Rb. Den Haag, 27-01-2017, nr. C-09-517466 FA RK 16-6679
ECLI:NL:RBDHA:2017:945
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-01-2017
- Zaaknummer
C-09-517466 FA RK 16-6679
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:945, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑01‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2017/91 met annotatie van prof. mr. I. Sumner
Uitspraak 27‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Verzoek tot teruggeleiding van kinderen uit Ivoorkust naar Nederland: Nederlandse rechter niet bevoegd.
Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-6679
Zaaknummer: C/09/517466
Datum beschikking: 27 januari 2017
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 31 augustus 2016 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
verzoeker, hierna de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. van Toorn te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift.
Op 19 oktober 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader en zijn advocaat.
De rechtbank is gebleken dat de moeder geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland heeft. De moeder is openbaar opgeroepen in de Staatscourant d.d. [datum] , nummer [nummer] , zoals blijkt uit de door de griffier in het dossier gevoegde gegevens. De moeder is evenwel niet verschenen.
De rechtbank heeft de vader in de gelegenheid gesteld om na de zitting de volgende nadere informatie te verschaffen:
- -
bewijs dat de na te noemen kinderen daadwerkelijk op dit moment in Ivoorkust verblijven;
- -
schriftelijke informatie van een advocaat uit Ivoorkust over de mogelijkheden tot het voeren van een vergelijkbare procedure in Ivoorkust;
- -
indien dit aan de orde zou zijn, informatie over eventueel benodigde documenten of beschikkingen uit Nederland ten behoeve van een dergelijke procedure.
De advocaat heeft de rechtbank, na een eerder verleend uitstel, bij brief van 14 december 2016 bericht gestuurd.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vader luidt – kort weergegeven – de terugkeer te gelasten van de minderjarigen [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] naar Nederland, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.
Feiten
- Bij brief van [datum] heeft de Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken een kennisgeving gestuurd van de inschrijving van de echtscheiding/huwelijksontbinding of beëindiging/ontbinding partnerschap op [datum] tussen [de vader] en [de moeder] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- Uit de moeder is voorts op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren: [de minderjarige 4] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit.
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, volgens de basisregistratie persoonsgegevens (BRP), sedert 5 september 2013 geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika.
- Op 8 september 2015 heeft de moeder aan de school van [de minderjarige 3] het volgende bericht gestuurd: “Ik ben nu op reis met [de minderjarige 3] naar de andere kinderen. (..) verrassing, ik had de visa bijna een jaar maar ik kon niet de ticket kopen. (..) Ik kan ook niet vertellen wanneer [de minderjarige 3] … proberen. U hoor wel van me als ik het zeker weet.”
- De moeder, [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] zijn op 1 februari 2016 opgenomen in de BRP als geëmigreerd naar een onbekend adres.
- De vader, de moeder, [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 160070.
Beoordeling
Rechtsmacht
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland is partij bij het Verdrag.
Ter zitting is namens de vader meegedeeld dat het verzoek tot teruggeleiding van [de minderjarige 4] niet wordt gehandhaafd, omdat hij niet kan aantonen dat hij gezag over haar heeft.
Omdat de vader teruggeleiding van [de minderjarige 3] vanuit Ivoorkust verzoekt moet de rechtbank allereerst nagaan of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het verzoek kennis te nemen.
De vader stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, omdat Ivoorkust geen partij is bij het Verdrag, aldaar geen met de teruggeleiding vergelijkbare procedure bestaat en het verzoek voldoende aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtssfeer. De vader en de kinderen hebben immers allen de Nederlandse nationaliteit en zijn in Nederland woonachtig (geweest).
De rechtbank stelt voorop dat Ivoorkust, de staat waar [de minderjarige 3] volgens de vader verblijft, geen partij is bij het Verdrag. Op grond van artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is deze wet tevens van toepassing in gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst. De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen.
In het Verdrag is niet geregeld welke rechterlijke autoriteit in geval van een rechtstreeks bij de rechter ingediend verzoek tot teruggeleiding bevoegd is daarvan kennis te nemen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat – gelet op de systematiek van het Verdrag – moet worden aangenomen dat een op het Verdrag gebaseerd verzoek tot teruggeleiding van een kind dat, naar zeggen van de verzoekende ouder, ongeoorloofd is overgebracht vanuit de verdragsluitende staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft naar een andere verdragsluitende staat, of in die andere staat wordt vastgehouden, slechts kan worden ingediend bij de rechter van de staat waar het kind zich bevindt (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834).
Vast staat dat [de minderjarige 3] zich in elk geval niet in Nederland bevindt, zodat de Nederlandse rechter in beginsel niet bevoegd is van het teruggeleidingsverzoek kennis te nemen.
Deze rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat zij niettemin bevoegd is kennis te nemen van een verzoek tot teruggeleiding van een kind dat zich niet in Nederland bevindt indien:(i) dit kind zich bevindt in een niet-verdragsluitende staat,(ii) vast staat dat in de niet verdragsstaat geen snelle (gerechtelijke) procedure tot teruggeleiding mogelijk is én(iii) de zaak overigens voldoende aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtssfeer. De rechtbank zal in het hiernavolgende bespreken of aan de hiervoor vermelde voorwaarden is voldaan.
De vader stelt dat [de minderjarige 3] zich in Ivoorkust bevindt. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij van iemand uit zijn kennissenkring heeft gehoord dat de moeder met [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] in de hoofdstad van Ivoorkust woont. Deze kennis heeft deze inlichtingen via via verkregen en de bron zou een familielid van de moeder zijn geweest. Wie dit familielid is, weet de vader niet. De vader heeft, nadat hij na de zitting daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid was gesteld, op het punt van het verblijf van [de minderjarige 3] in Ivoorkust geen nader bewijs aangeleverd of enige nadere informatie op dit punt aan de rechtbank verschaft.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de kinderen met de moeder – die in Ivoorkust is geboren – daar verblijven, is de door de vader gegeven informatie voor de rechtbank onvoldoende concreet terwijl de betrouwbaarheid van deze informatie kan niet worden beoordeeld. Op basis van deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat de minderjarigen zich daadwerkelijk in Ivoorkust bevinden. Dit geldt te meer omdat de school van de moeder heeft vernomen dat zij met de kinderen naar haar ouders in de Verenigde Staten is vertrokken. Dit laatste staat ook vermeld in de BRP. Daarom kan niet worden uitgesloten dat [de minderjarige 3] zich in de Verenigde Staten bevindt. Dit land is wel aangesloten bij het Verdrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [de minderjarige 3] zich in een niet verdragsluitende staat bevindt.
Indien de rechtbank zou uitgaan van de veronderstelling dat [de minderjarige 3] zich daadwerkelijk in Ivoorkust bevindt, geldt dat de man de rechtbank onvoldoende concrete informatie heeft verschaft waaruit volgt dat er in Ivoorkust geen met de teruggeleidingsprocedure vergelijkbare snelle (gerechtelijke) procedure kan worden gevoerd om [de minderjarige 3] naar Nederland terug te geleiden. Ivoorkust kent een rechtssysteem dat is gebaseerd op het Franse rechtsstelsel en waarin het mogelijk is echtscheidingsprocedures te voeren. Tegen deze achtergrond is de enkele mededeling dat het niet is gelukt een advies te verkrijgen van advocaten in Ivoorkust over een vergelijkbare procesgang onvoldoende. Hieruit volgt immers niet dat een dergelijke rechtsgang niet beschikbaar is. Daarbij komt dat de vader niet heeft gespecificeerd en/of onderbouwd op welke wijze en bij wie/welke instantie hij (middels zijn advocaat) heeft getracht informatie te verkrijgen.
Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat de vader wanhopig is en zijn dochter(s) heel graag terug wil halen naar Nederland, moet zij tot de slotsom komen dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat [de minderjarige 3] zich in een niet-verdragsluitende staat bevindt. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat een gerechtelijke procedure die tot teruggeleiding van [de minderjarige 3] kan leiden, aldaar onmogelijk is. De rechtbank is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot teruggeleiding van [de minderjarige 3] naar Nederland.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, N.B. Verkleij en H.M. Boone, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2017. | ||
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing. | ||