Hof Den Haag, 01-06-2017, nr. 001442-16
ECLI:NL:GHDHA:2017:2121
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-06-2017
- Zaaknummer
001442-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2121, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑06‑2017; (Raadkamer)
Uitspraak 01‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 591a Sv. Verplichte deelname alcoholslotprogramma (ASP). OM niet-ontvankelijk in vervolging ter zake van art. 8 WVW 1994. Omstandigheden in de strafzaak (uitslag ademanalyse + verklaring verzoeker) leiden tot oordeel dat onvoldoende gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het oordeel dat de kosten voor rechtsbijstand in verband met die strafvervolging redelijkerwijs voor rekening van de Staat zouden moeten komen.
rolnummer 22-000260-15
datum uitspraak 1 juni 2017
GERECHTSHOF DEN HAAG
meervoudige raadkamer
BESCHIKKING
gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[naam verzoeker],
geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres],
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. S.G.E. Bocxe aan de Vondelstraat 41, 1054 GJ Amsterdam.
Procesgang
Verzoeker heeft bij een op 11 oktober 2016 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift verzocht hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een bedrag toe te kennen van € 1.993,16 als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in zijn strafzaak, te vermeerderen met het forfaitaire bedrag van € 280,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen en indienen van het onderhavige verzoek-schrift, dan wel het forfaitaire bedrag van € 550,- in het geval van een mondelinge behandeling van het onder-havige verzoekschrift in raadkamer in aanwezigheid van zijn advocaat.
Het hof heeft het verzoek op 14 april 2017 in het open-baar in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord verzoeker, diens advocaat mr. S.G.E. Bocxe en de advocaat-generaal mr. M. van der Horst.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
Verzoeker is in zijn strafzaak bij vonnis van de politie-rechter in de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2015 ter zake van ‘overtreding van artikel 8, lid 2, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Verzoeker heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft dit gerechtshof bij arrest van 26 november 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verzoeker.
Het Openbaar Ministerie heeft tegen het arrest van dit hof beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep in cassatie is op 2 september 2016 door de advocaat-generaal ingetrokken.
Als gevolg van het op 2 september 2016 onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 23 november 2015 is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak.
Echter, ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering heeft toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak steeds plaats, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Wat betreft de gronden van billijkheid heeft het hof acht geslagen op de volgende omstandigheden.
Uit het dossier in de strafzaak tegen verzoeker blijkt dat verzoeker op 1 januari 2014 een ademonderzoek, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, heeft ondergaan en dat dat onderzoek een resultaat heeft opgeleverd van 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Dit is ruim 2,5 x het wettelijk toegestane maximum van 220 microgram.
Voorts is uit het dossier gebleken dat verzoeker kort daarvoor tegen een geparkeerde auto is gereden en dat hij tegenover de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend dat hij baco’s (bacardi-cola’s) had gedronken alvorens zijn auto te besturen.
Naar objectieve maatstaven bezien zouden het resultaat van het ademonderzoek en de door verzoeker afgelegde verklaring voldoende wettig en overtuigend bewijs kunnen zijn voor een bewezenverklaring van het aan verzoeker tenlastegelegde rijden onder invloed van alcoholhoudende drank.
Bij arrest van 3 maart 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden, in een andere strafzaak, geoordeeld dat
–anders dan in de voorgaande jaren- een strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd is met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte –zoals in het onderhavige geval- op grond van datzelfde feit de verplichting tot deelname aan een alcoholslotprogramma (hierna: ASP) is opgelegd, en voorts dat die beginselen van een goede procesorde meebrengen dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Tegen de achtergrond van dit arrest heeft dit hof bij arrest van 26 november 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verzoeker aangezien aan verzoeker in verband met (herhaaldelijk) rijden onder invloed ook de bestuursrechtelijke maatregel tot verplichte deelname aan een ASP was opgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor uit het strafdossier is aangehaald kan niet worden gezegd dat destijds ten onrechte een strafvervolging tegen verzoeker is aange-vangen en voortgezet. Immers, er was bewijs voorhanden dat verzoeker onder invloed van alcoholhoudende drank een motorvoertuig heeft bestuurd en de Hoge Raad had zijn hierboven genoemde oordeel nog niet gegeven.
Onder deze omstandigheden acht het hof onvoldoende gronden van billijkheid aanwezig die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de kosten voor rechtsbijstand in verband met die strafvervolging redelijkerwijs voor rekening van de Staat zouden moeten komen.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak af.
Nu het hof het verzoek tot vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak zal afwijzen, dient het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met dat verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Wijst het verzoek af voor zover het ziet op toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak.
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover het ziet op kosten van rechtsbijstand in verband met het verzoek tot vergoeding voor kosten van rechts-bijstand in de strafzaak.
Deze beschikking is gewezen door
mr. J.M. Reinking, voorzitter,
mr. E.C. van Veen en mr. W.J. van Boven, leden,
in bijzijn van mr. E. Mulder, griffier,
en op 1 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.