Procestaal: Engels.
HvJ EU, 19-03-2015, nr. C-182/14 P
ECLI:EU:C:2015:187
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-03-2015
- Magistraten
S. Rodin, M. Berger, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-182/14 P
- Roepnaam
MEGA Brands International/BHIM
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2015:187, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑03‑2015
Uitspraak 19‑03‑2015
S. Rodin, M. Berger, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-182/14 P,*
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 9 april 2014,
MEGA Brands International, Luxemburg, Zweigniederlassung Zug, gevestigd te Zug (Zwitserland), vertegenwoordigd door A. Nordemann en M. Maier, Rechtsanwälte,
rekwirante,
andere partij in de procedure:
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door V. Melgar als gemachtigde,
verweerder in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, M. Berger (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 januari 2015,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Met haar hogere voorziening verzoekt MEGA Brands International, Luxembourg, Zweigniederlassung Zug, om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Mega Brands/BHIM — Diset (MAGNEXT) (T-604/11 en T-292/12, EU:T:2014:56; hierna: ‘bestreden arrest’), voor zover het Gerecht daarbij heeft geoordeeld tot verwerping van haar beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 24 april 2012 (zaak R 1722/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Diset SA (hierna: ‘Diset’) en rekwirante.
Toepasselijke bepalingen
2
Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) is ingetrokken en vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1), die op 13 april 2009 in werking is getreden.
3
Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, dat overeenkomt met artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94 bepaalt:
‘Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:
[…]
- b)
wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.’
4
Artikel 8, lid 2, onder a), van verordening nr. 207/2009, dat overeenkomt met artikel 8, lid 2, onder a), van verordening nr. 40/94, bepaalt:
‘Onder ‘oudere merken’ in de zin van lid 1 worden verstaan:
- a)
de merken waarvan de datum van de aanvrage om inschrijving voorafgaat aan de datum van de aanvrage om een gemeenschapsmerk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen recht van voorrang, en die behoren tot de volgende categorieën:
- i)
gemeenschapsmerken;
- ii)
in de lidstaat […] ingeschreven merken;
[…]’
Voorgeschiedenis van het geding
5
Op 21 januari 2008 heeft rekwirante bij het BHIM een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van het hieronder weergegeven beeldteken ingediend:
6
De waren waarvoor deze inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 28 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: ‘Speelgoed en speelgoederen, met name bouwspeelgoed bestaande uit meerdere delen, en onderdelen, accessoires en hulpstukken hiervoor’.
7
Op 29 maart 2010 heeft verzoekster bij het BHIM een tweede aanvraag tot inschrijving van een teken als gemeenschapsmerk ingediend, van het hieronder weergegeven woordteken:
MAGNEXT
8
Deze inschrijving is aangevraagd voor dezelfde waren als de in punt 6 van dit arrest opgesomde waren.
9
Op 5 september 2008 en 17 juni 2010 heeft Diset op grond van artikel 42 van verordening nr. 40/94 respectievelijk artikel 41 van verordening nr. 207/2009 tegen de inschrijving van de betrokken merken voor de in punt 6 bedoelde waren twee opposities ingesteld. Deze opposities waren met name gebaseerd op het op 10 juli 2003 aangevraagde en op 9 december 2003 ingeschreven oudere Spaanse merk MAGNET 4 voor waren van klasse 28 in de zin van de Overeenkomst van Nice, die zijn omschreven als volgt: ‘Spellen, speelgoed, gymnastiek- en sportartikelen voor zover niet begrepen in andere klassen, versierselen voor kerstbomen’.
10
De opposities waren gesteund op artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94 respectievelijk de identieke bepaling van verordening nr. 207/2009. Deze opposities waren gebaseerd op alle waren waarop het oudere merk betrekking had en gericht tegen alle waren waarvoor de inschrijving van de betrokken merken was aangevraagd.
11
Bij beslissingen van 19 juli 2010 en 21 juni 2011 heeft de oppositieafdeling van het BHIM de door Diset ingestelde opposities toegewezen.
12
Bij beslissingen van 27 september 2011 en 24 april 2012 heeft de vierde kamer van beroep van het BHIM de door rekwirante ingestelde beroepen tegen de beslissingen van die oppositieafdeling verworpen.
Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest
13
Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 november 2011 (zaak T-604/11) en 3 juli 2012 (zaak T-292/12) heeft rekwirante twee beroepen ingesteld, die strekken tot vernietiging van de door de kamer van beroep van het BHIM gewezen beslissingen houdende verwerping.
14
Ter ondersteuning van elk van haar beroepen voerde rekwirante één middel aan: schending van, respectievelijk, artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 40/94 en de identieke bepaling van verordening nr. 207/2009.
15
Na de twee zaken te hebben gevoegd voor het arrest, heeft het Gerecht allereerst in punt 19 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirante niet opkwam tegen de vaststelling van de kamer van beroep inzake de omschrijving van het relevante publiek, dat werd geacht te bestaan uit de redelijk omzichtige en oplettende Spaanstalige gemiddelde consument, en evenmin tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat de waren waarop de conflicterende merken betrekking hadden, gedeeltelijk dezelfde waren.
16
Het Gerecht heeft vervolgens de overeenstemming van de conflicterende tekens op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak onderzocht, waarvan rekwirante de beoordeling door de kamer van beroep heeft betwist.
17
Wat in de eerste plaats de visuele en de fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, heeft het Gerecht geoordeeld:
- ‘22.
Vastgesteld zij dat — zoals verzoekster aanvoert — het aangevraagde beeldmerk duidelijk is verdeeld in twee delen: ‘mag’ en ‘next’. Bovendien hebben de te grote hoofdletter ‘X’ en de stilering ervan tot gevolg dat het relevante publiek het beeld van de Engelse term ‘next’ zal vasthouden als afzonderlijk element van dat merk, dat een bijzondere visuele indrukt oproept, die niet wordt opgeroepen door het teken MAGNET 4. De term ‘magnet’, die dit teken domineert, wekt immers de visuele indruk van één woord, terwijl het aangevraagde beeldmerk het cijfer ‘4’ niet bevat.
- 23.
Tegelijk leidt de hoofdletter ‘X’ ertoe dat het tweede element van het aangevraagde beeldmerk duidelijk wordt uitgesproken, hetgeen samen met de visuele scheiding van de twee elementen ‘mag’ en ‘next’ tot gevolg kan hebben dat dit merk fonetisch in twee woorden wordt weergegeven, terwijl de term ‘magnet’ in het oudere merk zal worden uitgesproken als één woord, dat bovendien niet de door de letter ‘x’ voortgebrachte klank bevat.
- 24.
Uit deze overwegingen blijkt dat het aangevraagde beeldmerk een zeer geringe mate van visuele en fonetische overeenstemming met het oudere merk vertoont.
- 25.
Aangezien het aangevraagde woordmerk slechts van het dominerende bestanddeel ‘magnet’ van het oudere merk verschilt door de hoofdletter ‘X’, zonder dat het de andere in de punten 22 en 23 supra uiteengezette kenmerken vertoont, dient echter te worden geoordeeld dat het een gemiddelde visuele en fonetische overeenstemming met het oudere merk vertoont.’
18
Wat in de tweede plaats de vergelijking van de conflicterende tekens uit begripsmatig oogpunt betreft, heeft het Gerecht in punt 26 van het bestreden arrest ingestemd met de vaststelling van de kamer van beroep dat het feit dat in het Spaans het adjectief ‘magnético’ voorkomt, dat het relevante publiek vaak gebruikt om een artikel met magnetische eigenschappen aan te duiden, tot gevolg heeft dat dit publiek het oudere merk zal associëren met voorwerpen met dergelijke eigenschappen. Het heeft geoordeeld dat de kamer van beroep in deze context terecht had vastgesteld dat het aangevraagde beeld- en woordmerk en het oudere merk begripsmatig niet overeenstemden.
19
Op basis van deze vaststellingen heeft het Gerecht, in punt 29 van het bestreden arrest, geoordeeld dat het oudere merk een zeer geringe overeenstemming met het aangevraagde beeldmerk en een gemiddelde overeenstemming met het aangevraagde woordmerk vertoont.
20
Ten slotte heeft het Gerecht rekwirantes betoog onderzocht waarbij zij betwistte dat het oudere merk een gemiddeld onderscheidend vermogen bezat.
21
Dienaangaande heeft het Gerecht, na eraan te hebben herinnerd dat het relevante publiek het oudere merk zal associëren met voorwerpen met magnetische eigenschappen, in punt 32 van het bestreden arrest opgemerkt dat rekwirante voor het BHIM een reeks elementen had aangedragen die aantoonden dat het benadrukken van de magnetische eigenschappen van de spellen en het speelgoed een courante praktijk is van zij die in de betrokken sector actief zijn. In deze omstandigheden heeft het Gerecht in punt 33 van het bestreden arrest geoordeeld dat het oudere merk MAGNET 4 een boodschap overbrengt die het relevante publiek in verband kan brengen met de kenmerken van de waren waarvoor het is ingeschreven, die dezelfde zijn als de waren waarop het aangevraagde beeldmerk en het aangevraagde woordmerk betrekking hebben. Het Gerecht is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat het oudere merk geen gemiddeld, maar een zwak onderscheidend vermogen bezat.
22
Gelet op al deze overwegingen heeft het Gerecht in punt 34 van het bestreden arrest geoordeeld dat de kamer van beroep blijk had gegeven van een onjuiste beoordeling door vast te stellen dat er sprake was van gevaar voor verwarring van het aangevraagde beeldmerk met het oudere merk.
23
In punt 35 van dit arrest heeft het Gerecht daarentegen geoordeeld dat aangezien de overeenstemming van het aangevraagde woordmerk met het oudere merk meer uitgesproken is, diende te worden ingestemd met de vaststelling van de kamer van beroep dat er, erop gelet dat zij betrekking hebben op dezelfde waren en ondanks het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk, sprake is van gevaar voor verwarring van deze merken.
24
Bijgevolg heeft het Gerecht in zaak T-604/11 de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM inzake het beeldmerk
vernietigd, en in zaak T-292/12 de vordering tot vernietiging van de beslissing van deze kamer inzake het woordmerk MAGNEXT afgewezen.
Conclusies van partijen voor het Hof
25
Rekwirante verzoekt het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen voor zover het Gerecht daarbij haar beroep tot vernietiging in zaak T-292/12 heeft verworpen;
- —
de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen indien nodig, en
- —
verweerder te verwijzen in de kosten.
26
Het BHIM verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen, en
- —
rekwirante te verwijzen in de kosten.
Hogere voorziening
27
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aan, en ontoereikende motivering van het bestreden arrest.
Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009
28
Dit middel bestaat uit vier onderdelen.
Eerste en tweede onderdeel
— Argumenten van partijen
29
Verzoekster stelt dat het Gerecht bij zijn beoordeling van het verwarringsgevaar de feiten onjuist heeft opgevat en de in de rechtspraak vastgestelde beginselen heeft geschonden, ten eerste, door het element ‘MAGNET’ van het oudere merk MAGNET 4 als dominerend aan te merken, terwijl het had vastgesteld dat dit element beschrijvend is, en, ten tweede, door geen rekening te houden met het cijfer ‘4’, dat deel uitmaakt van dit merk.
30
Het BHIM meent dat dit betoog niet-ontvankelijk of, subsidiair, kennelijk ongegrond is.
— Beoordeling door het Hof
31
Zoals het Gerecht in punt 21 van het bestreden arrest op goede gronden in herinnering heeft gebracht, dient de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze merken wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen (zie met name arresten BHIM/Shaker, C-334/05 P, EU:C:2007:333, punt 35, en Nestlé/BHIM, C-193/06 P, EU:C:2007:539, punt 34).
32
Bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken mag niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk in de beschouwing worden betrokken en worden vergeleken met een ander merk. Bij een dergelijke vergelijking moeten de betrokken merken juist elk in hun geheel worden onderzocht, hetgeen niet uitsluit dat de totaalindruk die een samengesteld merk bij het relevante publiek nalaat, in bepaalde omstandigheden door een of meerdere bestanddelen ervan kan worden gedomineerd (zie met name arresten BHIM/Shaker, EU:C:2007:333, punt 41, en United States Polo Association/BHIM, C-327/11 P, EU:C:2012:550, punt 57).
33
In casu heeft het Gerecht bij de beoordeling van de fonetische en de visuele overeenstemming van de conflicterende tekens, in punt 25 van het bestreden arrest, vastgesteld dat in het oudere merk MAGNET 4 de term ‘magnet’ als het dominerende bestanddeel moet worden beschouwd.
34
Voor zover rekwirante stelt dat een dergelijke kwalificatie onverenigbaar is met het beschrijvende karakter dat het Gerecht aan deze term heeft toegeschreven in punt 26 van het bestreden arrest, kan worden volstaan met de opmerking dat zelfs indien een woordelement als louter beschrijvend moet worden beschouwd, dit beschrijvende karakter niet eraan in de weg staat dat wordt vastgesteld dat dit element dominerend is voor de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens (zie in die zin beschikking Muñoz Arraiza/BHIM, C-388/10 P, EU:C:2011:185, punt 65).
35
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het middel inzake schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 worden afgewezen.
36
Voor zover rekwirante het Gerecht verwijt dat het bij zijn beoordeling van het verwarringsgevaar geen rekening heeft gehouden met het cijfer ‘4’, dat deel uitmaakt van het oudere merk, blijkt uit de lezing van punt 25 van het bestreden arrest dat het Gerecht zich voor de beoordeling van de visuele en de fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens heeft beperkt tot de vaststelling dat het woordmerk waarvan om inschrijving werd verzocht, MAGNEXT, slechts verschilt van het element ‘magnet’ van het oudere merk, MAGNET 4, door de hoofdletter ‘X’.
37
Dat geen rekening werd gehouden met het cijfer ‘4’ in het merk MAGNET 4, moet inderdaad in verband worden gebracht met de uitdrukkelijke kwalificatie in dit punt 25 van het bestreden arrest van het element ‘magnet’ als het dominerende bestanddeel van dit merk.
38
Uit de in punt 32 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak blijkt immers dat in bepaalde omstandigheden de overeenstemming kan worden beoordeeld op basis van enkel het dominerende bestanddeel van een samengesteld merk. Deze rechtspraak betreft evenwel enkel uitzonderlijke situaties (beschikking Repsol/BHIM, C-466/13 P, EU:C:2014:2331, punt 83), en alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn voor de door dit merk opgeroepen totaalindruk, kan de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld (zie met name arresten Aceites del Sur-Coosur/Koipe, C-498/07 P, EU:C:2009:503, punt 62, en United States Polo Association/BHIM, EU:C:2012:550, punt 57).
39
In punt 25 van het bestreden arrest beperkt het Gerecht zich echter tot de vaststelling van het dominerende karakter van het element ‘magnet’ in het oudere merk, zonder enige analyse van de kenmerken van het andere element van dit merk, namelijk het cijfer ‘4’, waaruit zou blijken dat dit element te verwaarlozen zou zijn.
40
Hoewel punt 25 van het bestreden arrest — zoals het BHIM heeft benadrukt — verwijst naar punt 22 ervan, dat betrekking heeft op de visuele overeenstemming van het aangevraagde beeldmerk met het oudere merk, wordt in punt 22 enkel melding gemaakt van de vaststelling van het Gerecht dat het cijfer ‘4’ niet voorkomt in het aangevraagde beeldmerk, en bevat dit punt geen beoordeling van de visuele indruk die dit cijfer in de context van het oudere merk oproept, waaruit zou blijken dat deze indruk te verwaarlozen is.
41
In punt 23 van het bestreden arrest, dat betrekking heeft op de fonetische overeenstemming van het aangevraagde beeldmerk met het oudere merk, waarnaar punt 25 van het bestreden arrest ook verwijst, wordt niet vermeld dat het oudere merk het cijfer ‘4’ bevat. In het bijzonder bevat dit punt geen verwijzing naar de uitspraak van dit cijfer als ‘cuatro’, zoals dit wordt uitgesproken in het Spaans, dat door het voor dit merk relevant geachte publiek wordt gebruikt, en geen beoordeling waaruit zou blijken dat de door deze klank opgeroepen fonetische indruk te verwaarlozen zou zijn.
42
Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het de betrokken merken niet heeft vergeleken door elk van deze merken in hun geheel te onderzoeken.
43
Het tweede onderdeel van het middel inzake schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 is derhalve gegrond.
Derde en vierde onderdeel
— Argumenten van partijen
44
Rekwirante verwijt het Gerecht dat het de feiten onjuist heeft opgevat door te oordelen dat de conflicterende merken gemiddeld fonetisch overeenstemden, terwijl het de mate van fonetische overeenstemming van het in zaak T-604/11 aan de orde zijnde beeldmerk en het oudere merk zeer gering heeft geacht. Het beeldmerk en het woordmerk MAGNEXT, die in casu aan de orde zijn, bestaan echter uit dezelfde letters en worden dus op identieke wijze uitgesproken.
45
Rekwirante verwijt het Gerecht ook dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de conflicterende merken te beschouwen als gemiddeld overeenstemmend op visueel vlak, terwijl het woordmerk MAGNEXT, net als het beeldmerk, bestaat uit twee elementen ‘mag’ en ‘next’, en dat het element ‘next’, dat overeenstemt met de vertrouwde Engelse term ‘next’, als het dominerende bestanddeel had moeten worden beschouwd.
46
Het BHIM meent dat dit betoog niet-ontvankelijk is of, subsidiair, kennelijk ongegrond.
— Beoordeling door het Hof
47
Overeenkomstig artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsmede om de bewijselementen te beoordelen. De beoordeling van deze feiten en bewijselementen levert dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig in hogere voorziening vatbaar is voor toetsing door het Hof (zie met name arresten Nestlé/BHIM, EU:C:2007:539, punt 53, en United States Polo Association/BHIM, EU:C:2012:550, punt 62).
48
De beoordeling van de fonetische en de visuele overeenstemming van conflicterende tekens vormt een feitelijke beoordeling (zie in die zin met name beschikking Longevity Health Products/BHIM, C-311/14 P, EU:C:2015:23, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en kan dus enkel in het geval van een onjuiste opvatting van deze feiten het voorwerp uitmaken van een hogere voorziening.
49
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof, een dergelijke onjuiste opvatting duidelijk moet blijken uit de dossierstukken, zonder dat een nieuwe beoordeling van de feiten en het bewijs noodzakelijk is (zie met name beschikking Mundipharma/BHIM, C-669/13 P, EU:C:2014:2308, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
In casu zij vastgesteld dat hoewel het bestreden arrest volgens rekwirante berust op een onjuiste voorstelling van de feiten en de bewijzen op basis waarvan het Gerecht de fonetische en de visuele overeenstemming van de conflicterende tekens heeft beoordeeld, de argumenten die zij ter ondersteuning van deze stelling ontwikkelt, zich in wezen beperken tot een herhaling van het standpunt dat zij reeds heeft uiteengezet in de bij het Gerecht ingediende schrifturen en geen specifieke juridische argumentatie bevatten op basis waarvan, naast een beweerdelijk onjuiste beoordeling van bepaalde feiten door het Gerecht, een onjuiste opvatting van de feiten in het bestreden arrest kan worden aangetoond.
51
Daaruit volgt dat het derde en het vierde onderdeel van het middel inzake schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Ontoereikende motivering van het bestreden arrest
Argumenten van partijen
52
Rekwirante voert aan dat het Gerecht in punt 35 van het bestreden arrest geen omstandige motivering heeft gegeven die, tegen de achtergrond van een correcte beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens op visueel en fonetisch vlak, het oordeel rechtvaardigt dat er sprake is van gevaar voor verwarring van deze tekens. Het arrest is dus ontoereikend gemotiveerd.
53
Het BHIM meent dat het bestreden arrest rechtens genoegzaam is gemotiveerd.
Beoordeling door het Hof
54
Volgens vaste rechtspraak houdt de motiveringsplicht van het Gerecht — die voortvloeit uit artikel 36 van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut op het Gerecht van toepassing is, en uit artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht — niet in dat het Gerecht een uiteenzetting moet geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen volgt, en kan de motivering van het Gerecht dus impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (zie met name arresten Edwin/BHIM, C-263/09 P, EU:C:2011:452, punt 64, en Isdin/Bial-Portela, C-597/12 P, EU:C:2013:672, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
In casu zij opgemerkt dat punt 35 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht vaststelt dat gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens bestaat, een concluderend punt is dat impliciet, maar duidelijk steunt op de vaststellingen in de voorgaande punten van dat arrest met betrekking tot de overeenstemming op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak van het woordmerk waarvan om inschrijving werd verzocht en het oudere merk, en met betrekking tot het onderscheidend vermogen van het oudere merk.
56
Aangaande de vaststellingen van het Gerecht inzake de visuele en de fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens, waarvan rekwirante betwist dat zij steun kunnen bieden voor de conclusie die het Gerecht daaruit trekt met betrekking tot het bestaan van verwarringsgevaar, is in de punten 33 en 36 van dit arrest reeds opgemerkt dat het Gerecht voor het merk MAGNET 4 enkel het element ‘magnet’, dat het als dominerend heeft aangemerkt, in overweging heeft genomen, zonder rekening te houden met het cijfer ‘4’.
57
Ten eerste heeft het Gerecht geen motivering gegeven, zelfs niet impliciet, op basis waarvan het mogelijk is om de redenen te kennen waarom het genoemd element als dominerend heeft aangemerkt (zie supra punt 39 van dit arrest).
58
Ten tweede heeft het Gerecht evenmin, al was het maar impliciet, zijn beslissing gemotiveerd om het cijfer ‘4’ niet te betrekken bij zijn beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens (zie supra punten 39 tot en met 41 van dit arrest).
59
Daaruit volgt dat, aangezien de vaststelling van het Gerecht in punt 35 van het bestreden arrest dat er sprake is van verwarringsgevaar, is gebaseerd op een ontoereikend gemotiveerde beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens op visueel en fonetisch vlak, deze vaststelling zelf onvoldoende is gemotiveerd.
60
Gelet op alle voorgaande overwegingen, met name in de punten 42, 43 en 59 van dit arrest, dient punt 4 van het dictum van het bestreden arrest te worden vernietigd.
Beroep voor het Gerecht
61
Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
62
In casu is het Hof van oordeel dat de zaak niet in staat van wijzen is, omdat het aan het Gerecht staat om zijn beoordeling van de feiten te vervolledigen om het verwarringsgevaar globaal te beoordelen overeenkomstig de vereisten van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 207/2009.
63
Bijgevolg dient de zaak naar het Gerecht te worden terugverwezen.
Kosten
64
Daar de zaak naar het Gerecht wordt terugverwezen, dient de beslissing omtrent de kosten van de onderhavige hogere voorziening te worden aangehouden.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart:
- 1)
Punt 4 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Mega Brands/BHIM — Diset (MAGNEXT) (T-604/11 en T-292/12, EU:T:2014:56) wordt vernietigd.
- 2)
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.
- 3)
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑03‑2015