Hof Den Haag, 03-07-2017, nr. 000787-17
ECLI:NL:GHDHA:2017:1928
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-07-2017
- Zaaknummer
000787-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1928, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑07‑2017; (Wraking)
Uitspraak 03‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 512 Sv. Wraking. De wettelijke mogelijkheid van wraking is niet bedoeld als een verkapt rechtsmiddel tegen – de verzoeker onwelgevallige – (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. De beslissing van het hof dat in het niet-verschijnen van de getuige geen belemmering wordt gezien om verder te gaan met de behandeling van de zaak op grond van de overweging dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 418 juncto 288 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet valt te verwachten dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen en als getuige kan worden gehoord, in welke beslissing impliciet mede de afwijzing ligt besloten van het door de raadsvrouw van verzoeker gedane rechtshulpverzoek, betreft een inhoudelijke beslissing, waarvoor de mogelijkheid van wraking niet is bedoeld. Deze beslissing is onder de aan de orde zijnde omstandigheden bovendien niet onbegrijpelijk. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing, waaronder begrepen de daarmee gepaard gaande motivering, zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarvan is in casu geen sprake. De stelling van de verzoeker dat met het horen van de getuige [getuige] zijn onschuld kan worden bewezen, doet naar het oordeel van de wrakingskamer aan het voorgaande niet zonder meer af.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer : 000787-17Parketnummer hoofdzaak : 23-002765-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondelinge verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[de verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
wonende aan [adres],
verzoeker,bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M. de Koning, advocaat te Den Haag.
Het geding
1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op 5 april 2017 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden, alwaar mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mr. S. Clement en mr. C.M. Degenaar zitting hadden.
2. Op die terechtzitting heeft de raadsvrouw, mr. De Koning, namens verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van genoemde voorzitter en raadsheren. De raadsvrouw heeft het verzoek ter terechtzitting toegelicht aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities (aangeduid als “Wrakingsverzoek”).
3. Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
4. De voorzitter en de raadsheren hebben in een gezamenlijke schriftelijke reactie van 9 mei 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 23 juni 2017 ter openbare terechtzitting behandeld, waar verzoeker en diens raadsvrouw zijn gehoord. Mr. De Koning heeft pleitnotities overgelegd. De advocaat-generaal mr. M. Bode heeft eveneens haar standpunt uiteengezet. De voorzitter en de raadsheren van wie de wraking is verzocht, zijn niet ter terechtzitting verschenen.
Het wrakingsverzoek
6. Het wrakingsverzoek is – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op het volgende:
Het hof heeft ter terechtzitting van 25 mei 2016 het verzoek van de verdediging om [getuige] als getuige te horen toegewezen. De verdediging heeft vervolgens getracht het vinden van de getuige te faciliteren door mogelijke verblijfsadressen van de getuige in Nederland en België op te geven. Blijkens een e-mailbericht van 3 april 2017 van de advocaat-generaal, mr. M.W. Hemelaar, gericht aan de raadsvrouw, zou de getuige mogelijk een adres in China hebben. De advocaat-generaal heeft evenwel afgezien van het doen uitgaan van een rechtshulpverzoek, omdat de termijn voor een dergelijk verzoek te kort was gelet op de geplande inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2017 en een rechtshulpverzoek ook overigens zinloos zou zijn omdat er sprake was van een onvolledig adres in China. De raadsvrouw heeft het Openbaar Ministerie hierop bij e-mailbericht van 3 april 2017 een tweetal nieuwe adressen in China verstrekt en de advocaat-generaal verzocht om alsnog een rechtshulpverzoek aan de Chinese autoriteiten te richten, teneinde de getuige te kunnen horen.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 april 2017 heeft het hof op het aldaar gedane verzoek van de raadsvrouw tot het laten uitgaan van een rechtshulpverzoek aan China teneinde voornoemde getuige te doen oproepen beslist dat, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 418 juncto 288 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet valt te verwachten dat de getuige binnen aanvaardbare termijn zal verschijnen en als getuige kan worden gehoord. Het hof heeft in het niet verschijnen van de getuige geen belemmering gezien om verder te gaan met de behandeling van de zaak.
Verzoeker stelt dat het hof met zijn beslissing om de getuige [getuige] niet op te roepen en geen rechtshulpverzoek aan China te doen uitgaan de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat het hof daarmee vooruit is gelopen op eventuele conclusies die op basis van het getuigenverhoor kunnen worden gebaseerd en die ontlastend kunnen zijn voor verzoeker. Door het getuigenverhoor geen plaats te laten vinden heeft het hof er blijk van gegeven geen belang te hechten aan de uitkomsten van het getuigenverhoor.
7. De voorzitter en de raadsheren hebben zich blijkens de schriftelijke reactie d.d. 9 mei 2017 op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, nu de bestreden beslissing van het hof een inhoudelijke proceshandeling betreft, waartegen - in het geval van veroordeling van de verzoeker - beroep in cassatie bij de Hoge Raad openstaat. Het middel van wraking is niet bedoeld voor een voor de verdediging onwelgevallige beslissing. Met het nemen van de desbetreffende gemotiveerde beslissing heeft het hof geen blijk gegeven van een vooringenomenheid jegens de verzoeker, noch kan de verzoeker daar een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen.
8. De advocaat-generaal heeft zich nader gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
9. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verzoeker elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
10. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
10. De wrakingskamer stelt voorop, dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een verkapt rechtsmiddel tegen – de verzoeker onwelgevallige – (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de daarmee gepaard gaande motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
12. De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van het hof dat in het niet verschijnen van de getuige geen belemmering wordt gezien om verder te gaan met de behandeling van de zaak op grond van de overweging dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 418 juncto 288 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet valt te verwachten dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen en als getuige kan worden gehoord, in welke beslissing impliciet mede de afwijzing ligt besloten van het door de raadsvrouw van verzoeker gedane rechtshulpverzoek, een inhoudelijke beslissing betreft als hiervoor bedoeld, waarvoor de mogelijkheid van wraking niet is bedoeld. Deze beslissing is naar het oordeel van de wrakingskamer onder de aan de orde zijnde omstandigheden bovendien niet onbegrijpelijk.
13. Voormelde beslissing van het hof vormt naar het oordeel van de wrakingskamer aldus geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De stelling van de verzoeker dat met het horen van de getuige [getuige] zijn onschuld kan worden bewezen, doet naar het oordeel van de wrakingskamer aan het voorgaande niet zonder meer af.
14. Het verzoek tot wraking dient dan ook te worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
- -
wijst het verzoek tot wraking af;
- -
bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsvrouw van) de verzoeker, de genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 3 juli 2017 door mrs. J.A. van Kempen, M.E. Honée en A.S.I. van Delden, in aanwezigheid van de griffiers mrs. C. de Bruin en T.E.J. Bruinen.