ABRvS, 25-02-2015, nr. 201405369/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:556
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-02-2015
- Zaaknummer
201405369/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:556, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑02‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2015/816
Uitspraak 25‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het college geweigerd Mepo B.V. omgevingsvergunning te verlenen voor de splitsing van het pand aan de Pastoor Hagenstraat 42 te Brunssum (hierna: het perceel) in drie appartementen.
201405369/1/A1.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/3021 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het college geweigerd Mepo B.V. omgevingsvergunning te verlenen voor de splitsing van het pand aan de Pastoor Hagenstraat 42 te Brunssum (hierna: het perceel) in drie appartementen.
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Pieters, advocaat te Geleen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.C.M. Gidding-Baade, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 28 maart 2012 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Hij voert daartoe aan dat de termijn om bezwaar te maken niet is gaan lopen op het moment dat dit besluit is verzonden aan Mepo B.V.. Het college was gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Awb gehouden hem als nieuwe eigenaar van het pand op het perceel te informeren over het besluit van 28 maart 2012, hetgeen het college ten onrechte niet heeft gedaan.
2.1. Gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dient de bekendmaking van het besluit te geschieden door toezending of uitreiking aan hen tot wie het besluit is gericht, onder wie begrepen de aanvrager. Naar niet in geschil is, is het besluit toegezonden aan Mepo B.V., die aanvrager was van de omgevingsvergunning. Nu [appellant] de omgevingsvergunning niet heeft aangevraagd en de weigering van de vergunningverlening niet aan hem was gericht, bestond op grond van die bepaling derhalve geen verplichting voor het college om het besluit van 28 maart 2012 aan hem bekend te maken. Dat hij eigenaar was geworden van het pand voorafgaand aan dat besluit, maakt dat niet anders.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het besluit van 28 maart 2012 door toezending daarvan aan Mepo B.V. op de daarvoor voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Tegen het op diezelfde dag verzonden besluit kon tot en met 9 mei 2012 bezwaar worden gemaakt. Het bezwaarschrift van [appellant] van 8 juli 2013 is buiten de termijn om bezwaar te maken ingediend.
Het betoog faalt.
3. Voorts betoogt [appellant] dat voor zover het besluit van 28 maart 2012 wel op de juiste wijze is bekendgemaakt door het aan Mepo B.V. te verzenden, de rechtbank heeft miskend dat hij verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt. Hij voert hiertoe aan dat hij binnen twee weken nadat hij van de inhoud van het besluit van 28 maart 2012 op de hoogte is geraakt, bezwaar heeft gemaakt.
3.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2009, zaak nr. 200903251/1/H1, overwogen dat een belanghebbende, die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op de juiste wijze bekendgemaakt besluit, in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen dient op te komen. De wettelijke termijn vangt niet opnieuw aan.
[appellant] erkent dat hij door de brief van het college van 13 juni 2013 op de hoogte is geraakt van het bestaan van het besluit van 28 maart 2012. Door eerst op 8 juli 2013 bezwaar te maken, is [appellant] niet binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt daartegen opgekomen. Dat [appellant], naar hij stelt, eerst op 20 juni 2013 op de hoogte is geraakt van de precieze inhoud en bewoordingen van het besluit, doet er niet aan af dat [appellant] binnen twee weken na ontvangst van de brief van 13 juni 2013 een summier bezwaarschrift had kunnen indienen met het verzoek de gronden van het bezwaar te mogen aanvullen. Zelfs als [appellant] eerst op 20 juni 2013 op de hoogte is geraakt van het bestaan van het besluit van 28 maart 2012, is hij niet binnen twee weken daarna, daartegen opgekomen. Reeds gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de termijnoverschrijding voor het maken van bezwaar niet verschoonbaar is. Derhalve kan de vraag of [appellant] al dan niet ten onrechte niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld, onbeantwoord blijven.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op juiste gronden het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard in het besluit van 27 augustus 2013.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
270-761.