ABRvS, 09-04-2014, nr. 201305529/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:1223
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-04-2014
- Zaaknummer
201305529/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1223, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend tegen een gebouwde erker met luifel op het perceel [locatie] te Zeddam (hierna: het perceel) op te treden, afgewezen.
201305529/1/A1.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zeddam, gemeente Montferland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juni 2013 in
zaak nr. 12/285 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te Zeddam, gemeente Montferland (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend tegen een gebouwde erker met luifel op het perceel [locatie] te Zeddam (hierna: het perceel) op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2012 vernietigd en het college gelast om binnen 10 weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het college [appellante] een omgevingsvergunning ter legalisering van de erker met luifel verleend.
[wederpartij] heeft daarop een schriftelijke reactie gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in
artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan haar bij besluit van 5 november 2002 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een erker met luifel op het perceel, bij besluit van 28 december 2004, verzonden 20 januari 2005, is ingetrokken. Zij voert daartoe aan dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, nooit om intrekking van dat besluit heeft verzocht. Verder is volgens haar het besluit van 28 december 2004 niet aan haar bekendgemaakt en derhalve niet in werking getreden. Daarom, en omdat zij na kennis te hebben genomen van dat besluit daartegen op 19 maart 2011 alsnog bezwaar heeft gemaakt, is dat besluit niet in rechte onaantastbaar. Conclusie is dat het besluit van 5 november 2002 nog altijd geldt en de rechtbank heeft miskend dat het college daarom in redelijkheid van handhavend optreden tegen de gebouwde erker met luifel heeft kunnen afzien, aldus [appellante].
1.1. Anders dan [appellante] aanvoert, heeft zij volgens haar brief aan het college van 11 december 2004 die zich onder de gedingstukken bevindt, verzocht om intrekking van "de oude verleende bouwvergunning van 5 augustus 2003, om zo misverstanden te voorkomen en duidelijkheid voor een ieder te scheppen". Dit verzoek kan slechts betrekking hebben op intrekking van de eerder verleende bouwvergunning van 5 november 2002, verzonden 15 augustus 2003, nu [appellante] geen andere eerder verleende bouwvergunning voor de erker met luifel had.
De rechtbank heeft de omstandigheid dat in het besluit van het college van 28 december 2004 wordt vermeld dat het besluit van 5 augustus 2003 wordt ingetrokken - overigens waarschijnlijk omdat [appellante] die datum zelf in haar verzoek om intrekking heeft genoemd - dan ook terecht opgevat als een kennelijke verschrijving.
1.2. De stellingen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 28 december 2004 niet aan [appellante] is bekendgemaakt, alsmede dat, doordat zij daartegen op 19 maart 2011 alsnog bezwaar heeft gemaakt, dit besluit niet in rechte onaantastbaar is, slagen evenmin.
De ontkenning van de ontvangst van het besluit van 28 december 2004, verzonden 20 januari 2005, is ongeloofwaardig. Dit besluit is voorzien van de juiste tenaamstelling en het juiste adres van [appellante], alsmede van een datumstempel waaruit blijkt dat het op 20 januari 2005 aan haar is verzonden. Verder heeft [appellante] in haar hoger beroepschrift weliswaar vermeld dat zij eerst eind 2009 van dit besluit kennis heeft genomen doordat rechtbankstukken aan haar waren toegezonden, maar het dossier bevat een brief van het college aan [appellante] van 3 februari 2009, waarin is vermeld dat "de erker met overkapping (luifel) op uw perceel zijn gebouwd, zonder dat u in het bezit bent van een bouwvergunning". [appellante] heeft zich toen niet tot het college gewend met de mededeling dat zij nog over de vergunning van 5 november 2002 beschikte, hetgeen op haar weg had gelegen indien dat standpunt van het college onjuist was.
Dat zij op 19 maart 2011 alsnog bezwaar tegen het besluit van 28 december 2004 heeft gemaakt maakt, wat daarvan zij, niet dat dat besluit niet in rechte onaantastbaar is. Indien de brief van [appellante] van 19 maart 2011, zoals zij stelt, al moet worden opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 28 december 2004, is dit buiten de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb ingediend. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, nu [appellante], naar zij zelf heeft gesteld, eind 2009 van dat besluit kennis heeft genomen en zij niet zo spoedig mogelijk daarna haar bezwaarschrift heeft ingediend.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 28 december 2004, verzonden 20 januari 2005, waarbij de bouwvergunning van 5 november 2002 is ingetrokken, in rechte onaantastbaar is. Daarom heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het van handhavend optreden heeft kunnen afzien, omdat het bouwwerk slechts in geringe mate afwijkt van hetgeen bij het besluit van 5 november 2002 is vergund.
Het betoog faalt.
2. [appellante] betoogt gelet op het voorgaande eveneens tevergeefs, dat de rechtbank heeft miskend dat zij de erker met luifel in de periode van maart tot juli 2004 rechtmatig heeft gebouwd, nu de bouwvergunning niet is ingetrokken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201106459/1/A1), heeft de intrekking van de bouwvergunning terugwerkende kracht.
Dit betekent dat hetgeen op basis van die vergunning reeds is gebouwd, geacht moet worden te zijn gebouwd zonder bouwvergunning.
Het betoog faalt.
3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4. Het besluit van 12 augustus 2013 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit om niet handhavend op te treden tegen de erker met luifel op het perceel, opnieuw ongegrond verklaard. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat concreet zicht op legalisering bestaat, omdat [appellante] op 18 juli 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ter legalisering van het bouwwerk heeft ingediend en het college voornemens is die vergunning te verlenen.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het college [appellante] de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
5. Nu [wederpartij] bij brief aan de Afdeling van 26 september 2013 heeft verklaard zich niet tegen deze omgevingsvergunning die het bouwwerk legaliseert te verzetten, is de Afdeling van oordeel dat geen beroep van rechtswege van [wederpartij] tegen het besluit van 12 augustus 2013 is ontstaan. [wederpartij] heeft daarbij onvoldoende belang.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
641.