en verzoeker samen in [slachtoffer 1]'s auto naar het postkantoor om de BMW op verzoekers naam te laten overschrijven. Verzoeker heeft zich daar met zijn rijbewijs gelegitimeerd.125. Voor een normale autogetuige, dus gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario, is een postkantoorbezoek met het laten registreren van je naam en je adres vanzelfsprekend gedrag dat te verwachten is. De auto moet worden overgeschreven, de tocht naar het postkantoor is een integraal deel van de koop. Maar voor een moordenaar in spe betekent dit bezoek: zien van vele mensen, ontmoeting met iemand achter het loket die je behandelt, en tenslotte — en cruciaal — het registreren van de eigen naam en het eigen adres, waarmee je de politie je identiteit op een presenteerblaadje aanreikt. Dit postkantoorbezoek is derhalve vanuit het verzoeker-schutter-scenario uitermate onaannemelijk, terwijl het vanuit het verzoeker-getuige-scenario hoogst aannemelijk is.
De connectie tussen naam en adres registreren en meteen door de politie opgemerkt worden moet voor verzoeker, zeker binnen het verzoeker-schutter-scenario met verzoekers kalme overleg en beraad, duidelijk zijn geweest. Hij zelf demonstreert dat begrip voor de relevantie van de geregistreerde naam en adres in een telefoongesprek in de vroege avond van 12 juli 2003. Zijn vriend [betrokkene 10] vertelt hem dan dat ‘de man van de garage en zijn wouw door bet hoofd zijn geschoten en dat ze het kleinkind ook hebben neergeschoten’. Verzoeker antwoordt dan, volgens [betrokkene 10], ‘potverdomme, dat meen je niet, o, dan zal ik eerdaags ook wel bezoek krijgen’. En dat licht verzoeker dan toe met de opmerking dat ‘zijn auto om 13.02 uur op zijn naam was gezet’.126.
De verkoopbon
De verkoopbon van de auto lag in de la van het bureau van [slachtoffer 1]. Deze bon is door zowel [slachtoffer 1] als verzoeker getekend. Verzoekers naam en adres staan erop en verzoeker moet dat geweten hebben: hij heeft de bon zelf getekend en hij zal [slachtoffer 1] zijn adres en naam hebben moeten geven. Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is geheel te verwachten dat er ergens in het kantoor een verkoopbon zal liggen: de deal was gesloten. Een la van het bureau is zo'n plaats. Maar vanuit het verzoeker-schutter-scenario, zeker ook vanwege het kalm beraad en rustig overleg waarmee verzoeker binnen dit scenario de moorden uitvoert, is die getekende bon met naam en adres en zijn locatie volstrekt niet te verwachten. Ook hier weer, verzoeker geeft aan de politie zijn naam en het adres op een presenteerblaadje. De politie weet tevens naar welke auto ze moet zoeken. Zowel de bon zelf als het feit dat die bon al in het laadje lag en er na afloop nog steeds lag, passen heel slecht bij het verzoeker-schutter-scenario, terwijl ze moeiteloos in het verzoeker-getuige-scenario passen. Vanuit dat laatste scenario zijn ze te verwachten.
Voor verzoeker was dit geen mysterieuze connectie waaraan hij nooit gedacht zou hebben. Tijdens zijn verhoor 3 noemt hij zelf de connectie:
‘Na het gesprek met [betrokkene 2] had ik zoiets van dat het beter was dat ik naar de politie zou gaan omdat ze wel naar mij op zoek gouden zijn. [betrokkene 2] had mij ook gezegd dat de politie naar mij aan het zoeken was. Verder lagen er in het autobedrijf natuurlijk papieren waar mijn naam op stond omdat ik daar die auto gekocht had.127.’
Dit is geen ontdekking uit de tijd van de verhoren, want verzoeker legde die connectie meteen op het moment toen hij op 12 juli 2003 om 21.46 uur door zijn baas [betrokkene 4] gebeld werd. Verzoeker rijdt op dat moment ergens in Oostenrijk. [betrokkene 4] vertelt hem: ‘Ze zeggen tegen mij dat jij verdachte bent’. Verzoeker begrijpt op dat moment onmiddellijk waarom hij verdachte is: ‘Ja luister, ik heb daar een contract getekend en alles’. Na een ‘Ja, ja’ van [betrokkene 4], legt verzoeker dat nader uit: ‘Die papieren van mij zullen daar wel liggen’. En daarna begrijpt ook [betrokkene 4] acuut waarom verzoeker verdachte is: ‘Ja ja, die hebben ze natuurlijk gevonden daar en dan word je direct als verdachte aangezien. Godnondeju anee’.128.
Ook [betrokkene 5] trok die conclusie toen hij alles gehoord had: ‘[betrokkene 5] begreep toen ook waarom ik niet in orde was. Hij had dit kennelijk al aan mij bemerkt. [betrokkene 5] zei toen ook tegen mij: ‘Ga maar naar de politie toe, want jij wordt nu als verdachte nummer één aangezien’’.129.
Kortom, uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario is de aanwezigheid van de verkoopbon hoogst onaannemelijk, gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario is die echter zeer te verwachten.
Geen mensen-vermijd-gedrag
Gedurende de hele dag zien we bij verzoeker geen mensen-vermijd-gedrag. Hij spreekt met de autopoetser,130. later op de ochtend ziet hij nog een klant.131. Na het postkantoor stapt hij lachend uit de auto, terwijl de buurvrouw van [d-straat 4] staat toe te kijken.132. Volgens [getuige 3] gaat hij, voordat hij meegaat naar het kantoor, zelf eerst nog even naar zijn nieuwe BMW kijken. Dat wil zeggen, tien minuten vóór de moord loopt hij eerst nog even te koop met zijn opvallende broek en T-shirt, en zijn indrukwekkende lengte (192 cm). Dat is op zijn zachts gezegd ongebruikelijk gedrag van iemand die over tien minuten een moord beoogt te plegen. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is dit geen-mensen-vermijd-gedrag hoogst onaannemelijk. Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is er daarentegen niets onaannemelijks aan de hand. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is het geen-mensen-vermijd-gedrag van verzoeker dus aanzienlijk minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Verzoeker vertelt zijn locatie tijdens de rit naar Wenen
Tijdens de rit naar Wenen vertelde hij [betrokkene 2] rond 17.30 uur dat hij ‘in de buurt van Nürnberg in Duitsland, hij was op weg naar Roemenië’.133. Bij zijn tweede telefoontje rond 20.30 uur vertelt verzoeker Cox dat hij inmiddels in Oostenrijk reed.134. Aan zijn baas [betrokkene 4] vertelde hij om 21.39 uur uit zichzelf dat hij zich ‘in Oostenrijk’ bevond.135. In het vervolgtelefoontje van 21.46 uur herhaalt hij dat hij in Oostenrijk zit. Om 19.53 uur vertelde verzoeker aan [betrokkene 10] dat hij ‘onderweg was naar Roemenië in de BMW’.136.
Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is het doorgeven van zijn locatie tijdens de reis minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Geen wisseling van kleren
Verzoeker droeg, zo lijkt het, bij aanmelding bij de politie dezelfde kleren als op de plaats delict. Er zijn goede redenen om te geloven dat hij die kleren niet gewassen had, zoals Derksen (2013) argumenteert.137. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario loopt hij met dit gedrag het risico dat er nog schotresten of bloed op zijn kleren zitten. Binnen het verzoeker-getuige-scenario hoeft hij echter niet bezorgd te zijn over achtergebleven schotresten en bloedvlekken. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is daarom het niet-wisselen van kleren aanzienlijk minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Het na twee dagen melden bij de politie
Verzoeker heeft zich na twee dagen gemeld. De politie zegt, denkend vanuit het verzoeker-schutter-scenario: Hij kon niet anders. En inderdaad, het te voorziene voortvluchtige leven is niet aantrekkelijk. Maar gezien vanuit de dader is je-bij-de-politie-melden een nog minder een aantrekkelijke optie: je weet dat je als dader mag rekenen op een veroordeling tot een hele lange straf voor twee of drie moorden. Vluchten en proberen uit de handen van de politie te blijven is dan een serieuze optie. Vanuit het verzoeker-getuige-scenario liggen de kaarten anders. Moest verzoeker alles opgeven omdat iemand anders een moord had gepleegd? Bovendien had iedereen hem ertoe aangezet om zich snel te melden om de zaak uit te leggen, in de optimistische veronderstelling dat daarmee de zaak afgesloten zou zijn. Zijn moeder vertelt hem: ‘Als je het niet gedaan hebt, zullen ze je toch moeten laten gaan’.138. Ook hijzelf moet dat gedacht hebben. Hij ‘wist gewoon dat hij het niet geweest was, klaar’ zo vertelt hij zijn baas [betrokkene 4]. 139. Het geloof in de rechtstaat noodt tot optimisme op dit punt. Verzoeker straalt dit optimisme op 20 juli 2003 in verhoor 4 nog steeds uit.
‘Als ik hier straf voor krijg dan zal ik zelf op zoek gaan naar de dader. Mijn vader heeft mij altijd gezegd en geleerd dat iedereen zich wel een keer verlult. Iedereen die iets gedaan heeft, verpraat zich wel. Mijn vader heeft mij verteld en geleerd dat dit tot nu toe altijd zo geweest is. Nu zal het dus niet anders zijn. ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel’, zegt mijn vader altijd’.140.
Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is daarom het aanmelden aannemelijker dan vanuit het verzoeker-schutter-scenario.
De nauwe broek
Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is er niets onaannemelijks aan de keuze van deze nauwe broek. [betrokkene 12] had die speciaal voor verzoeker gekocht en de oude had [betrokkene 12] in de wasmachine ‘verpest’, aldus [betrokkene 7].
Het hof meent dat ‘de kleding van de verdachte, in het bijzonder de broek, volop mogelijkheden biedt om een pistool van geringe omvang bij zich te dragen, zonder dat dit opviel’. Dit is evenwel feitelijk onjuist. In verzoekers broek kon inderdaad een kleine Baby Browning verscholen worden, maar de gevonden hulzen van 7,65 mm sluiten een Baby Browning als schietwapen uit. Die heeft namelijk een kaliber van 6,32 mm. Een FN-pistool model 10 met een lengte van 15,3 cm was het kleinste pistool dat van de door de politie aangedragen pistolen in aanmerking kwam. En die paste niet in de nauwe broek.
Vanuit het verzoeker-schutter-scenario ziet die strakke broek er heel anders uit. Verzoeker moet een pistool onzichtbaar en liefst gerieflijk meenemen. De rechtbank heeft foto's laten maken van verzoeker met een pistool in zijn broekzak. Die foto's wijzen uit dat het pistool dat het meest in aanmerking kwam als het dader-pistool, het FN 10 model, niet onzichtbaar in zijn rechterbroekzak paste, noch zittend noch staand. Omdat zijn trui aan de korte kant was, zou hij het pistool ook niet onzichtbaar tussen zijn riem kunnen steken. Het pistool zou hij in zijn sok moeten vervoeren, liefst in een holster. Dat maakt een snelle actie moeilijker.141. Het verzoeker-schutter-scenario is de keuze van de broek vanwege zijn nauwheid en gebrek aan gerieflijke diepe zakken dus minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
De opvallende letters op de broek
De broek had opvallende letters op de billen. [betrokkene 10] noemt die letters,142. en ook [getuige 3] geeft commentaar op die letters:
‘Er stonden zelfs witte letters op zijn kont. Het waren flinke letters, die wel opvielen. Het waren er een stuk of vijf, zes, op een rechte lijn op de achterzijde en aan de bovenkant, zeg maar vlak onder de riem. Ik weet zeker dat ik een C heb gezien, de andere letters weet ik niet.’143.
Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is er niets onaannemelijks aan deze kledij. Zoals gezegd, verzoeker had de broek net van [betrokkene 12] gekregen en trok die voor het eerst aan.
Gezien vanuit het verzoeker-schutter-scenario, waarin hij met een pistool vertrekt om wellicht te moorden, trekken die letters echter ongewenste aandacht en wordt verzoeker gemakkelijker herkend en herinnerd. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is de keuze van de broek vanwege de opvallende letters op de broek dus minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
De trui met opvallende zwarte olievegen
In de ochtend had verzoeker een grijze trui met lange witte mouwen aangetrokken. Ook dit kledingstuk was opvallend. Het had zwarte vegen op de mouwen. [betrokkene 10] herinnert zich ‘een wit shirt met allemaal vlekken erin’.144. De vegen op de trui vielen ook [naam 6] op.145. Verzoeker moet zich ervan bewust geweest dat de trui vanwege die vegen opvallend was. Tegenover [naam 6] had hij ‘een grapje gemaakt dat hij olie aan deze trui had afgeveegd’.146.
Vanuit het verzoeker-getuige-scenario is er weer niets onaannemelijks aan deze kledij. Ook de trui was recentelijk door [betrokkene 12] gekocht. De temperatuur op dat moment zal ergens rond de 16 graden Celsius zijn geweest,147. hetgeen te rijmen is met het dragen van een trui met lange mouwen. Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is de keuze echter weer onaannemelijk: aan de markante vegen zou verzoeker gemakkelijk herkend worden.
Vanuit het verzoeker-schutter-scenario is de keuze van de grijze trui vanwege de opvallende zwarte olievegen dus minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
Verzoeker vertelt aan [betrokkene 10] dat hij een auto bij [A] gaat kopen
Verzoeker had zijn vriend [betrokkene 10] verteld van een potentiële koop bij [A], niet goochem als je beraamt om daar aanstonds een moord te plegen. Vanuit het verzoeker- schutter-scenario is het vertellen van de koop bij [A] aan [betrokkene 10] dus minder aannemelijk dan vanuit het verzoeker-getuige-scenario.
De likelihoods betreffende verzoekers gedragingen samen in een tabel
Laten we deze verschillende likelihoods in een tabel uitzetten. We vereenvoudigen daarbij de opzet van Heuer. Die heeft in de context van intelligence onderzoek gepropageerd om de gegevens in een tabel weer te geven om je zo te dwingen alle gegevens afzonderlijk te bekijken vanuit minimaal twee perspectieven. Wanneer, ten aanzien van een bepaald stuk bewijsmateriaal, de likelihood van het verzoeker-schutter-scenario minder aannemelijk is dan de likelihood van het verzoeker-getuige-scenario, geven we een min aan het verzoeker-schutter-scenario en een plus aan het verzoeker-getuige-scenario. Om aan te geven dat het verzoeker-schutter-scenario heel veel minder aannemelijk is dan het verzoeker-getuige-scenario, geven we een dubbele min en een dubbele plus. Wanneer de likelihoods weinig verschillen en een bepaalde voorkeur niet overtuigend te beargumenteren is, geven we een nul.
Feit | Verzoeker-schutter-scenario | Verzoeker-getuige-scenario |
---|---|---|
niet meteen melden bij politie | 0 | 0 |
niet bellen van ambulance | 0 | 0 |
meteen op reis naar Roemenië | 0 | 0 |
twee dagen talmen | 0 | 0 |
weerloos doelwit in keuken | 0 | 0 |
nauwe broek | − | + |
bezoek aan postkantoor | −− | ++ |
verkoopbon in lade van bureau | −− | ++ |
geen mensen-vermijd gedrag | − | + |
verzoeker vertelt de locatie waar hij reed | − | + |
geen wisseling van kleren | − | + |
na twee dag aangemeld | − | + |
de nauwe broek | − | + |
opvallende broek | − | + |
opvallende trui | − | + |
verzoeker vertelt [betrokkene 10] van voorgenomen koop bij [A] | − | + |
Deze analyse is alleen kwalitatief. We pretenderen niet dat alle plussen even sterk zijn. Waren er voor verzoeker-getuigenis-scenario zes plussen en drie minnen, dan zou je die minnen niet zomaar mogen aftrekken. Maar de situatie is eenvoudiger van structuur: het verzoeker-getuige-scenario heeft alleen maar plussen en enkele neutrale nullen, en het verzoeker-schutter-scenario heeft alleen minnen en enkele neutrale nullen. De conclusie is daarom, hoe dan ook, tegengesteld aan wat het hof ziet op basis van een beperkt aantal gedragingen: het gedrag van verzoeker op 12 juli is juist ontlastend voor hem, en, vanwege de twee dubbele plussen, sterk ontlastend.
Het door verzoeker ten toon gespreide gedrag is in twee gevallen heel veel aannemelijker uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario dan uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario; in negen gevallen is het gedrag aannemelijker gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario dan gezien vanuit het verzoeker-schutter-scenario, en in vijf gevallen zijn de gegevens vanuit beide scenario's (ongeveer) even aannemelijk. Er is geen enkele gedraging die uitgaande van het verzoeker-schutter-scenario aannemelijker is dan uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario. Op basis van deze uiterst gunstige likelihood verhouding ten gunste van het onschuldscenario, stijgt de eindwaarschijnlijkheid van het onschuldscenario aanzienlijk ten koste van de eindwaarschijnlijkheid van het verzoeker-schutter-scenario.
Conclusie
In plaats van belastend te zijn, zijn verzoekers gedragingen op 12 juli 2003 zeer ontlastend.
E) Ongeloofwaardige verklaringen van verzoeker over het gebeurde
Het hof acht verzoekers verklaring dat hij desgevraagd van [slachtoffer 1] toestemming had gekregen om in de woning naar het toilet te gaan, ongeloofwaardig in het licht van de verklaring van getuige [getuige 6]: ‘Ik weet zeker dat [slachtoffer 1] niemand gebruik zou laten maken van zijn toilet. Het toilet was zijn heiligdom. Zelfs ik mocht er geen gebruik van maken’.148.
Hof acht het niet geloofwaardig dat [slachtoffer 1] ‘aan een relatief onbekende wel toestemming zou hebben gegeven om naar het toilet te gaan, (terwijl) zelfs een huisvriend van de familie [B] geen gebruik mocht maken van het toilet’.
‘De verklaring van de verdachte, dat hij in de woning van de familie [B] op zoek ging naar het toilet, had — zo denkt het hof — slechts ten doel te maskeren dat hij in werkelijkheid de woning van de familie [B] heeft betreden (waarbij de verdachte mogelijk sporen, zoals vingerafdrukken, zou achterlaten) om in de woning [slachtoffer 2] het zwijgen op te leggen, teneinde te voorkomen dat zij de verdachte zou kunnen aanwijzen als degene die in het kantoor op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] had geschoten’.149.
Het hof baseert dit oordeel uitsluitend op de verklaring van die goede kennis over [slachtoffer 1]'s heiligdom dat zelfs hij, als goede kennis, niet had mogen betreden, zo'n wc-verheerlijking komt ongetwijfeld voor, maar voor we de goede kennis als [slachtoffer 1]'s profeet aanvaarden, zijn er toch nog wel enkele vragen te stellen.
- i.
De goede kennis kwam weliswaar geregeld bij [slachtoffer 1] over de vloer, maar hij was ook familie van de buren, [getuige 3]s ouders.150. Vond [slachtoffer 1] dat de goede kennis maar bij zijn familie naar het toilet moest?
- ii.
Is het plausibel dat een autohandelaar een klant die net een dure auto had gekocht en hopelijk voor een volgende auto terug zou komen, net zo zou behandelen als een kennis die nu en dan een praatje kwam maken?
- iii.
De goede kennis doet een categorische uitspraak over [slachtoffer 1]'s strikte houding ten opzichte van zijn heiligdom. Maar hoe betrouwbaar is die uitspraak eigenlijk? We kunnen de categorische uitspraak over [slachtoffer 1]'s heiligdom zelf niet controleren. Geen van de door de politie benaderde klanten heeft [slachtoffer 1] ooit verzoekers vraag gesteld.
De kennis doet nog een categorische uitspraak over [slachtoffer 1]'s gedrag, [slachtoffer 1] ‘stopte het geld altijd in bijzijn van de getuige in zijn broekzak’. Die uitspraak kunnen we wel controleren, omdat de klanten zich daar wel over hebben uitgelaten. Eén klant zegt dat [slachtoffer 1] het geld ‘in zijn beurs’ stopte, een ander zegt in de la. Volgens twee andere klanten legde [slachtoffer 1] het geld op het bureau. Nog weer een ander noemt de witte envelop waarin de klant zelf het geld had zitten, en één weet het niet. Geen van de klanten zegt dat [slachtoffer 1] het geld in zijn zak stopte.151.
We weten dus veel te weinig om, zoals het hof doet, de conclusie van de goede kennis te omarmen. Misschien was het toilet [slachtoffer 1]'s heiligdom, misschien vond hij het onzinnig dat de goede kennis bij hem naar het toilet ging, misschien was het zijn heiligdom maar maakte de koop van een dure auto iemand toiletwaardig, misschien was hij die dag chagrijnig op de goede kennis en wilde hij een eind aan het bezoek maken. We weten het gewoon niet. Het oordeel van het hof is dus in feite op onwetendheid gebaseerd. Het belastende argument over het vermeende wc-bezoek houdt geen stand.
Resumerend
De overtuiging van het hof, zo schrijft het hof, was in het bijzonder versterkt door de ongeloofwaardige verklaringen en ongeloofwaardige gedragingen van verzoeker, dat wil zeggen: ongeloofwaardig gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario, terwijl die gedragingen gezien vanuit het verzoeker-moordenaar-scenario volstrekt geloofwaardig waren. Of anders gezegd, die gedragingen zijn zeer aannemelijk (likely) vanuit het verzoeker-moordenaar-scenario, terwijl ze gezien vanuit het verzoeker-getuige-scenario niet aannemelijk waren. Dat verzoeker-getuige-scenario heeft dus in het licht van verzoekers verklaringen en gedragingen een zeer kleine likelihood vergeleken met het verzoeker-schutter-scenario. Of anders gezegd, op basis van deze verklaringen en gedragingen is er een voor het verzoeker-moordenaar-scenario zeer gunstige likelihood verhouding. Dat scenario wint dan ook vanwege die verklaringen en gedragingen sterk in waarschijnlijkheid ten koste van het verzoeker-getuige-scenario. Die verklaringen en gedragingen zijn dus zeer belastend voor verzoeker. Aldus het hof.
We moeten, om een likelihood verhouding in de context van waarheidsvinding te mogen gebruiken, de scenario's zo sterk mogelijk maken en alle bewijsmateriaal in de overweging betrekken.
In deze context is er een belangrijk feit. Verzoeker had wel degelijk voldoende geld om een auto te kopen. Niet alleen had de wietplantage veel meer opgebracht dan [getuige 4] en [getuige 5] en de politie deden voorkomen, maar daarnaast had verzoeker nog cash-geld verkregen via de nachtvergoedingen, de sigarettensmokkel/handel op Engeland en de extra betaling voor de extra overuren boven de 20 overuren. Tezamen leverde dat voldoende contant geld op om de BMW van [A] te kopen en betalen.
Dat brengt een belangrijke verandering in de beoordeling van de situatie te weeg. Zonder geld had verzoeker alleen de mogelijkheid om te lenen of te moorden om de auto te verkrijgen. Omdat hij niet geleend had, moest hij wel gemoord hebben. Deze conclusie kleurt al het resterende bewijsmateriaal.
Nu verzoeker wel geld bleek te hebben, is er naast lenen en moorden voor hem ook de mogelijkheid van betalen. In een berekening van de te verwachten en te voorziene opbrengst en de te verwachten en te voorziene verliezen, doet het alternatief moorden het nu heel slecht in verhouding met het alternatief betalen. Als verzoeker betaalt, is hij weliswaar zijn cash kwijt, maar hij zal wel — zo mag hij verwachten — zijn beoogde doel bereiken ([betrokkene 12] terug in Sittard), terwijl de reis op gerieflijke manier zou verlopen. Daartegenover staat het alternatief van een roofmoord die de realisatie van het beoogde doel uitsluit omdat verzoeker zijn naam en adres twee keer had achtergelaten, in het postkantoor en op de verkoopbon in de in van [slachtoffer 1]'s bureau. Daarnaast was te voorzien dat deze gedragswijze serieuze andere problemen zou creëren: Hoe bleef verzoeker uit handen van de politie? Hoe komt hij aan onderdak? Hoe verdient hij zijn kost? Hoe ziet verzoeker zijn zoontje nog? Hoe kan hij zijn zoontje nog onder ogen komen? De vermeende winst, geld om de vordering van € 10.000,-- af te lossen is schijn: voor dat probleem komen nu levensgrote nieuwe problemen in de plaats.
Binnen het verzoeker-schutter-scenario van het hof neemt verzoeker zijn beslissingen om te moorden na kalm beraad en rustig overleg. Binnen dat scenario zal verzoeker dus deze consequenties moeten zien. Maar ook de echte verzoeker demonstreert zijn begrip van de situatie in de telefoontaps die zijn overgeleverd. Daarin constateert hij onmiddellijk de relevantie van het postkantoorbezoek en de verkoopbon.
We weten niet wat verzoeker gedaan heeft, maar van zijn alternatieven is de roofmoord het minst aantrekkelijke voor hem, afgezien nog van de morele problemen. Alles pleit ertegen, op een volstrekt inzichtelijke manier. We mogen dus redelijkerwijs aannemen dat verzoeker niet die gedragswijze gevolgd heeft. Hij had er niets mee te winnen en alles te verliezen. Het is derhalve veel waarschijnlijker dat hij datgene heeft gedaan waarvan hij redelijkerwijs zou mogen verwachten dat het tot de realisatie van zijn doel zou leiden, en dat op geheel inzichtelijke wijze. (Dat hij bij een moord betrokken zou raken, was niet redelijkerwijs te voorzien).
Met het nieuwe inzicht dat verzoeker voldoende geld had om de auto te betalen, ligt ook een automatisch puur belastende interpretatie van zijn gedragingen en verklaringen niet meer in de rede. We zullen daarom moeten bezien hoe die gedragingen en verklaringen zich nu ten opzichte van het verzoeker-getuige-scenario verdragen. Daarbij moeten we nog steeds de scenario's zo sterk mogelijk maken en alle bewijsmateriaal in de overweging betrekken.
Het hof is terecht bezorgd over verzoekers merkwaardig gedrag dat hij het schietincident noch bij de politie noch bij de ambulancediensten meldt. Vanuit een alledaags standpunt is dit gedrag onbegrijpelijk. Het laat zich evenwel goed begrijpen (ofschoon niet excuseren) wanneer we nieuw bewijsmateriaal toevoegen: verzoekers criminele activiteiten, zijn houding van je nergens mee bemoeien en de problemen voor je uitschuiven. Hoe vreemd dat gedrag ook is voor een deugdzame burger, voor verzoeker met zijn (semi)criminele activiteiten en zijn genoemde houding is dat gedrag niet perse onbegrijpelijk. Het blijft moreel laakbaar, maar daarom is het nog geen argument voor zijn daderschap. Qua waarheidsvinding bekeken discrimineren die gedragingen niet (duidelijk) tussen het verzoeker-moordenaar-scenario en het verzoeker-getuige-scenario, hoezeer belastend ze intuïtief ook aanvoelen.
Wanneer we naar de andere gedragingen van verzoeker op 12 juli 2003 kijken, valt op dat de meeste daarvan duidelijk beter bij het verzoeker-getuige-scenario passen dan bij het verzoeker-moordenaar-scenario. Het postkantoorbezoek met achterlating van naam en adres en de verkoopbon met naam en adres zijn daarbij de lichtende voorbeelden. Die gedragingen zijn zeer onaannemelijk vanuit het verzoeker-moordenaar-scenario, terwijl ze volstrekt te verwachten zijn uitgaande van het verzoeker-getuige-scenario.
Die gedragingen resulteren in een likelihood verhouding die zeer gunstig is voor het verzoeker-getuige-scenario, ten koste van het verzoeker-moordenaar-scenario.
Om tot een schatting van de eindwaarschijnlijkheden te komen, moeten we de beginwaarschijnlijkheden van de beide scenario's in onze overweging betrekken. Dat wil zeggen, we moeten nagaan hoe waarschijnlijk de beide scenario's zijn voordat we de likelihood verhouding op basis van de gedragingen van 12 juli 2003 erbij betrekken.
Wat weten we inmiddels? We hebben gezien dat de verklaring van [getuige 4] en [getuige 5] over een pistool in verzoekers hand niet betrouwbaar is. Hetzelfde geldt voor [slachtoffer 3]s nieuwe herinnering dat ze een stukje van een pistool of beurs in verzoekers zaak heeft gezien. We weten nu ook dat verzoeker voldoende geld had om de BMW contant te betalen. En we hebben gezien dat met dat geld op zak verzoeker een zeer goede reden heeft om niet te moorden: dat maakt de realisatie van zijn beoogde doel onmogelijk en resulteert in vele nieuwe serieuze problemen. Deze reden is bovendien geheel transparant. Ook relevant is dat er geen schotresten in de auto en op verzoekers kleren zijn gevonden en het is ook onwaarschijnlijk dat verzoeker zonder pistoolervaring twee keer van tenminste 2,5 meter in het hoofd raak zou hebben geschoten. Verder is doden van close range een probleem voor het verzoeker-schutter-scenario. Verder beargumenteert Derksen (2013) dat van de negen eigenschappen van de dader verzoeker er zeven mist. Ook dat is een sterke indicatie dat hij niet de dader is.
Zo resteert alleen als belastend feit dat verzoeker ten tijde van de moorden op de plaats delict was.
Het lijkt dan ook een voor verzoeker zeer ongunstige inschatting om op dit moment in de discussie de waarschijnlijkheden van het verzoeker-getuige-scenario en van het verzoeker-moordenaar-scenario gelijk te stellen. Maar zelfs met gelijke beginwaarschijnlijkheden komt het verzoeker-getuige-scenario er als zeer waarschijnlijk waar uit, omdat de nog in te calculeren gedragingen van verzoeker op 12 juli 2003 tot een likelihood verhouding leiden die zeer gunstig is voor het verzoeker-getuige-scenario. Die zeer gunstige likelihood verhouding vergroot aanzienlijk de beginwaarschijnlijkheid van het verzoeker-getuige-scenario en verlaagt tezelfdertijd de beginwaarschijnlijkheid van het verzoeker-moordenaar-scenario. De uitkomst is dat de eindwaarschijnlijkheid van het verzoeker-getuige-scenario heel veel groter is dan die van het verzoeker-moordenaar-scenario. De gedragingen van verzoeker op 12 juli 2003 zijn dus zeer ontlastend voor hem.
V. Resumé en eindconclusie
De ingediende nova, elk op zichzelf beschouwd en/of bezien in onderling verband en de resultaten van de door de procureur-generaal verzochte onderzoeken op advies van de ACAS, alsmede de informatie en argumenten genoemd door prof. Derksen in diens publicatie (Novum 3), waarvan met name de ontkrachting van het veronderstelde financiële motief van verzoeker, doen het ernstige vermoeden rijzen dat waren deze het hof bekend geweest dit zou hebben geleid tot vrijspraak, hetzij tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, in plaats van een levenslange gevangenisstraf waarvoor verzoeker is veroordeeld.
Concluderend wordt vastgesteld dat zowel vanuit het perspectief van de ‘oude’ herzieningswetgeving als mede vanuit het perspectief van de nieuwe herzieningswetgeving die per 1 oktober 2012 geldend is, voldaan is aan het novumcriterium.
Verzoeker wendt zich tot u Raad met het eerbiedig verzoek om onderhavige herzieningsaanvraag ontvankelijk te achten c.q. de herzieningsaanvraag gegrond te verklaren met zodanige beslissing als u Raad in goede justitie zou menen te behoren.
Verzocht wordt eveneens bij gegrondverklaring van onderhavig herzieningsverzoek de tenuitvoerlegging van het gewijsde van verzoeker op te schorten, dan wel te schorsen en over te gaan tot onmiddellijke invrijheidsstelling ex art. 467 lid 1 Sv.
3 juni 2016
mr. J. Peters
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑06‑2016
[betrokkene 11], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 669: ‘Als [verzoeker] um 13.15 Uhr zurück kam, brachten wir unsere Sachen im Auto und fuhren weg’. [betrokkene 12], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 706: ‘Wir fuhren dann gleich los’.
Verzoeker, verhoor V-001C4, blad 6: ‘Vraag: Met wie heb je allemaal telefonisch contact gehad onderweg? Antwoord: ‘Met [betrokkene 10], met [betrokkene 2] en met de nicht van [betrokkene 12] een paar keer. Volgens mij heb ik ook nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] om hem te feliciteren met zijn verjaardag. [betrokkene 12] had mij onderweg er opmerkzaam op gemaakt dat [betrokkene 1] jarig was’’.[betrokkene 12], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 708: ‘Ich berichtige abermals, [verzoeker] hat einmal aktiv nach Holland telefoniert, und zwar rief er Pit an, um diesem zumn Geburtstag zu gratulieren’. ([betrokkene 12] is dus op de hoogte van de inhoud van het gesprek ofschoon het in het Nederlands is gevoerd. Ze kan dus aanstichtster van het gesprek zijn).[betrokkene 1], proces-verbaal 15 juli 2003, dossier p. 505: ‘Ik weet wel dat [verzoeker] mij nog afgelopen vrijdag 11 juli of zaterdag 12 juli gebeld heeft. Hij belde mij op de vaste huislijn. Ik ben op 13 juli jarig en [verzoeker] feliciteerde mij alvast met de verjaardag. Ik hoorde dat hij op de weg was’.
Verzoeker, verhoor V-001C1 1, blad 6: ‘Onderweg iets na Frankfurt vroeg [betrokkene 11] aan mij hoeveel pk de auto had. Ik heb toen met [betrokkene 2] gebeld’.Verzoeker, verhoor AMB 26, 12 juli 2003, dossier p. 117: ‘Dat hij [betrokkene 2] gebeld had om te vragen of hij op internet wilde kijken hoeveel pk de auto had en hoeveel wegenbelasting hij moest betalen; dat [betrokkene 2] hem had terug gebeld en verteld had dat [betrokkene 13] aan [betrokkene 2] had gevraagd of [betrokkene 2] wist waar hij uithing; dat [betrokkene 2] hem verteld had dat hij gezocht werd voor de schietpartij’.[betrokkene 12], proces-verbaal 16 juli 2003, dossier p. 708: ‘Wenn ich gefragt werde, ob mein Bruder [verzoeker] gefragt hatte, wie viele PS der BMW hat, so gehe ich an, dass das richtig ist. [verzoeker] antwortete, aber ich weiB nicht mehr, was er gesagt hat. Mein Bruder und [betrokkene 5] haben sich beim Tankstopp aber den Motor angesehen’.
Arrest, hof Den Bosch. Zie ook inhoudsindicatie: ‘Het hof maakt voor het bewijs gebruik van de verklaring van de kleindochter, die ondanks haar verwondingen haar geheugen aan de gebeurtenissen gedeeltelijk heeft teruggekregen’.
Het feit dat het pistool uit zijn zak steekt, is een reden waarom hij, als hij de moordenaar zou zijn, daar zijn pistool niet gestoken zou hebben.
Arrest, hof Den Bosch: ‘Het hof is bekend met het verschijnsel dat bekend staat als de Wet van Ribot en dat inhoudt dat met het verloop van de tijd de omvang van een gat in de herinnering voor gebeurtenissen rond het oplopen van een hersentrauma kleiner wordt, waardoor het slachtoffer van een trauma in de loop van de tijd weer herinneringen terugkrijgt, die eerder verloren leken. Dit verklaart dat [slachtoffer 3] op 8 december 2004 zich plotseling fragmenten van het gebeurde op 12 juli 2003 herinnerde en het verklaart ook dat pas in de loop van het studioverhoor, mogelijk door de herbeleving van het gebeurde op 12 juli 2003, in [slachtoffer 3]s berinnering is teruggekomen dat zij een stukje van het pistool in de rechterbroekzak van de verdachte heeft gezien en dat zij zich de details omtrent het model en de grootte van het pistool kan herinneren’.
Proces-verbaal, TR-004, dossier p. 845. relaterende de voorlopige letselomschrijving van de twee zwaargewonden slachtoffers ([slachtoffer 1]) en ([slachtoffer 3]).
Forensisch geneeskundige rapportage van de GGD Oostelijk Zuid-Limburg, getekend door forensische geneeskunde F.J.A. Poettgens, coördinator forensische geneeskunde, 11 december 2003, dossier p. 1495.Poelttgens: ‘Uitschotopening aan de rechtervoorzijde van haar hoofd’, waarbij hij met ‘rechtervoorzijde’ waarschijnlijk bedoelt rechterslaap, omdat hij de linkerslaap ook betitelt als ‘linkervoorzijde’.
Zie Gilbao (2006): ‘Impairment or failure of one or both monitoring systems, associated with damage to the ventromedial and orbitofrontal cortex, appears to be necessary and sufficient for confabulation to occur’.Moscovitch, M., Rosenbaum, R.S., Gilboa, A., Addis, D.R.,Westmacott, R., Grady,C., McAndrews, M.P., Levine, B., Black, S., Winocur, G and Nadel, L. (2005). Functional neuroanatomy of remote episodic, semantic and spatial memory: a unified account based on multiple trace theory, J. Anat., 35–66: ‘We know that damage to this region (medial frontal cortex) is associated with temporally extensive retrograde amnesia and confabulation’ (Gilboa & Moscovitch, 2002) (Gilboa A, Moscovitch M (2002) The cognitive neuroscience of confabulation: A review and a model. In: Handbook of Memory Disorders, 2nd edn (eds Baddeley AD, Kopelman MD, Wilson BA), pp. 315–342. London, UK: Wiley).Turner, M.S., Cipolotti, L., Yousry, T.A., Shollice, T. (2008). Confabulation: Damage to a specific inferior medial prefrontal system. Cortex 44, 637–648: ‘Significantly higher levels of confabulation were found in the frontal group, confirming previous reports. More detailed grouping according to lesion location within the frontal lobe revealed that patients with orbital, medial and left lateral damage confabulated in response to questions probing personal episodic memory (PEM). Patients with orbital, medial and right lateral damage confabulated in response to questions probing orientation to time (OT)’.
Zie Ackil J.Z., Zaragoza, M. S. (1998). ‘Memorial consequences of forced confabulations: age differences in susceptibility to false memories’. Developmental Psychology 34 (6), 1358–1372: ‘The children (were) more prom to confusing their confabulations for actually perceived events’
[slachtoffer 3]s aanwezigheid tijdens dat kantoorbezoek woedt niet in het dossier vermeld.
Zie Gilboa (2006), Moscovitch et al. (2005), Turner et al. (2008).
Kopelman, M.D, (2002). Disorders of memory. Invited review. Brain 125, 2152–2190: ‘Although definite differences were found between the frontal and other groups, these were relatively subtle, and there was considerable overlap in the groups' patterns of memory impairment’.‘Recent lesion and neuroimaging studies indicate a closer interaction and overlap in function than was previously assumed between the frontal lobe and medial temporal/ diencephalic structures engaged in memory formation. Whilst a broad distinction between executive processes and encoding/ retrieval mechanisms remains valid, there is considerable overlap in the effect of focal lesions involving these brain regions, and in the brain activations associated with specific memory tasks’.‘Many of the previously postulated distinctions between temporal lobe and diencephalic amnesia (e.g. in forgetting rates) have broken down. There is even substantial overlap between these forms of amnesia and that arising from large frontal lobe lesions, although important distinctions remain’.
NB Bedenk dat het niet gaat om aanmerken als mogelijke dader. Beiden zijn zeer expliciet dat ze zeker weten dat verzoeker de dader is.
Pickel et al. (2006). Zie ook: Kramer et al. (1990). Weapon Focus, Arousal, and Eyewitness Memory. Law and Human behavior 14 (2), 167- 184: ‘Often a witness cannot give an accurate description of the perpetrator, even when he or she has been within close range for a substantial period of time. But that same witness can often give an accurate and highly detailed description of the weapon involved in the crime. To the witness, a face may well have become a pe ripheral cue, a cue that has lost its potency to grasp attention in light of the high importance of the central cue, the weapon (and, possibly, avenues of escape)’ (p. 169).
Kramer, T H., Buckhout, R., Eugenio, P. (1990). Weapon focus, arousal and eyewitness memory. Law and Human behavior, 14 (2), 167–184, p. 182: ‘During a real crime, the weapon may be the ultimate source of information. The information sought may be What is it?, Is it pointed at me?, Is it about to be used?, and so forth’.
Fawcett e.a. (2013), p. 51 : ‘The main effect of Threat also reached significance, with larger effect sizes in the context of threatening, as opposed to non-threatening scenarios’.
Fawcett e.a. (2013), p. 49: ‘Effect sizes were largest at the intermediate exposure duration (van 10 tot 60 seconden), with smaller effect sizes when the weapon was presented for an especially short period of time (10 seconden of minder), or long period of time (langer dan 60 seconden)’.
[getuige 4], PROCES-VERBAAL 23 juli 2003, dossier p. 588.
[getuige 5], PROCES-VERBAAL 23 juli 2003, p. 578. Op de zitting van 24 maart 2004 in Maastricht, zegt [getuige 4]: Verzoeker ‘richtte het wapen op mij en zei: ‘Laat mij rijden’’ (p.3). [getuige 5] zegt dan ook, dat verzoeker het pistool op [getuige 4] richtte.
[getuige 5], 23 juli 2003, dossier p. 576: ‘Het laatste half jaar had [verzoeker] ook een hennepplantage. …Ik heb daar niet echt veel kijk op, maar volgens mij was dat niet veel. …Als leek vond ik de planten er niet geweldig bij staan’.[getuige 5], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p.3: ‘De hennepplantage was van ons samen’.
[getuige 5], proces-verbaal 23 juli 2003, p. 578, en [getuige 5], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p.3.Ook [getuige 4] is op dit punt niet zuiver de op graat. [getuige 4], 23 juli 2003, dossier p. 588: ‘V: Ken je het verschil tussen een pistool en een revolver? A: Het kan zijn dat ik het nu verkeerd zeg, maar een revolver heeft zo'n rond ding waar de patronen inzitten en in een pistool gaan de patronen in het handvat. Dit was dus zo'n wapen waar de patronen in het handvat gaan. Ik heb zelf vroeger pakwerk gedaan bij houdensport en heb toen ook met een alarmpistool gewerkt’. [getuige 4] 2de verhoor, 21 augustus 2003, dossier p. 594: ‘Ik weet zeker dat het pistool was want ik heb vroeger als pakwerker gewerkt’. [getuige 4] zegt daarentegen voor rechtbank, 24 maart 2004, p. 3: ‘Ik heb geen verstand van vuurwapens’.
[getuige 5], verhoor, 23 juli 2003, dossier p. 578: ‘[verzoeker] hield het wapen in zijn gestrekte arm voor zich uit. Ik vermoed dat hij het wapen in zijn rechter hand had, maar dat weet ik niet voor 100% zeker. Hij richtte het ongeveer op mij’.[getuige 5], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2003, p. 2: ‘Binnen stond [verzoeker] plotseling met een pistool voor onze neus. Hij richtte het wapen iets meer in de richting van [getuige 4]’.
[getuige 5], proces-verbaal 20 augustus 2003, dossier p. 583: ‘Ik schat dat die oogst 3 tot 4 duizend euro per kreeg opleverde. Dit leverde [verzoeker] dan maximaal 1500 euro op. Hij kan dus ongeveer 4500 euro eraan verdiend hebben, nooit meer’.[getuige 5], voor rechtbank, 24 maart 2004, p. 3: ‘Van deze plantage is meerdere malen geoogst. Hieraan hield ik twee a drieduizend euro over’.
[getuige 5], 23 juli 2003, dossier p. 576: :Het laatste half jaar had [verzoeker] ook een hennepplantage. …Ik heb daar niet echt veel kijk op, maar volgens mij was dat niet veel. …Als leek vond ik de planten er niet geweldig bij staan’.— [getuige 5], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p. 3: ‘De hennepplantage was van ons samen’.
[getuige 4], 23 juli 2003, dossier p. 588: ‘Uit deze plastic zak pakte [verzoeker] een pistool. … [verzoeker] had het pistool in zijn open hand liggen en zei: ‘Laat me rijden’’.[getuige 4], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2003, p. 3: ‘Hij pakte daarbij een zak en nam daaruit een pistool. Hij richtte het wapen op mij en zei: ‘Laat mij rijden’’.
[getuige 4], proces-verbaal 23 juli 2003, dossier p. 588: ‘Het was niet veel groter of kleiner als uw dienstwapen’.— [getuige 4], proces-verbaal 21 augustus 2003, dossier p. 594: ‘Ik schat het formaat van dat wapen in als ongeveer gelijk aan een politie pistool’.— [getuige 4] bij de rechter-commissaris, 12 maart 2004, p. 4: ‘Het was in ieder geval wat kleiner dan het dienstpistool dat de agent toen liet zien’.— [getuige 4], zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p. 4: ‘Het door [verzoeker] gehanteerde wapen was een klein wapen, in elk geval kleiner dan een politiepistool’.
[getuige 4], proces-verbaal 21 augustus 2003, dossier p. 593: ‘Niettemin hebben we drie maal geoogst en konden we per oogst 2 kilo afzetten waarvoor we telkens ongeveer vijf à zesduizend euro’.— [getuige 4], voor rechter 24 maart 2004, p. 4: ‘Wij kregen daaruit ieder twee à drieduizend euro’.
Quick and dirty berekeningEen precieze berekening van de kans om hetzelfde alternatief te gokken is hier ondoenlijk. Het is bijvoorbeeld onduidelijk welke alternatieven je allemaal moet meetellen en het is onduidelijk wat de beginwaarschijnlijkheden zijn van die verschillende alternatieven. Ze zijn in elk geval niet gelijk. Je zou binnen het leugen-scenario denken dat het alternatief ‘[verzoeker] richtte het pistool op [getuige 4]’ (het was ‘[getuige 4]s Porsche waarin verzoeker wenste te rijden) veruit de hoogste beginwaarschijnlijkheid had. Maar opmerkelijk genoeg wordt dat alternatief noch door [getuige 4] noch door [getuige 5] gekozen. Als we een quick and dirty methode gebruiken en net doen of er maar vijf alternatieven zijn met gelijke waarschijnlijkheden, dan is de kans om hetzelfde alternatief te kiezen één op vijf, of 20%. Of omgekeerd is de kans dat ze niet hetzelfde alternatief kiezen 80%. Uitgaande van het leugen-scenario zijn dus tegenstrijdige verklaringen op het gebied van presentatie in 80% van de gevallen te verwachten.Om de likelihood verhouding te berekenen moeten we ook weten hoe vaak we de tegenstrijdige verklaringen mogen verwachten, uitgaande van het waarheid-scenario waarin [getuige 4] en [getuige 5] echte ooggetuigen zijn geweest. Alleen empirisch onderzoek kan ons hier een betrouwbaar antwoord geven, maar vanwege het weapon focus effect mogen we wel verwachten dat dat weinig zal voorkomen. Laten we een voorzichtige en voor verzoeker ongunstige schatting maken: in twee van de rien gevallen zullen ooggetuigen onderling verschillen. In concreto betekent dit dat we bij twee van de tien paren tenminste één van de ooggetuigen zich na elf dagen niet meer herinnert of de dader het pistool op hem richtte of alleen maar in zijn hand hield. Uitgaande van het waarheid-scenario heeft de uitkomst van tegenstrijdige verklaringen over de presentatie een likelihood van 0,2. Uitgaande van dat scenario zal die uitkomst heel weinig voorkomen.Bij deze voorzichtige schattingen wordt de likelihood verhoudinglikelihoood van tegenstrijdige verklaringen uitgaande van leugen-scenario/likelihoood van tegenstrijdige verklaringen uitgaande van waarheid-scenario 0,80/0,20 = 4Denk nu aan Bayes Theorema. Wanneer we op dit moment uitgaan van gelijke beginwaarschijnlijkheden — en zoals gezegd in de tekst, op dit moment is er geen enkele reden meer om de waarschijnlijkheid van het waarheid-scenario hoger in te schatten dan de waarschijnlijkheid van het leugen-scenario —, dan zou door die likelihood verhouding van 4, de eindwaarschijnlijkheid van het leugen-scenario vier keer zo groot zijn als de eindwaarschijnlijkheid van het waarheid-sceanario. De eindwaarschijnlijkheid van het leugen-scenario is daarmee 4/5 × 1,0 = 0,8, en de eindwaarschijnlijkheid van het waarheid-scenario is 0,2.
[getuige 4], 23 juli 2003, p. 588: ‘Wij zijn vervolgens naar binnen gelopen. Ik weet dat [verzoeker] als eerste liep. Ik weet niet wie er achter [verzoeker] reed, [getuige 5] of ik. [verzoeker] vroeg in de woning nogmaals of ik hem liet rijden in de Porsche. Ik heb toen wederom gezegd dat ik daar niemand anders in liet rijden. [verzoeker] pakte een roodkleurige plastic zak met opdruk van het aanrechtblok in de keuken af. Ik weet niet meer wat deze opdruk was. Uit deze plastic zak pakte [verzoeker] een pistool’.— [getuige 4], 21 augustus 2003, dossier p. 594: ‘Nadat [verzoeker] mij een paar maal had gevraagd of hij erin mocht rijden en ik dat niet toestond liet hij mij in zijn woning opeens een pistool zien. Hij pakte dit uit een rode plastic zak die op het aanrecht in de keuken lag’.— [getuige 4] voor de rechter-commissaris, 12 maart 2004, p. 4: ‘Toen we in de kamer stonden, vroeg hij het nog eens, en ik antwoordde weer dat hij er niet in mocht rijden. Toen pakte hij een tuut van het aanrecht en ging met zijn hand in die zak’.
Dossier 1490. Uitgaande gesprek van 30 november 2003, 15:04 uur, dossier 1489–1491. [betrokkene 12]: ‘De politie zeggen naar mij dat jij zeker de persoon hebt gedood en de hele tijd in de gevangenis blijft zitten en niet vrijkomt. [verzoeker]: Dat weet ik. Net zo tegen mij. [betrokkene 12]: Ja? [verzoeker]: De politie wil een persoon in de gevangenis. En de advocaat zegt tegen mij ik naar buiten. Waarom? Jij gelooft eh? [betrokkene 12]: Nee. Ik geloof het niet. Ik praat met de politie, maar als ik bijvoorbeeld naar jou kijk en weet van dode persoon, dan zeg ik dat. Als ik bij jou iets vreemds had gezien of bij jon het pistool had gezien, klaar, dan was het zo. [verzoeker]: Ja. [betrokkene 12]: Ja. De politie zegt dat de hele tijd. Ik heb het je gezegd: ik geloof het niet’.
Een hele slimme uitleg is nog dat [betrokkene 12]'s telefoontje een list is om nogmaals aan de politie kenbaar te maken dat ze geen pistool bij verzoeker had gezien. Maar dat scenario is hoogst ongeloofwaardig. Ten eerste had ze al aan de politie verteld dat verzoeker geen pistool had. Dat had geen indruk gemaakt. Ten tweede is een tap voor de politie primair een kanaal om belastende informatie te achterhalen. Die list kunnen we dus als te slim afvoeren.
Interview 8 november 2007, tussen 26.50 min en 27.00 min.
In het interview van 8 november 2007 met de officier van justitie vroeg Crombag: ‘Waarom die interventie ter zitting?’‘Hij had geen zaak’, zo antwoordde de officier. Maar ook al had hij geen zaak, waarom die hulp?
Jonker (2014), p. 12: ‘Het gevolg hiervan zijn inadequate reacties die niet worden onderdrukt en het optreden van confabulaties, d.i. verzinsels die slechts gedeeltelijk kloppen om de leemtes in het geheugen op te vullen’.
Jonker (2014), p. 10.
Jonkers (2014), p. 11: ‘de mediale delen van temporaalkwab en hippocampus, hersengebieden die gevoelig zijn voor schade door zuurstoftekort’,38
Jonkers (2014, p. 11): ‘Hersendrukverhoging leidt hersenoedeem (zwelling van de hersenen) waardoor er onvoldoende doorbloeding is in de kleine uitlopers van de bloedvaten’.
Synonymennet http://synoniemen.net/contact.php: (1) vermoedelijk bn. bw. waarschijnlijk; (2) denkelijk, presumptief, waarschijnlijk.http://nl.wiktionary.org/wiki/vermoedelijk: naar men denkt, maar niet zeker weet. Engelse vertaling: probable.
Jonker (21014) p. 7.
Ook wijst Jonker erop dat ‘[slachtoffer 3] vaak bij haar opa en de gang van zaken bij een autoverkoop kende’ en dat vermeende ware herinneringen daarover dus niets zeggen over de waarheid van haar herinneringen over het schietincident zelf.
Jonker (2104), p. 13.
Jonker (2014), p. 13: ‘Ook de beschrijving van [getuige 3] (de buurjongen) van de betreffende man wijkt sterk af van de herinnering van [slachtoffer 3]. Volgens [getuige 3] was hij groot, droeg hoge zwarte schoenen met ijzer, een donkerblauwe spijkerbroek met grote letters op zijn kont en een grijzen wollentrui. Hij had licht blond haar, gewoon rechtop staand. In [slachtoffer 3]'s herinnering heeft hij lang blond haar tot op zijn schouders, en draagt een spijkerbroek, een blouse en zwarte mannenschoenen. Ook had hij volgens haar een bronzen ketting om’.
Dit impliceert niet dat er ook een goede reden is om te geloven dat alle herinneringen onwaar zijn. Dit is de paradox van het voorwoord, die verwant is aan de Lottery Paradox. Zie Derksen (1984) American Philosophical Quarterly
Mijn zorg betreft dus niet een eventuele ambiguïteit in ‘authentiek: (1) waar, (2) oprecht.
Dit laatste is in feite een volgens het hof ongeloofwaardige verklaring. Het argument is hier niet: dat gedrag is alleen goed te verklaren vanuit het verzoeker-schutter-scenario. Het hof betwijfelt of dat gedrag zich wel überhaupt heeft voorgedaan. We zullen dit gedrag overeenkomstig de conceptualisering van het hof behandelen.
Het Bureau Financiële Recherche komt voor een totaal aan bekende vorderingen uit op € 19.196,--. Zie P.H.J. Dorgeloos, proces-verbaal, financieel onderzoek inzake [verzoeker] O.P.M.H., dossier p. 138–141. Bijlagen, dossier pp. 142 – 218.
‘De conclusie van de verdediging die er op neerkomt dat geen bewezenverklaring kan volgen wanneer het motief niet bekend is geworden, vindt echter geen steun in het recht’.
Derksen (2013), hfst 5: sectie verzoekers financiële schuld.
Dossier p. 145.
Zie Derksen (2013), Verkeerde plaats, verkeerde tijd.
Zie Derksen (2013), Verkeerde plaats, verkeerde tijd.
Volkskrant, 3 maart 2003: De laatste wietoogst leverde elfduizend euro op. [naam 2], die werkloos is, noemt zichzelf een gewone landbouwer die met liefde — ‘ik praat elke dag legen ze’- zijn planten optimaal laat groeien. Alleen verdient hij meer dan een gemiddelde tomatenkweker. ‘De laatste oogst leverde elfduizend euro op. … Het is gemakkelijk geld verdienen. Zo houd ik wat tijd over voor de kleine. Zestig wietplanten heeft hij op zijn zolderkamer. … [naam 2] ziet zichzelf niet als crimineel’.
Verzoeker, proces-verbaal verhoor 5, V-001C5, p. 10: ‘Ik weet niet meer hoeveel plantjes ik in het begin geleverd kreeg, maar op het einde stonden er dus 140 of 150 planten, evenveel als er potten stonden’.
Zie mevrouw [getuige 20], proces-verbaal 14 juli 2003, dossier p. 494: ‘De onkosten bestaan uit een nachtvergoeding alsmede de uurkosten dat hij rijdende is. Gemiddeld is dat per 4 nachten per week euro 130,-. Dat bedrag krijgt hij contant in handen’. Volgens de loonstrookjes: januari € 410,--, februari € 795,--, maart € 803, april € 811,--, mei € 801,--, juni€ 793,-, juli (11 dagen) € 762,--.
In het dossier zit een rittenlijst van verzoeker vanaf 1 april tot 11 juli 2003. In die tijd heeft verzoeker slechts op 1 april en op 7 april op Engeland gereden.
De door de politie gespecificeerde geldopnames zijn te vinden in het dossier op p. 151.
Zie The Telegraph van 23 december 2003 vermeldt dat ‘a sleeve of 200 cigarettes costs just over £20 in Luxembourg’.
http://www.the-tma.org.uk/tma-publications-research/facts-figures/ eu-cigarette-prices/. Zie ook: The Telegraph, 30 Oct 2002, Victory for Channel hop shoppers By Philip Johnston, Home Affairs Editor: ‘Tim Lord, the chief executive of the Tobacco Manufacturers Association, said: ‘You can buy cigarettes in England for £4.50. You can buy similar ones or the same ones in parts of Europe for £2 or £1.90 — and outside Europe for even less than that’’.
[betrokkene 3], e-mail 13 maart 2013: ‘Bij de nachtvergoeding zat geen vergoeding voor de over uren, dit werd apart betaald, of tijd voor tijd’.
Verzoeker, verhoor V-001C1, p. 2, proces-verbaal van 15 juli 2003: ‘Eigenlijk wilde ik een andere auto, een BMW 3-serie cabriolet, maar dat ging niet door. De persoon die die BMW 3-serie cabriolet in de Autotrailer aanbood, en waar ik telefonisch contact mee heb gehad, bleek nog met die auto op vakantie te gaan en deze daarna mogelijk weer te koop zou aanbieden. Ik moest over een maand maar terugbellen over deze 3 serie en dat zou die jongen wel kijken’.
Verzoeker verhoor 27, dossier p. 1683. De man die de auto aanbood ([betrokkene 9]) noemt op 20 augustus 2003 een vraagprijs van € 16.750,--. (proces-verbaal 20 augustus 2003, dossier p. 618).
Verzoeker, verhoor 7, d.d. 7 augustus 2003. V-001 C7, p. 13.: ‘Dat hij [betrokkene 10] eens gevraagd heeft of hij die auto uit Enschede kon ophalen; dat [betrokkene 10] dit geen probleem vond als hij maar geld voor benzine kreeg’.
[betrokkene 10], process-verbaal 13 juli 2003, p. 467.
[betrokkene 9], proces-verbaal 20 augustus 2003, p. 618: ‘U vraagt mij of dat ik in het bezit ben van een BMW Cabrio. Ik kan u zeggen dat mijn moeder in het bezit is van een BMW Cabrio, type 325, kleur zwart, voorzien van het kenteken [00-AA-11]. Ik heb deze auto geadverteerd in het autoverkoopblad ‘Autotrader’. Ik heb deze auto geadverteerd in het autoverkoopblad Autotrader’. Ongeveer twee maanden geleden voor het eerst en na een maand nog een keer. De vraagprijs voor de auto is 16.750 euro. Ik heb inmiddels diverse telefoontjes over de auto gehad. U vraagt mij echter of mogelijk een persoon uit Limburg heeft gebeld, kan mij de datum niet herinneren maar ik weet wel dat het op een zaterdagmorgen was tussen 11.00 en 12.00 uur. Ik lag namelijk nog in bed. Ik kon de man die ik toen aan de telefoon kreeg redelijk verslaan maar sommigen woorden ook niet omdat ik aan zijn spraak hoorde dat hij uit Limburg afkomstig was. Ik weet niet of dat de man zich voorstelde. Zijn naam weet ik niet. Het toonde interesse in de auto maar zei tegen mij dat hij door de week in het buitenland werkte en vroeg aan mij of dat ik de auto een week wilde vasthouden. Hij zou dan die week erop komen. Over de prijs werd door hem niet gesproken. Ik zei nog tegen die man dat we er dan een aardig prijsje van zouden maken. Hierna heb ik niets meer van die man vernomen. U noemt mij de naam [verzoeker]. Deze naam zegt mij niets. Ik heb de auto op dit moment niet verkocht. Ik ben nog met de auto op vakantie gegaan’.Vergelijk verzoeker verhoor 1: ‘Eigenlijk wilde ik een andere auto, een BMW 3-serie cabriolet, maar dat ging niet door. De persoon die die BMW 3-serie cabriolet in de Autotrailer aanbood, en waar ik telefonisch contact mee heb gehad, bleek nog met die auto op vakantie te gaan en deze daarna mogelijk weer te koop zou aanbieden. Ik moest over een maand maar terugbellen over deze 3 serie en dat zou die jongen wel kijken’.Vergelijk verzoeker, verhoor 2: ‘In het weekblad Autotrader, heb ik gekeken voor een BMW 3-serie cabriolet. Er stonden verschillende 3-serie cabriolets in. Ik heb een particulier in Enschede gebeld. Hier was de vraagprijs € 16.950 en het bouwjaar was 1994. Deze jongen wilde nog met de auto op vakantie gaan, waar ik al over verklaard heb.’Vergelijk verzoeker verhoor 27: ‘De verdachte zegt dat hij al met die jongen gebeld had om te vragen of het allemaal wel klopte wat er in de advertentie stond en dat dit wel klopte maar dat er een ding aan de auto was en dat er over de prijs nog wel te praten viel’.Vergelijk [betrokkene 12], 14 november 2003, p. 1536: ‘Ik heb een telefoongesprek gevoerd met [betrokkene 5] waarin ik hem heb medegedeeld dat [verzoeker] van plan was een auto te kopen en dat hij een BMW Cabrio wilde die 17.000 euro kostte, een gesprek dat had plaatsgevonden nadat we problemen hebben gehad met de Ford Escort’.
Verzoeker, verhoor 7, V-001C7, p. 13,
[betrokkene 3], proces-verbaal 19 juli 2003, dossier p. 555 : ‘Ik stelde hem zelfs voor om een auto van mij te gebruiken totdat hij zelf geld had om een nieuwe te kopen’.[betrokkene 4], baas van zowel verzoeker als [betrokkene 3], had ook van het aanbod gehoord. ‘Ik kan mij nog herinneren dat [betrokkene 3] hem voorstelde zijn auto te gebruiken totdat [verzoeker] een nieuwe had’. [betrokkene 4], proces-verbaal 21 juli 2003, dossier p.559: ‘Ik kan u zeggen dat ik wist dat [verzoeker] op zoek was naar een andere auto. Twee weken eerder zei [verzoeker] nog dat hij op een zaterdag naar Holland wilde gaan om een auto te bekijken, echter vanwege de drukte eerder die week, had hij zich verslapen en is niet meer gegaan. Ik kan mij nog herinneren dat [betrokkene 3] hem voorstelde zijn auto te gebruiken totdat [verzoeker] een nieuwe had. [verzoeker] keek wel, zo zei hij. Ik was dan ook in de veronderstelling dat [verzoeker] met de auto van die kameraad zou gaan’. Verzoeker, zittingsverslag Den Bosch, 9 december 2004, p. 3: ‘Toen ik de eerste keer van huis naar [A] liep, had ik geen geld bij mij. U zegt mij, dat dat enige verbazing wekt, omdat er toch haast was om een auto te kopen in verband met de voorgenomen reis naar Roemnië. Ik dacht echter: ‘Ik kijk eerst even of [slachtoffer 1] een geschikte auto heeft staan. Zo ja, dan loop ik even terug om geld te halen en zo neen, dan heb ik altijd nog de optie om de auto van [betrokkene 3] te lenen’.
Verzoeker vertelt in verhoor 3 dat de visa van [betrokkene 12] en [betrokkene 11] op 12 juli afliepen. Met hun vertrek om 13.45 uur zou hij al niet meer op tijd in Roemenië zijn. Hij verwachtte op 13 juli 2003 om 4.00 uur bij de Roemeense grens aan te komen. Hij verwachtte dat de douaniers dan niet te veel problemen zouden hebben gemaakt. De afstand van Sittard tot de Roemeense grens is, met omrijden over Recklinghausen, meer dan 1500 km.
In Derksen (2013) worden ook verzoekers vaardigheden en zijn moreel kompas meegewogen.
Arrest, hof Den Bosch.
Verzoeker, verhoor 4, V-001C4, p. 6: ‘Tot nu toen heb ik altijd problemen gehad met de auto, met de Ford Escort en met de Ford Escort kon ik niet harder rijden dan 150. Met de BMW zou ik harder kunnen rijden en had ik minder boeven tanken’.
Verzoeker, zittingsverslag rechtbank Maastricht, 24 maart 2004, p. 6: ‘Ik kan niet aangeven waarom ik de auto van [betrokkene 3] niet heb gekend. Het is er gewoon niet van gekomen. Ik heb overigens niet echt overwogen van zijn aanbod gebruik te maken. Ik vond dat ik in ieder geval een auto voor mijzelf nodig had. Lenen zou slechts uitstel van aankoop betekenen en was daarom geen optie. Natuurlijk had ik een vrachtauto tot mijn beschikking. Behalve voor de reis naar Roemenië had ik een auto nodig voor de dagelijkse bezigheden zoals boodschappen doen en het vervoer van mijn kind van en naar zijn moeder Thorn, een afstand van 35 kilometer. Het is juist dat ik de kleine vaker met de vrachtauto in Thorn heb opgehaald nadat de Escort defect was geraakt. Boodschappen doen met een vrachtauto is in ieder geval niet regel’.
Verzoeker, zittingsverslag Den Bosch, 9 december 2004, p. 3: ‘Toen ik de eerste keer van huis naar [A] liep, had ik geen geld bij mij. U zegt mij, dat dat enige verbazing wekt, omdat er toch baast was om een auto te kopen in verband met de voorgenomen reis naar Roemenië. Ik dacht echter: ‘Ik kijk eerst even of [slachtoffer 1] een geschikte auto heeft staan. Zo ja, dan loop ik even terug om geld te halen en zo neen, dan heb ik altijd nog de optie om de auto van [betrokkene 3] te lenen’.
Baas [betrokkene 4], proces-verbaal 26 juli 2003, dossier p, 558; ‘Op zaterdag 5 juli 2003 zei [verzoeker] tegen dat hij op vrijdag 11 juli 2003 met een andere jongen naar Roemenië zou gaan om dat meisje terug te brengen’.Bazin mevrouw [getuige 20], proces-verbaal 14 juli 2003, dossier p. 494: ‘[verzoeker] had ons eerder gezegd dat hij afgelopen weekend naar Roemenië zou rijden met zijn huidige vriendin. Als reden gaf hij op dat het visum van zijn vriendin was verlopen’.Ex-compagnon [getuige 4], proces-verbaal 23 juli 2003, dossier p. 589: ‘Ik wist al eerder dat de Roemeense vriendin van [verzoeker] weer terug moest naar Roemenië in verband met haar vergunning. [verzoeker] vertelde mij die vrijdagavond ook dat hij de dag daarop, dus op zaterdag 12 juli 2003, naar Roemenië zou gaan om zijn vriendin en haar broertje terug te brengen’.Ex-compagnon [getuige 5], proces-verbaal 23 juli 2003. dossier p. 578: ‘Ik was met handen en voeten tegen de vriendin van [verzoeker] aan het vertellen dat ik ze een goede reis wenste’.Vriend [betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, dossier p. 448: ‘Ik wist dat [verzoeker] naar Roemenië zou gaan, omdat dit iets te maken had met een verblijfsvergunning of zoiets. Ik wist dat [verzoeker] een Roemeense vriendin had, genaamd [betrokkene 12] en dat die terug moest naar Roemenië’. Zie ook dossier p. 472: ‘[verzoeker] vertelde mij dat hij een auto moest hebben omdat hij anders die dag niet naar Roemenië kon gaan’.Vriend [betrokkene 3], proces-verbaal 19 juli 2003, dossier p. 556: ‘Met betrekking tot het wegbrengen van [betrokkene 12] kan ik zeggen dat [verzoeker] vrijdag 11 juli 2003 in de avonduren zou weggaan’. ‘[verzoeker] had tegen mij verteld dat [betrokkene 12] op 14 juli 2003 terug moest zijn in Roemenië en dat ze daar dan een half jaar moest blijven’.Planner [betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, dossier p. 479: ‘Hij heeft een Roemeense vriendin, genaamd [betrokkene 12]. Ik weet van hem dat hij deze dit weekend naar Roemenië terug zou brengen. Dat heeft hij mij afgelopen week nog verteld toen hij mij belde. Hij zou op en neer rijden dit weekend want hij moest maandag weer werken’.[naam 4], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 712: ‘[betrokkene 12] und ich machten sich 8 Tage zuvor aus, das sie auf dem Weg nach Rumänien in Wien einen Zwischenstopp bei uns machen werden. Sie wollten vorerst Samstag bereits in der Früh von Holland nach Wien fahren’.[naam 5], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 715: ‘Das gemeinsame Zusammentreffen war bereits vor ca. 8 Tagen zwischen den Frauen ausgemacht worden, da sie auf den Weg nach Rumanien einen Zwischenstopp in Wien machen wollten’.
[betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, dossier p. 468: ‘[verzoeker] zei tijdens dat gesprek tegen mij dat hij naar Roemenië onderweg was’. [betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, dossier p. 479.: ‘Hij zei toen tegen mij dat bij op dat moment, dus 17:30 uur, in de buurt van Nurnberg in Duitsland was. Hij was op weg naar Roemenië met zijn vriendin’.[betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, 21.05 uur, p. 480: ‘V — Hoe laat heb jij [verzoeker] gebeld op het nummer [003] ? A — Ik heb hem gebeld rond 20.20 / 20.30 uur. V — Weet je waar hij zich op dat moment bevond ? A — Ik meen dat hij tegen mij gezegd heeft dat hij in Oostenrijk was’.
Om 19.53 uur vertelde verzoeker aan vriend [betrokkene 10] dat hij ‘onderweg was naar Roemenië in de BMW’ ([betrokkene 10], proces-verbaal 12 juli 2003, p. 464/5). Zie ook [betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, dossier p. 468: ‘[verzoeker] zei tijdens dat gesprek tegen mij dat hij naar Roemenië onderweg was’.Aan zijn baas [betrokkene 4] vertelde verzoeker om 21.39 uur uit zich zelf dat hij zich ‘in Oostenrijk’bevond. (Tap, 12 juli 2003, verzoeker met [betrokkene 4], 21.39 uur, dossier 305).
[betrokkene 12] geeft er in een verhoor met de politie blijk van niets met moorden te maken te willen hebben. Proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 710: ‘Es ist immer noch schockierend für mich, dass er so etwas getan haben soll. Zu Kindern war er immer ganz besonders nett, ich kann mir überhaupt nicht vorstellen, dass er zu so etwas fähig ist. Solange es nicht erwiesen ist, dass [verzoeker] eine solche Tat begangen hat, werde ich zu ihm halten. Sollte er aber tatsachlich ein Mörder sein, will ich mit ihm nichts mehr zu tun haben’.
[betrokkene 12], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 710.
Interview van prof. Crombag met officier van justitie Geuns, 8 november 2007, 43 min 49 sec.
Verzoeker hield van fijne auto's. Verzoeker vertelde de rechtbank op 24 maart 2004, p. 5: ‘Ik rij graag in een goede en fijne auto’.
Arrest, hof Den Bosch; ‘De gedragingen van de verdachte na afloop van de schietpartij — uit de verklaringen van onder meer de verdachte zelf, de getuigen (getuigt 3), (getuige 4) en (getuige 5) blijkt dat de verdachte na de schietpartij hardlopend de oprit van de woning van de familie [B] af kwam, naar de auto op het parkeerterrein van [A] liep, instapte en hard weg reed — kunnen op het eerste gezicht nog worden geduid als gedragingen van iemand die zojuist getuige is geweest van een schietpartij en daardoor in grote paniek is geraakt. Maar in het licht van de volgende feiten en omstandigheden zijn deze gedragingen redelijkerwijs niet als zodanig te duiden’.‘Naar het oordeel van het hof passen deze gedragingen bij een dader, die tracht aan zichzelf de straffeloosheid te verzekeren, en niet bij een getuige die in paniek verkeert naar aanleiding van hetgeen hem is overkomen’.
Arrest, hof Den Bosch: ‘— het gegeven dat de verdachte zijn beste vriend, [betrokkene 1], een dag te vroeg opbelt om hem te feliciteren met zijn verjaardag ([betrokkene 1] is geboren op 13 juli) en het gegeven dat de verdachte met een betrekkelijk onnozele vraag — in ieder geval afgezet tegen de ernst van hetgeen hem korte tijd daarvoor was overkomen — over het aantal PK's van de auto telefonisch contact opneemt met een vriend/ collega, [betrokkene 2]’.
Over de vraag betreffende de verjaardag van [betrokkene 1]: Verzoeker, verhoor 4,20 juli 2003, V-001C4, p. 6: (‘Onderweg heb ik contact gehad) met [betrokkene 10], met [betrokkene 2] en met de nicht van [betrokkene 12] een paar keer. Volgens mij heb ik ook nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] om hem te feliciteren met zijn verjaardag. [betrokkene 12] had mij onderweg er opmerkzaam op gemaakt dat [betrokkene 1] jarig was. Ik weet niet wie ik allemaal nog gebeld heb—.[betrokkene 12], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 708: ‘Ich berichtige abermals, [verzoeker] hat einmal aktiv nach Holland telefoniert, und zwar rief er [betrokkene 1] an, um diesem zum Geburtstag zu gratulieren’. Zij weet dus dat verzoeker vanwege de verjaardag met [betrokkene 1] heeft gebeld. Ze verstaat geen Nederlands, ze moet het dus op een andere manier weten. Wellicht heeft ze inderdaad, zoals verzoeker vertelt, verzoeker op de verjaardag gewezen. ([betrokkene 1] woont trouwens in [b-plaats], niet in Sittard. Hetzelfde geldt voor [betrokkene 2]).
Over de vraag betreffende PK (paardenkracht):— [betrokkene 11], proces-verbaal 18 juli 2003, p. 700: ‘Ich werde gefragt, ob ich mit [verzoeker] ein Gesprach über die PS des BMW gefuhrt habe. Ich gebe dazu an, dass ich ihn fragte, er das aber nicht genau wusste’.— [betrokkene 12], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 708: ‘Wenn ich gefragt werde, ob mein Bruder [verzoeker] gefragt hatte, wie viele PS (Pferdestärke) der BMW hat, so gebe ich an, dass das richtig ist. [verzoeker] antwortete, aber ich weiss nicht mehr, was er gesagt hat. Mein Bruder und [betrokkene 5] haben sich beim Tankstopp aber den Motor angesehen’.
Zie Arrest, hof Den Bosch: ‘De gedragingen van de verdachte na afloop van de schietpartij …kunnen op het eerste gezicht nog worden geduid als gedragingen van iemand die zojuist getuige is geweest van een schietpartij en daardoor in grote paniek is geraakt. Maar in het licht van de volgende feiten en omstandigheden zijn deze gedragingen redelijkerwijs niet als zodanig te duiden’.
[betrokkene 5], proces-verbaal 4 augustus 2003, dossier p. 783: ‘Bij die gelegenheid heb ik vernomen dat ze een auto wilden lopen en als ze daarin zouden slagen, zouden ze vrijdagavond om 11 juli 2003 komen, en als ze er niet in zouden slagen de auto te kopen, zouden ze zaterdag komen. Toen ik merkte dat ze vrijdagavond niet kwamen, heb ik haar een seintje gegeven via de mobiele telefoon en heeft [betrokkene 12] mij gebeld en heeft ze me verteld dat de auto die ze wilden kapen een ongeval had gehad en ze hebben me ook gezegd dat ze een BWV van 11 duizend euro zouden gaan kopen’.[naam 8], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p.711 : ‘Sie wollten vorerst am Samstag bereits in de Früh von Holland nach Wien fahren, jedoch sind sie erst später gefahren’.
Verzoeker, verhoor 3: ‘Ik wilde met dit alles niets te maken hebben. Daarom heb ik ook niet gebeld met de politie. Uit het verleden heb ik geleerd dat ik hoe minder ik me ergens bemoei, hoe minder problemen ik heb. Ik probeer de problemen te ontlopen. Ik zal er zelf in principe alles aan doen om problemen te vermijden. Ik bemoei me dus ook niet met de problemen van andere mensen’(V-001C3, blad 10).
[betrokkene 1], proces-verbaal 15 juli 2003, p. 505: ‘Ook bemoeide hij zich nooit met ruzies’. Zie ook [naam 6], proces-verbaal 14 juli 2003, p. 461: ‘Ik heb ook nooit gezien dat [verzoeker] ruzie had met iemand’.
[naam 7], proces-verbaal 19 juli 2003, p. 538: ‘Hij maakte ook nooit ruzie als we op stap waren’. Zie ook de moeder van verzoeker (mevrouw [naam 9]), dossier p. 492: ‘dat [verzoeker] zich eerder van geweld afkeert dan dat hij er zich mee bemoeit’.
Verzoeker, verhoor 28, dossier p. 1691.
[getuige 4], proces-verbaal 23 juli 2003, dossier p 586. Vergelijk p. 587: ‘Ik ken de financiële situatie niet, buiten het feit dat ik wel zag dat hij veel aanmaningen kreeg, kennelijk van onbetaalde rekeningen’.
[naam 10], proces-verbaal 4 sept 2003, p. 639: [naam 10], 4 sept 2003, p. 639: ‘Kunt u vertellen wat uw functie binnen het bedrijf is? Officieel heet de functie medewerker buitendienst debiteuren. Dit houdt eigenlijk in dat ik bij de klanten langs de deur ga die een achterstand hebben in de betaling van hun electriciteits enjof gasrekening. Er bestaat dan de mogelijkheid dat deze klanten, als ze niet meteen betalen, worden afgesloten van het elektriciteits- en/ of gasnetwerk. vaak is hier dan al een briefwisseling aan vooraf gegaan en zijn er diverse aanmaningen verstuurd. Over het algemeen is het zo dat als een klant tenminste drie voorschotrekeningen achterloopt, dat deze klant door mij bezocht kan worden. Op dit moment is het zo dat er een achterstand is bij essent en het kan dus zijn dat klanten meer achterstand hebben dan drie voorschotrekeningen’.
Verzoeker, verhoor 27, dossier p. 1685. Vergelijk verhoor 22, p. 1650: ‘De verbalisant zegt dat … dit zijn manier van leven is, alles vooruitschuiven’.
Zie Arrest, hof Den Bosch: ‘De gedragingen van de verdachte na afloop van de schietpartij …kunnen op het eerste gezicht nog worden geduid als gedragingen van iemand die zojuist getuige is geweest van een schietpartij en daardoor in grote paniek is geraakt. Maar in het licht van de volgende feiten en omstandigheden zijn deze gedragingen redelijkerwijs niet als zodanig te duiden’.
Verzoeker, verhoor 3: ‘Ik wilde met dit alles niets te maken hebben. Daarom heb ik ook niet gebeld met de politie. Uit het verleden heb ik geleerd dat ik hoe minder ik me ergens bemoei, hoe minder problemen ik heb. Ik probeer de problemen te ontlopen. Ik zal er zelf in principe alles aan doen om problemen te vermijden. Ik bemoei me dus ook niet met de problemen van andere mensen’ (V-001C3, blad 10).
Verzoeker, verhoor 6, p. 6.
Verzoeker, verhoor 3, V-001C3, p. 8
Verzoeker, verhoor V-001C1, blad 5.
Zie [betrokkene 1], proces-verbaal 15 juli 2003, p. 504.
[betrokkene 12], 14 nov 2003: ‘Ik weet niet wat [verzoeker] precies heeft gedaan met het geld dat hij voor de hennep heeft gekregen, want ik stelde in het algemeen geen vragen met betrekking tot het geld dat hij had’ (dossier p.1534).
Verzoeker verhoor 5: ‘Mijn moeder is wat makkelijker om mee te praten. Het komt echter niet zo gauw voor dat ik met mijn moeder praat. Ik heb nooit problemen met haar besproken’. Hij voegt wel toe: ‘Ik heb ook nooit echt problemen gehad’.
Verzoeker, verhoor C22, dossier p. 1653: ‘De verbalisant vraagt aan de verdachte of hij überhaupt iemand zou willen of kunnen vertrouwen. De verdachte antwoordt daarop dat hij dat niet wil omdat hem dat in het verleden meermaals is opgebroken en dat hij allen zichzelf vertrouwt en ook zijn advocaat en zijn ouders niet’.
Verzoeker, verhoor C22, dossier p, 1652. Zie ook p. 1653: ‘De verdachte zegt dat hij niemand vertrouwt, alleen zichzelf en dat hij ook zijn advocaat, de man die hem moet verdedigen, niet vertrouwd en dat hij zelf daarom ook het dossier zo goed kent’.
Verzoeker, verhoor C22, dossier p. 1652: ‘De verdachte zegt dat hij alleen zichzelf vertrouwd en voor de rest niemand, zijn vriendin niet, zijn ouders niet en zijn advocaat niet en bij altijd zo geleefd heeft’. Verzoeker, verhoor C22, dossier p. 1652.
Verzoeker, verhoor V-001C32, dossier 1746: dat volgens verbalisant verdachte nooit over problemen praat maar hij daardoor deze ook nooit kan oplossen.
Verzoeker, verhoor V-001C1, blad 6.
[betrokkene 12], proces-verbaal 14 november 2003, dossier p. 1535.
[betrokkene 11], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier 700: ‘[verzoeker] spricht nicht sehr gut Rumänisch. Man kam ihn verstehen, aber nicht sehr gut.’
Verzoeker, verhoor V-00C3 blad 1: ‘V: Tegen wie heb je wat verteld over de schietpartij? A : Ik heb al verklaard dat ik na het telefoontje van [betrokkene 2] tegen [betrokkene 12] heb verteld dat ik terug zou gaan naar Nederland omdat er een schietpartij was geweest bij het autobedrijf waar ik mijn BMW 740i had gekocht’.Verzoeker heeft toen niet alles verteld wat hij wist. Verhoor C7, blad 7: ‘([verzoeker]) wordt gevraagd wat hij nu precies aan [betrokkene 12] is verteld over wat daar gebeurd is. Hierop antwoordt de verdachte samenvattend: dat er een schietpartij had plaatsgevonden bij die autohandelaar; dat er geschoten was en dat ze hem aan het zoeken waren; dat hij [betrokkene 12] had gezegd dat hij nergens vanaf wist’.Verzoeker, verhoor 00C3, blad 1: ‘Tegen wie heb je wat verteld over de schietpartij? A: Ik heb al verklaard dat ik na het telefoontje van [betrokkene 2] tegen [betrokkene 12] heb verteld dat ik terug zou gaan naar Nederland omdat er een schietpartij was geweest bij het autobedrijf waar ik mijn BMW 740i had gekocht’.
Baas [betrokkene 4], proces-verbaal 26 juli 2003, dossier p. 558: ‘Op zaterdag 5 juli 2003 zei [verzoeker] tegen dat hij op vrijdag 11 juli 2003 met een andere jongen naar Roemenië zou gaan om dat meisje terug te brengen’.Bazin mevrouw [getuige 20], proces-verbaal 14 juli 2003, dossier p. 494: ‘[verzoeker] had ons eerder gezegd dat hij afgelopen weekend naar Roemenië zou rijden met zijn huidige vriendin. Als reden gaf hij op dat het visum van zijn vriendin was verlopen’.Ex-compagnon [getuige 4], proces-verbaal 23 juli 2003, dossier p. 589: ‘Ik wist al eerder dat de Roemeense vriendin van [verzoeker] weer terug moest naar Roemenië in verband met haar vergunning. [verzoeker] vertelde mij die vrijdagavond ook dat hij de dag daarop, dus op zaterdag 12 juli 2003, naar Roemenië zou gaan om zijn vriendin en haar broertje terug te brengen’.Ex-compagnon [getuige 5], proces-verbaal 23 juli 2003. dossier p. 578: ‘Ik was met handen en voeten tegen de vriendin van [verzoeker] aan het vertellen dat ik ze een goede reis wenste’.Vriend [betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, dossier p. 448: ‘Ik wist dat [verzoeker] naar Roemenië zou gaan, omdat dit iets te maken had met een verblijfsvergunning of zoiets. Ik wist dat [verzoeker] een Roemeense vriendin had, genaamd [betrokkene 12] en dat die terug moest naar Roemenië’. Zie ook dossier p. 472: ‘[verzoeker] vertelde mij dat hij een auto moest hebben omdat hij anders die dag niet naar Roemenië kon gaan’.Vriend [betrokkene 3], proces-verbaal 19 juli 2003, dossier p. 556: ‘Met betrekking tot het wegbrengen van [betrokkene 12] kan ik zeggen dat [verzoeker] vrijdag 11 juli 2003 in de avonduren zou weggaan’. ‘[verzoeker] had tegen mij verteld dat [betrokkene 12] op 14 juli 2003 terug moest zijn in Roemenië en dat ze daar dan een half jaar moest blijven’.Planner/collega [betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, dossier p. 479: ‘Hij heeft een Roemeense vriendin, genaamd [betrokkene 12]. Ik weet van hem dat hij deze dit weekend naar Roemenië terug zou brengen. Dat heeft hij mij afgelopen week nog verteld toen hij mij belde. Hij zou op en neer rijden dit weekend want hij moest maandag weer werken’.[naam 4], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 712: ‘[betrokkene 12] und ich machten sich 8 Tage zuvor aus, das sie auf dem Weg nach Rumänien in Wien einen Zwischenstopp bei uns machen werden. Sie wollten vorerst Samstag bereits in der Früh von Holland nach Wien fahren’.[naam 5], proces-verbaal 18 juli 2003, dossier p. 715: ‘Das gemeinsame Zusammentreffen war bereits vor ca. 8 Tagen zwischen den Frauen ausgemacht worden, da sie auf den Weg nach Rumanien einen Zwischenstopp in Wien machen wollten’.
Arrest, hof Den Bosch: ‘Het gegeven dat de verdachte, hoewel hij zijn vriendin en haar broer in Wenen heeft achtergelaten met de bedoeling aanstonds naar Nederland terug te keren en zich bij de politie te melden, eerst nog twee dagen in Recklinghausen (Duitsland) bij (betrokkene 6) blijft bivakkeren. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte voor deze vertraging geen redelijke uitleg gegeven, hoewel hij begrepen moet hebben — ook als zijn lezing zou worden gevolgd dat hij van de schietpartij slechts getuige was geweest — dat de politie in Nederland hem dringend wilde spreken. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de verdachte deze tijd nodig heeft gehad om sporen uit te wissen (zoals het (laten) uitwassen van het T-shirt, dat hij ten tijde van de schietpartij droeg; zie in dit verband de verklaring van (betrokkene 6) op dossierpagina 1548) en om het verhaal te bedenken dat hij vanaf dat moment als de waarheid is gaan presenteren.’
Verzoeker, verhoor 2, V-001C2, p. 3 : ‘([betrokkene 5]) had geen rijbewijs en zonder rijbewijs laat ik niemand rijden’.
Verzoeker, verhoor C2, blad 3: ‘Ik was oververmoeid. ([betrokkene 5]) had geen rijbewijs en zonder rijbewijs laat ik niemand rijden’.
Verzoeker, verhoor C1, blad 6. Zie ook verhoor 2, V-001C2, p. 3: ‘Ter hoogte van Neurenberg reed ik verkeerd en zat ik opeens in de richting van Kassel/ Berlijn. Ik ben toen moeten draaien ergens en verloor ik zo'n uur tot anderhalf uur. Ik ben toen weer verder gereden richting Neurenberg en van daaruit richting Frankfurt gereden. Ik schat dat het omstreeks 14.00 – 15.00 uur was toen ik op zondag 13 juli 2003 bij Frankfurt was. … Ik weet niet meer precies hoe laat ik in Recklinghausen aan kwam. Het was in ieder geval laat in de middag of vroeg in de avond’.
Verzoeker, verhoor C2, blad 3: ‘([betrokkene 5]) vond het beter dat ik eerst ging slapen. Ik heb dat ook gedaan’.
Verzoeker, verhoor C4, blad 5.
[betrokkene 5], proces-verbaal 4 augustus 2003, dossier p. 784.
Verzoeker, zittingsverslag Den Bosch, 9 december 2004. Bij zijn tweede verhoor bij de politie noemt hij een tijd van 17.00 uur. Dat moet te laat zijn, omdat [betrokkene 5] verzoeker om 15.00 uur zag koffiedrinken toen hij terug van zijn werk kwam.
[betrokkene 5], proces-verbaal 27 november 2003: ‘Ich habe das so verstanden, als wenn der [verzoeker] befürchtet hatte, dass er der Nachste sein könnte, der umgebracht werden könne’. [betrokkene 5] 4 aug 2003: ‘Hij vertelde mij echter dat hij bang was voor de familie van het slachtoffer omdat dat gevaarlijke mensen zijn’.
Zie Derksen (2013) voor een uitgebreider relaas, pp.
Dit voorbeeld van het hof is een iets ander geval, maar we laten het staan in de context waarin het hof het heeft geplaatst.
Toen verzoeker de mystery schutter achter zich de woning hoorde binnenkomen, zou hij snel de keuken zijn binnengeglipt. Hij heeft dat op de schouwzitting voorgedaan. Dat wordt als volgt door de voorzitter omschreven: ‘de verdachte neemt geburkt, met zijn handen gevouwen op zijn hoofd, (aan de kant van de binnenplaats) tegen het eerste keukenkastje aan en met de rug in de richting van de kamer gekeerd’.
Tijdens allereerste verhoor V-001C1, blad 5, op dinsdag 15 juli 2003, om 20.10 uur Deze uitspraak wordt tijdens verhoor C30, p. 1715, weer naar voren gehaald.
Verzoeker, verhoor 1, V-001C1, p. 4: ‘Ik heb de auto overgeschreven en heb mij met mijn rijbewijs gelegitimeerd bij de vrouw die mij geholpen heeft’.
[betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, p. 468/9.
Verzoeker, verhoor 3, V-001C3, p. 2.
Tap van telefoongesprek van verzoeker met [betrokkene 4], BOB-006, dossier p. 306.Met andere woorden, het is geen hypothese dat verzoeker dat wel eens begrepen kon hebben dat in die omstandigheden, met zijn naam en adres geregistreerd, een moord en diefstal onmiddellijk tot problemen moest leiden; het is een geregistreerd feit dat hij zelf deze connectie onmiddellijk aan zijn beller uitlegt. Die beller begrijpt het ook onmiddellijk. Het gaat hier dus niet om obscure argumentatie, maar om een simpele relatie die verzoeker zelf ook meteen opvalt.
Verzoeker, verhoor 3, V-001C3, p. 2.
Verzoeker, verhoor 1, V-001C1, p. 3: ‘Toen ik daar aankwam zat [slachtoffer 1] voor op een muurtje voor een aan de overzijde van het bedrijf gelegen woning met een andere jongen te praten. Deze jongen had een grijze BMW 5-serie bij zich. Ik ben weer naar die BMW 740i gelopen die te koop stond bij [A]. [slachtoffer 1] en die jongen kwamen naar mij toe toen ik die auto stond te bekijken. Die jongen is even later weggegaan’.
Verzoeker, verhoor 1, V-001C1, p. 3: ‘Tussendoor is er nog een andere persoon geweest die kennelijk vaker auto's kocht bij het bedrijf van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] vertelde mij later dat deze persoon daar vaker auto's kocht. Kennelijk verkocht deze persoon vaker dieselauto's bij [slachtoffer 1], althans daar vroeg deze persoon na’.
Mevrouw [naam 11], proces-verbaal 12 juli 2003, p. 446/7: ‘Ik zag toen dat de blauwe Honda, type Civic, van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], aan kwam rijden. Ik herkende de auto als een van de auto's van [slachtoffer 1], want ik weet dat deze auto ook te koop slaat. Ik zag dat [slachtoffer 1] Zwakhalen de auto bestuurde en deze aan de overzijde van de weg vlakbij de poort parkeerde. Hij had de auto geparkeerd met de voorzijde richting de tunnelstraat. Ik zag.dat er nog een man uitstapte uit deze auto. Die man had op de bijrijdersstoel gezeten. Ik zag dal ze naar elkaar keken. Ik zag dat ze wat tegen elkaar zeiden. Ik zag dat ze met elkaar wat aan het lachen waren. Ik zag toen dat deze man schuin voor de auto van [slachtoffer 1] liep. Ik ging er vanuit dat deze man samen met [slachtoffer 1] richting het kantoortje van [slachtoffer 1] liep’.
[betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, 21.05 uur: dossier p. 479: ‘Ik ben vanmiddag rond 17:30 uur gebeld op mijn GSM door [verzoeker]. … [verzoeker] zei toen tegen mij dat hij op dat moment, dus 17:30 uur, in de buurt van Nurnberg in Duitsland was. Hij was op weg naar Roemenië met zijn vriendin’.
[betrokkene 2], proces-verbaal 12 juli 2003, 21.05 uur, p. 480: ‘V — Hoe laat heb jij [verzoeker] gebeldop het nummer [003] ? A — Ik heb hem gebeld rond 20.20 / 20.30 uur. V — Weet je waar hij zich op dat moment bevond ? A — Ik meen dat hij tegen mij gezegd heeft dat hij in Oostenrijk was’.
Tap, 12 juli 2003, verzoeker met [betrokkene 4], 21.39 uur, dossier 305.
[betrokkene 10], process-verbaal 12 juli 2003, p. 464/5. Zie ook [betrokkene 10], proces-verbaal 13 juli 2003, dossier p. 468: ‘[verzoeker] zei tijdens dat gesprek tegen mij dat hij naar Roemenië onderweg was’.
Zie Derksen (2013).
Moeder van verzoeker, telefoontap, 18 juli 2003, p. 1344.
Verzoeker aan zijn baas [betrokkene 4], telefoontap 30 november 2003, p. 1493.
Verzoeker, verhoor 4,20 juli 2003, p. 6.
Een pistool in een holster bij de sok is niet zonder risico. Bij het in de auto zitten kan een broekspijp zo maar opschuiven.
[betrokkene 10], proces-verbaal 22 juli 2003, p. 472: ‘[verzoeker] droeg op dat moment een zwart/grijsachtige broek, op de achterzijde stonden letters, zeg maar op zijn achterwerk’.
[getuige 3], proces-verbaal 12 juli 2003, dossier p. 435.
[betrokkene 10], proces-verbaal 14 juli 2003, dossier p. 472. [getuige 3] beschrijft de trui in zijn proces-verbaal van 12 juli 2003 als volgt: [verzoeker] ‘droeg een lichtgrijze wollen trui, waarbij mij opviel dat het net was alsof de mouwen vanaf de ellenboog langer waren gemaakt. De onderkant van de mouwen had een andere kleur, lichtbeige’.
[naam 6], proces-verbaal 14 juli 2003, p. 460: ‘lichtkleurige trui met lange mouwen van een soort zwarte vegen erop’
[naam 6], proces-verbaal 14 juli 2003, dossier p. 460: ‘Ik had deze trui al eerder gezien. [verzoeker] maakte toen een grapje dat hij olie aan deze trui had afgeveegd’.
Volgens het KNMI was de laagste temperatuur op 12 juli 2003 in Maastricht 12,4o graden Celsius, de gemiddelde temperatuur was 17,4o graden en de hoogste temperatuur was 21,6o graden. Zie http://www.knmi.nl/kd/daggegevens/index.cgi.
[getuige 6], verklaring ter terechtzitting 9 december 2004, hof Den Bosch, p. 21.
Arrest, hof Den Bosch.
De goede kennis, zittingsverslag Den Bosch, 9 december 2004: ‘De vader van [getuige 3] is de zwager van mijn zus’. Zijn zus is dus getrouwd met de broer van de vader van [getuige 3].
[slachtoffer 1] ‘stopte het geld altijd in bijzijn van de koper in zijn broekzak’, zie de goede kennis, proces-verbaal 15 juli 2003, p. 430;Klanten over waar J hun geld liet, zie dossier p. 568 (in zijn beurs); p. 571 (in de la); p. 605 (op het bureau); p. 610 (op bureau); p. 598. (in blanco envelop); p. 603: (weet niet).