Uit de stukken valt op te maken dat de strafbeschikking een geldboete ten bedrag van € 257 (incl. administratiekosten) betreft wegens heling van een (dames)fiets.
HR, 05-02-2019, nr. 17/03439
ECLI:NL:HR:2019:116
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-02-2019
- Zaaknummer
17/03439
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:116, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑02‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1480
ECLI:NL:PHR:2018:1480, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:116
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0016 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2019/73
Uitspraak 05‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Opzetheling fiets, art. 416.1.a Sr. N-o verklaring in verzet tegen strafbeschikking. Kan uit omstandigheid dat verdachte opgelegde strafbeschikking na ingesteld verzet alsnog heeft betaald, worden afgeleid dat hij afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid tot het doen van verzet a.b.i. art. 257e.1 Sv? In art. 257e.1 Sv is bepaald dat verzet niet kan worden gedaan indien reeds vrijwillig aan strafbeschikking is voldaan dan wel na schriftelijke afstand van bevoegdheid tot het doen van verzet. Intrekking van een gedaan verzet wordt mogelijk gemaakt in lid 8; daarbij is niet bepaald dat intrekking kan geschieden door vrijwillig aan strafbeschikking te voldoen. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door daarna vrijwillig te voldoen aan strafbeschikking. Zulks komt ook overeen met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in art. 453 e.v. Sv (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3220). Andersluidend oordeel Hof is onjuist. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
5 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/03439
JW/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 mei 2017, nummer 22/001297-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Georgië) op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk is.
2.2.
Ten laste van de verdachte is op 15 maart 2015 een strafbeschikking uitgevaardigd houdende een betalingsverplichting van € 250,- ter zake van opzetheling. Tegen die beschikking heeft de verdachte op 16 maart 2015 verzet gedaan. De Politierechter heeft bij vonnis van 14 maart 2016 het verzet niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft dit vonnis bevestigd en daartoe het volgende overwogen:
"Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat hij, door de strafbeschikking te betalen, afstand deed van zijn recht op verzet.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Uit de datum van ontvangst van de strafbeschikking van 15 maart 2015 in verband bezien met de datum van het instellen van verzet op 16 maart 2015, leidt het hof af dat de verdachte na ontvangst van de strafbeschikking direct de daaropvolgende dag zijn raadsman heeft geconsulteerd over het instellen van verzet, zodat het hof ervan uitgaat dat de raadsman de verdachte van de consequentie van betaling op de hoogte heeft gesteld. Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij na betaling van de strafbeschikking op 15 april 2015 "het toch niet eens was met de strafbeschikking". Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat de betaling zag op het ten laste gelegde strafbare feit.
Het hof leidt uit dit alles af dat de verdachte impliciet afstand heeft gedaan van zijn recht om het verzet door te zetten, door - ondanks het op 16 maart 2015 ingestelde verzet - alsnog aan de strafbeschikking te voldoen."
2.3.
Art. 257e Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
"1. Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. (...) Verzet kan niet worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Verzet kan voorts niet worden gedaan indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, schriftelijk afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe.
(...)
3. Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. (...) De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief.
(...)
8. Uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het verzet ter terechtzitting kan degene die het heeft gedaan, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Intrekking geschiedt met overeenkomstige toepassing van het tweede tot en met zevende lid."
2.4.
In art. 257e, eerste lid, Sv wordt het doen van het verzet geregeld. Daarin is onder meer bepaald dat het verzet niet kan worden gedaan indien reeds vrijwillig aan de strafbeschikking is voldaan dan wel na schriftelijke afstand van de bevoegdheid tot het doen van verzet. Intrekking van een gedaan verzet wordt mogelijk gemaakt in het achtste lid; daarbij is niet bepaald dat intrekking kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door daarna vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Zulks komt ook overeen met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in art. 453 e.v. Sv. (Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3220.)
2.5.
Het andersluidende oordeel van het Hof is dus onjuist. Het middel is gegrond.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2019.
Conclusie 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
-
Nr. 17/03439 Zitting: 11 december 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 mei 2017 het vonnis van de kantonrechter waarbij de verdachte in het verzet tegen de strafbeschikking niet-ontvankelijk is verklaard, bevestigd met aanvulling van gronden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de door het hof bevestigde niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte door de kantonrechter omdat hij kort gezegd geen verzet meer kon instellen tegen de strafbeschikking.
De grond waarop het hof de verdachte overeenkomstig het vonnis niet-ontvankelijk heeft verklaard is door het hof aangevuld. De desbetreffende overwegingen in het arrest van het hof luiden:
“Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat hij, door de strafbeschikking te betalen, afstand deed van zijn recht op verzet.
Het hof overweegt, hiertoe het volgende.
Uit de datum van ontvangst van de strafbeschikking van 15 maart 2015 in verband bezien met de datum, van het instellen van verzet op 16 maart 2015, leidt het hof af . dat de verdachte na ontvangst van de strafbeschikking direct de daaropvolgende dag zijn raadsman heeft geconsulteerd over het instellen van verzet, zodat het hof ervan uitgaat dat de raadsman de verdachte van de consequentie van betaling op de hoogte heeft gesteld. Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij na betaling van de strafbeschikking op 15 april 2015 "het toch niet eens was met de strafbeschikking". Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat de betaling zag op het ten laste gelegde strafbare feit.
Het hof leidt uit dit alles af dat de verdachte impliciet afstand heeft gedaan van zijn recht om het verzet door te zetten, door - ondanks het op 16 maart 2015 ingestelde verzet - alsnog aan de, strafbeschikking te voldoen.”
5. Uit deze overweging blijkt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte nadat hij op 15 maart 2015 een strafbeschikking heeft gekregen, de dag erna verzet heeft ingesteld en dat hij op 15 april 2015, dus ongeveer aan maand nadat hij verzet heeft ingesteld, het bedrag van de strafbeschikking heeft betaald.1.
6. Het voldoen aan de strafbeschikking vóórdat het verzet wordt gedaan staat aan ontvankelijkheid in de weg, aangezien dat ingevolge art. 257e lid 1 Sv neerkomt op het doen van afstand van het recht om verzet te doen. Maar de enkele omstandigheid dat wordt betaald nadat verzet is ingesteld, kan niet met het doen van afstand worden gelijkgesteld. Daarvoor geldt namelijk art. 257e lid 8 Sv, dat verwijst naar de leden 2 tot en met 7 van dat artikel. Men zie daarvoor HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3220.
7. Nu de verdachte eerst verzet heeft ingesteld en toen pas betaalde, is hij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aangezien uit het samenstel van de bepalingen van art. 257e Sv volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Het hof had de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte door de kantonrechter dus niet mogen bevestigen.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2018