Hof Amsterdam, 19-11-2019, nr. 23-003236-15
ECLI:NL:GHAMS:2019:5124, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-11-2019
- Zaaknummer
23-003236-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:5124, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑11‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1281, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft samen met zijn mededaders een overval gepleegd in een woning. Zij zijn ’s avonds met drie personen de woning binnengedrongen, waar een (oudere) vrouw alleen aanwezig was. De verdachte en zijn mededaders hebben ingrijpend geweld tegen de vrouw gebruikt. Bij de woningoverval hebben de verdachte en zijn mededaders geldbedragen en sieraden meegenomen. Bewijsmotivering over onder meer DNA materiaal. Beslissingen inz benadeelde partijen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003236-15
Datum uitspraak: 19 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-740378-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 15 januari 2011 te Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen Euro 45.000,-, althans (een) geldbedrag(en), en/of een (gouden) trouwring en/of een (gouden) armband met daaraan (gouden) munten en/of een (zilveren) schakelarmband (met bedels) en/of een (gouden) ring (met diamant), althans meerdere sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [organisatie], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- naar de woning (gelegen aan de [adres 2]) van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] is/zijn gegaan en/of - een wenkende beweging naar die [benadeelde 1] heeft/hebben gemaak en/of waarna zij, [benadeelde 1], de deur heeft geopend en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] (met kracht) heeft/hebben vastgepakt en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben omgedraaid en/of die [benadeelde 1] op de grond heeft/hebben gelegd en/of
- de hand(en) en/of de mond van die [benadeelde 1] met tape heeft/hebben vastgeplakt en/of
- die [benadeelde 1] over de grond heeft/hebben gesleurd/getrokken en/of (vervolgens) die [benadeelde 1] een kast in heeft/hebben geduwd/getrokken en/of
- tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben gezegd: "Blijf rustig mevrouw", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een pistool, althans een (op een vuurwapen gelijkend) voorwerp op/tegen de linkerschouder en/of de nek van die [benadeelde 1] heeft/hebben gezet en heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gezegd dat zij, [benadeelde 1], onder schot gehouden moest worden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- de kast waarin die [benadeelde 1] zat, op slot heeft/hebben gedaan (waardoor die [benadeelde 1] opgesloten zat in die kast);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd wegens proceseconomische redenen.
Bewijsmotivering
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren en dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Betrouwbaarheid aangifte
Eerst moet volgens de raadsvrouw worden vastgesteld of er daadwerkelijk een overval heeft plaatsgevonden. In het dossier hebben twee getuigen expliciet de mogelijkheid uitgesproken dat er geen overval heeft plaatsgevonden en dat een en ander in scene is gezet. Uitgaande van die verklaringen valt op dat er opmerkelijke tegenstrijdigheden zitten in de diverse verklaringen van aangeefster. Er zijn geen sporen van een doorzoeking, niets duidt op een worsteling en er is geen letsel aangetroffen bij aangeefster.
Het dossier bevat een 112-melding en meerdere verklaringen van aangeefster [benadeelde 1], waarin zij gedetailleerd de overval uiteenzet. Daarnaast bevat het dossier bewijs dat de aangifte ondersteunt, zoals een stuk tape waarmee de handen en de mond van de aangeefster zijn vastgeplakt met daarop het DNA van een derde. De verbalisanten hebben vastgesteld dat de slaapkamer van de aangeefster is doorzocht. In de verklaringen waar de raadsvrouw naar verwijst wordt door de twee getuigen slechts gesteld dat zij menen dat de overval in scene is gezet, zonder dat deze stelling op enigerlei wijze wordt onderbouwd. Het verhandelde ter terechtzitting van het hof heeft geen ander licht op de zaak geworpen, zodat het alternatieve scenario dat de overval in scene is gezet wordt verworpen.
Afname DNA Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de verdachte onrechtmatig DNA materiaal is afgenomen, aangezien op het moment van deze onvrijwillige afname geen sprake was van ernstige bezwaren jegens de verdachte, terwijl artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dit wel vereist. Het verkregen DNA-materiaal moet op grond van artikel 359a lid Sv van het bewijs worden uitgesloten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer verworpen moet worden. Ten tijde van de afname van celmateriaal van de verdachte bestonden ernstige bezwaren jegens hem. De verdachte beschikte immers op 15 januari 2011 over een bestelbusje, zoals is waargenomen nabij de plaats delict, de telefoon van de verdachte heeft in de nacht voor de woningoverval een mast in Landsmeer aangestraald en de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben verklaard dat hoogstwaarschijnlijk bekenden van hen bij de overval betrokken waren. De verdachte had volgens [benadeelde 2] in 2010 voor hem gewerkt. Het DNA-materiaal is dus rechtmatig bij de verdachte afgenomen.
Waarde van DNA-match Als de DNA-afname rechtmatig is, moet volgens de raadsvrouw vervolgens gekeken worden naar de bewijswaarde die kan worden toegekend aan het aantreffen van een DNA-spoor dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Het DNA van de verdachte is aangetroffen op een stuk tape en dit is een verplaatsbaar goed, het betreft derhalve geen daderspoor. De raadsvrouw heeft twee mogelijkheden geschetst hoe het DNA van de verdachte op de tape terecht kan zijn gekomen. Het spoor is dus ook anderszins verklaarbaar en duidt niet zonder meer op daderschap van de verdachte.
Het betreffende stuk tape is gevonden bij de drempel van de deur van het hok en dus vlak bij de plaats waar de aangeefster werd vastgehouden. Aangeefster heeft verklaard dat haar mond en handen door de daders zijn vastgeplakt met tape. Het stuk tape is inderdaad een verplaatsbaar goed. De aanwezigheid van het DNA-profiel van de verdachte op dit goed roept echter veel vragen op en is zeer belastend voor de verdachte. De verdachte heeft hier nooit een verklaring voor willen geven en is zowel bij de behandeling in eerste aanleg als in hoger beroep niet aanwezig geweest om dergelijke vragen te beantwoorden.Onder deze omstandigheden en bij gebrek aan een onderbouwd alternatief scenario is het niet aannemelijk dat het DNA-profiel van de verdachte op een andere wijze dan tijdens de overval op het tape terecht is gekomen. Het stuk tape met daarop het DNA van de verdachte is dus bruikbaar voor het bewijs.
Van wie is het DNA De raadsvrouw heeft gesteld dat nu de verdachte deel uitmaakt van een eeneiige tweeling het hof moet bepalen of het meer aannemelijk is dat het DNA-profiel dat is aangetroffen op de tape van de verdachte is of van zijn tweelingbroer. Volgens de raadsvrouw kan deze vraag niet beantwoord worden.
Op verzoek van de verdediging is de tweelingbroer van de verdachte in hoger beroep gehoord door de raadsheer-commissaris. Deze broer van de verdachte heeft verklaard dat hij zijn DNA niet heeft willen afstaan, dat hij de telefoon van de verdachte niet gebruikte, dat hij ten tijde van het tenlastegelegde nog nooit in Landsmeer was geweest, dat hij geen herinneringen heeft aan verhuisplannen van de verdachte en dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van een huurbusje van de verdachte.
Gelet op deze verklaringen is het onaannemelijk dat het DNA-profiel dat op het stuk tape is aangetroffen van de broer is. Er moet van worden uitgegaan dat het DNA-profiel dat is aangetroffen op het stuk tape van de verdachte is.
Voorverkenningen Tenslotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het aanstralen van de telefoon van verdachte in de omgeving van Landsmeer, dagen voor de vermeende woningoverval, niet als bewijs voor de overval kan dienen. De verdachte moest daar immers zijn voor zijn werk bij aangever [benadeelde 2]. Bovendien straalde de telefoon van de verdachte tijdens de overval niet aan in Landsmeer.
Dit verweer is gegrond. Het aanstralen van de telefoon van de verdachte in Landsmeer zal niet tot het bewijs worden gebezigd.
Bedreiging met vuurwapen
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet bewezen is dat tijdens de overval gebruik gemaakt is van een vuurwapen, nu de aangeefster reeds in de 112-melding verklaart ‘en die ene riep maar “houd der onder schot, houd der onder schot.” Dus ik had iets in mijn nek. Maar dat was echt geen pistool hoor.’ Even later verklaart aangeefster ‘Ik zeg nogmaals, ik geloof niet dat het een revolver was hoor. Volgens mij was het gewoon zijn vinger.’ Bovendien is er ook verder geen bewijs dat de aanwezigheid van een vuurwapen ondersteunt.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 15 januari 2011 te Landsmeer de woning van aangeefster [benadeelde 1], die op dat moment daar aanwezig was, heeft overvallen samen met anderen. Het hof acht dit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, uitgewerkt zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 15 januari 2011 te Landsmeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, en een gouden trouwring en een gouden armband met daaraan gouden munten en een zilveren schakelarmband met bedels en een gouden ring, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [organisatie], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- naar de woning gelegen aan de [adres 2] van die [benadeelde 1] zijn gegaan en
- een wenkende beweging naar die [benadeelde 1] heeft/hebben gemaakt waarna zij, [benadeelde 1], de deur heeft geopend en
- vervolgens die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en die [benadeelde 1] heeft/hebben omgedraaid en die [benadeelde 1] op de grond heeft/hebben gelegd en
- de handen en de mond van die [benadeelde 1] met tape heeft/hebben vastgeplakt en
- die [benadeelde 1] over de grond heeft/hebben getrokken en vervolgens die [benadeelde 1] een kast in heeft/hebben getrokken en
- tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben gezegd: "Blijf rustig mevrouw”, en
- vervolgens heeft/hebben gezegd dat zij, [benadeelde 1], onder schot gehouden moest worden, en
- de kast waarin die [benadeelde 1] zat, op slot heeft/hebben gedaan waardoor die [benadeelde 1] opgesloten zat in die kast.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld – waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat bewezen wordt verklaard dat er gebruik is gemaakt van een vuurwapen – tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders een overval gepleegd in een woning. Zij zijn ’s avonds met drie personen de woning binnengedrongen, waar een (oudere) vrouw alleen aanwezig was. De verdachte en zijn mededaders hebben ingrijpend geweld tegen de vrouw gebruikt. De aangeefster is vastgepakt, op de grond gelegd en haar handen en mond zijn met tape vastgeplakt. Vervolgens is zij in een kast getrokken en is tegen haar gezegd dat ze onder schot werd gehouden. De verdachte en zijn mededaders hebben even later de woning weer verlaten waarbij zij de aangeefster opgesloten in de kast hebben laten zitten. Bij de woningoverval hebben de verdachte en zijn mededaders geldbedragen en sieraden meegenomen. Een aantal sieraden hadden een grote emotionele waarde voor de aangeefster.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, temeer omdat een woning bij uitstek de plaats is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft zich aan die gevolgen voor de aangeefster en de samenleving niets gelegen laten liggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2019 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
De ernst van het feit brengt mee dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend is. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden, in het bijzonder het gebruikte geweld en de dreiging met geweld, door meerdere daders, tegen een vrouw die alleen thuis was, is een langere gevangenisstraf op zijn plaats dan bij woningovervallen gebruikelijk is.
Het hof constateert voorts dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 5 augustus 2015. Het hof wijst arrest 19 november 2019, derhalve meer dan 4 jaar en 3 maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drieënhalf jaar passend, doch zal deze gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van drie jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.571,51 materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Voorts heeft zij een bedrag van € 750,00 gevorderd ter zake van vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft het bedrag voor de vergoeding van gemaakt kosten ten behoeve van rechtsbijstand verhoogd tot € 2.202,00.
De materiele schade betreft een aantal sieraden en spaargeld ter hoogte van € 12.300,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering zal derhalve gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk ten aanzien de sieraden. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen sieraden thuis bewaren en dat dit een gewilde buit is voor overvallers. Het hof merkt hierbij wel op dat de benadeelde partij met betrekking tot de gouden ring met diamant heeft verklaard dat het volgens haar geen echte diamant was. Het hof zal de waarde van deze ring daarom in redelijkheid bepalen op € 500. De schade zal zodoende worden vastgesteld op een bedrag van € 2.771,51. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat in haar huis spaargeld ter hoogte van € 12.300 aanwezig was. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt.
Het hof zoekt, gelet op de hoogte van de gevorderde som, aansluiting bij ‘Liquidatietarief kanton 2019’, met dien verstande dat voor het opstellen van de vordering en het verlenen van rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep telkens 1 punt zal worden toegekend, dus in totaal 3 punten ten bedrage van
€ 360,00 per punt. In totaal komt dus een bedrag van € 1.080,00 voor toewijzing in aanmerking ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.500,00 aan materiële schade. Voorts heeft hij een bedrag van € 750 gevorderd ter zake van vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 26.800,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en heeft het bedrag voor de vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand verhoogd tot € 2.202.
De materiële schade bestaat uit kasgeld ter hoogte van € 35.700 en spaargeld voor de (klein)kinderen ter hoogte van € 1.800.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft de hoogte van het weggenomen spaargeld van de (klein)kinderen niet betwist en deze schade zal het hof dan ook toewijzen.
De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat er een bedrag van € 35.700 kasgeld aanwezig was. De benadeelde partij heeft de hoogte van het kasgeld niet met stukken onderbouwd, behoudens een kopie van het kasboek van januari 2011 waarin het ontvreemde bedrag is begroot op € 25.000. Dit bedrag is ook als kostenpost meegenomen in de belastingaangifte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij nog verwezen naar een schikking met de Belastingdienst waarbij de Belastingdienst het bedrag van € 25.000 aannemelijk acht, maar hier zijn geen stukken van overgelegd. Aannemelijk is dat er kasgeld aanwezig was in het huis, gelet op de bedrijfsvoering van de benadeelde partij. Aannemelijk is dat dit kasgeld ten minste een bedrag van € 10.000 heeft bedragen. Tenslotte is voldoende aannemelijk dat de daders dit geld hebben meegenomen bij de overval. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt.
Het hof zoekt, gelet op de hoogte van de gevorderde som, aansluiting bij ‘Liquidatietarief kanton 2019’, met dien verstande dat voor het opstellen van de vordering en het verlenen van rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep telkens 1 punt zal worden toegekend, dus in totaal 3 punten ten bedrage van
€ 480,00 per punt. In totaal komt dus een bedrag van € 1.440,00 voor toewijzing in aanmerking ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.771,51 (tweeduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en eenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.080,00 (duizend tachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.771,51 (tweeduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 januari 2011.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.800,00 (elfduizend achthonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.440,00 (duizend vierhonderdveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 11.800,00 (elfduizend achthonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 94 (vierennegentig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 januari 2011.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 november 2019.
=========================================================================
[…]