Hof Arnhem, 18-01-2011, nr. 09/00281, nr. 09/00284
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2303
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
18-01-2011
- Zaaknummer
09/00281
09/00284
- LJN
BP2303
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2303, Uitspraak, Hof Arnhem, 18‑01‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2011/463 met annotatie van mr. V.M. Maat
Uitspraak 18‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bekendmaking aanslagen aan in buitenland wonende belastingplichtige. Aanslag IB 2001 niet tijdig vastgesteld.
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 09/00281 tot en met 09/00284
uitspraakdatum: 18 januari 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 23 juni 2009, nummers AWB 08/2682, AWB 08/2685, AWB 08/2687, AWB 08/2689, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 tot en met 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Gelijktijdig met de aanslagen zijn bij beschikking boeten opgelegd en bedragen aan heffingsrente vastgesteld. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheids¬verzekering zelfstandigen opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de aanslagen en, naar het Hof begrijpt, de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard, het beroep inzake de boeten gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd en de Inspecteur gelast nieuwe uitspraken op bezwaar te doen.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen is op 4 augustus 2009 ter griffie van het Hof ingekomen en is aangevuld bij brief van 7 oktober 2009.
1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Bij faxbericht van 25 mei 2010 heeft de Inspecteur nadere inlichtingen verschaft.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010 te Arnhem. De gemachtigde van belanghebbende is daar verschenen, alsmede de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Nadat ter zitting is gebleken dat het vooronderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek ter zitting geschorst en is het vooronderzoek hervat. Namens belanghebbende zijn bij brief met bijlagen van 18 juni 2010 nadere inlichtingen verstrekt. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 8 juli 2010. Partijen hebben toestemming verleend te beslissen zonder nader onderzoek ter zitting, waarop het Hof het onderzoek heeft gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1. Tot 1 januari 1986 is belanghebbende ingeschreven geweest in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) in Nederland. Vanaf voornoemde datum heeft belanghebbende zich uitgeschreven uit dit register en heeft daarbij als nieuw adres a-straat 1 te Q, Duitsland opgegeven.
2.2. Van oktober 1995 tot november 2003 was belanghebbende in Duitsland op het adres b-straat 1 te R, ingeschreven in de bevolkingsadministratie van R.
2.3. De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende met dagtekening 9 juli 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd.
2.4. De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende met dagtekening 22 juli 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd.
2.5. Belanghebbende heeft bij brief van 18 augustus 2005, door de Inspecteur ontvangen op 22 augustus 2005, bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
2.6. Met dagtekening 27 januari 2006 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur dat zijn adres is: c-straat 1, S, New Zealand.
2.7. De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende met dagtekening 3 mei 2006 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2003 opgelegd.
2.8. Met dagtekening 19 mei 2008 schrijft de ontvanger van de Belastingdienst/P aan belanghebbende dat het verleende uitstel van betaling voor de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheids¬verzekering zelfstandigen voor de jaren 2001 tot en met 2003 “is vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn inmiddels is verstreken of op het bezwaar of beroepschrift inmiddels is beslist”.
2.9. De Ontvanger heeft aan belanghebbende op diens verzoek op het adres d-straat 1 te T op 12 november 2004 een debiteurenoverzicht gezonden, waarop de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 stond vermeld en dat belanghebbende op 18 mei 2005 aan de Ontvanger heeft verklaard bezwaar te gaan maken tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.
2.10. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2005 aan het bevolkingsregister meegedeeld dat zijn woonadres is gewijzigd in e-straat 1, U, Nieuw-Zeeland.
2.11. Belanghebbende heeft op 7 februari 2006 het bevolkingsregister bericht dat zijn woonadres is gewijzigd in c-straat 1, S, Nieuw-Zeeland.
2.12. Op 25 januari 2006 ontving de Inspecteur een faxbericht van belanghebbende met onder meer de volgende inhoud:
“ U 28 October 2005
(…)
Betreft: Aanslag Jaar 2002
Aanslag #: 123.45.678.H.26
Dagtekening: 7 october 2005
Bedrag: Euro 18,738.00
Mijne Heren,
Hiermede maak ik bezwaar tegen bovengemelde aanslag en verzoek ik om uitstel van betaling.
Sinds 1990 ben ik niet meer woonachtig in Nederland en ben daarom zeer verwonderd over deze aanslag.
Ik verzoek u dan ook om deze aanslag te vernietigen.
Hoogachtend,
X ”
2.13. Met dagtekening 23 oktober 2006 schreef belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:
“ Betreft: Inkomstenbelasting Premie volksverzekering
Wet arbeidsongeschiktheid verzekeringen zelfstandigen
Kenmerk: 123.45.678
Geachte heer/mevrouw
In uw schrijven van 9 10 2006 zijn er ook nog aanslagen over de jaren 2001 en 2002 opgevoerd. In deze jaren was ik ook in Duitsland woonachtig en ook daar belastingplichtig. Ik verzoek u ook deze aanslagen tot nul te reduceren.
(…)
X
c-straat 1
S
New Zealand ”
De Inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheids¬verzekering zelfstandigen voor het jaar 2003.
2.14. De Inspecteur heeft de volgende verklaring overgelegd:
“ Hierbij verklaar ik, A, medewerker bij de Belastingdienst, dat de aanslag IB/PH 2003 met aanslagnummer 0123.45.678.H.36 (dagtekening 3 mei 2006) t.n.v. X d.d. 27 04 2006 in de partij met generatienummer 2141 ter post is aangeboden.
(…)
Naam: A
Functie: Service-specialist/productiecoördinator
Datum: 23 juli 2009 ”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren tegen de aanslagen.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar en vernietiging, subsidiair vermindering van de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn stelling dat de Inspecteur de in geding zijnde aanslagen niet heeft vastgesteld, ingetrokken. Ter zijde merkt het Hof op dat gegrondbevinding van deze stelling zou leiden tot de conclusie dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren, aangezien in dat geval de bezwaren zijn gericht tegen niet bestaande besluiten.
4.2. De Inspecteur stelt dat hij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 met dagtekening 9 juli 2004 op 6 juli 2004 ter post heeft aangeboden. Voorts stelt de Inspecteur dat het aanslagbiljet is gezonden aan belanghebbende op het adres dat voorkomt in het door de Belastingdienst bijgehouden bestand Beheer van Relaties (BVR), dat dat bestand wordt bijgehouden aan de hand van de GBA en dat als adres van belanghebbende sinds 1 januari 1986 en ook nog ten tijde van de verzending van het aanslagbiljet was opgenomen: a-straat 1, Q, BRD. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het op de weg van belanghebbende had gelegen latere adreswijzigingen door te geven aan de Belastingdienst. De Inspecteur erkent dat belanghebbende van oktober 1995 tot november 2003 niet op het vermelde adres in Q heeft gewoond, maar in R.
4.3. Belanghebbende stelt dat hij in juli 2004 niet meer op het hiervoor vermelde adres in Q woonde en dat hij deze aanslag nooit heeft ontvangen. Daaruit trekt belanghebbende de conclusie dat de aanslag niet tijdig is vastgesteld.
4.4. De bevoegdheid een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vast te stellen verloopt, indien zoals in dit geval voor het doen van aangifte geen uitstel is verleend, door verloop van drie jaren na het einde van het belastingjaar (artikel 11, derde lid, eerste volzin, en vierde lid van de AWR). Als dagtekening van vaststelling van een belastingaanslag geldt de dagtekening van het aanslagbiljet waaruit van die aanslag blijkt (artikel 5 van de AWR). Indien de dagtekening van het aanslagbiljet wel, maar de terpostbezorging daarvan niet binnen de voor het vaststellen van de aanslag geldende wettelijke termijn heeft plaatsgevonden, komt de datum van terpostbezorging van het aanslagbiljet in de plaats van de dagtekening daarvan (HR 7 februari 1990, nr. 26.377, LJN ZC4226). Indien het aanslagbiljet als gevolg van een aan de belastingadministratie te verwijten onjuiste adressering door de belastingplichtige niet binnen de termijn is ontvangen, geldt als datum van terpostbezorging de datum van verzending aan het juiste adres. Dit lijdt uitzondering indien de belastingplichtige niettemin binnen de termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet en daarom bij hem geen twijfel erover kan hebben bestaan dat de aanslag was vastgesteld binnen die termijn (HR 6 december 1989, nr. 25.909, LJN ZC4175).
4.5. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij in 2004 niet meer op het hiervoor vermelde adres in Q woonde. De Inspecteur heeft tegenover de ontkenning door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het aanslagbiljet binnen de driejaarstermijn, dus uiterlijk 31 december 2004, heeft ontvangen. Het Hof acht aannemelijk dat het niet ontvangen een gevolg is van een onjuiste adressering van het aanslagbiljet, namelijk aan een adres waar belanghebbende niet meer woonde.
4.6. De Inspecteur stelt dat de onjuiste adressering hem niet te wijten is, nu het aanslagbiljet is gezonden naar het laatste bekende adres van belanghebbende en belanghebbende heeft verzuimd zijn adreswijzigingen door te geven aan de Inspecteur, hoewel hij betrokken was bij een in Nederland gevestigde besloten vennootschap en enkele in Nederland gevestigde vennootschappen onder firma. Voorts acht de Inspecteur van belang dat belanghebbende, naar hij stelt, gehouden was te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Daarnaast stelt de Inspecteur dat belanghebbende in Nederland woonde en zijn adreswijzigingen had moeten doorgeven ten behoeve van de GBA.
4.7. Zijn stelling dat belanghebbende in Nederland woonde ondersteunt de Inspecteur met de stelling dat belanghebbende tegenover een controlerend ambtenaar heeft verklaard vaak voor langere perioden in het buitenland te verblijven, dat belanghebbende tegenover de FIOD heeft verklaard dat het adres in Nieuw-Zeeland eigenlijk zijn vakantieadres is, dat belanghebbende meerdere malen aan inspecteurs heeft verklaard al lange tijd te wonen in Z en dat belanghebbende meerdere malen heeft aangegeven zich niet in het Nederlandse bevolkingsregister te willen inschrijven en in correspondentie met de Belastingdienst bewust nimmer zijn woonadres en vaak ook geen correspondentieadres vermeldt.
4.8. Belanghebbende stelt daartegenover dat het op de weg van de Belastingdienst had gelegen nader onderzoek te doen naar zijn woonplaats dan wel de aanslag op andere wijze, bijvoorbeeld door betekening, bekend te maken.
4.9. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2004 in Nederland woonde. Naar het oordeel van het Hof rustte op belanghebbende, die niet in Nederland woonde, niet de plicht ten behoeve van de GBA zijn adreswijzigingen in het buitenland door te geven. Niet alleen is een plicht daartoe in geen enkele wet opgenomen, ook wordt een dergelijk gegeven niet in de GBA opgenomen (artikel 53 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens). Voorts bestond voor belanghebbende niet de verplichting adreswijzigingen door te geven aan de Belastingdienst, nu van een lopende briefwisseling geen sprake was. De door de Inspecteur aangevoerde omstandigheden doen daaraan niet af. Naar ’s Hofs oordeel had het op de weg van de Belastingdienst gelegen onderzoek te doen naar het adres waar belanghebbende kon worden bereikt, nu het bij haar bekende adres sinds 1986 was opgenomen en gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst in of kort voor 2004 werd bevestigd dat dit het adres van belanghebbende was. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat toezending aan dat adres geen bekendmaking van de aanslag is. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslag uiterlijk 31 december 2004 op andere wijze bekend is gemaakt of dat belanghebbende niettemin binnen de termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet. Daaruit volgt dat de aanslag niet tijdig is vastgesteld. Het Hof zal daarom de aanslag vernietigen.
4.10. Het biljet met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is, naar de Inspecteur stelt, met dagtekening 22 juli 2005 op 15 juli 2005 gezonden aan het hiervoor vermelde adres in Q. Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, is deze toezending naar ’s Hofs oordeel geen bekendmaking van de aanslag.
4.11. De Inspecteur stelt dat het aanslagbiljet retour is ontvangen en op 9 augustus 2005 is verzonden aan het adres d-straat 1 te T, het vestigingsadres van het bedrijf van belanghebbende. De Inspecteur wijst er in dit verband op dat het uitreiken van een stuk aan een persoon die niet binnen het Rijk een vaste woonplaats heeft, ook kan geschieden aan de binnen het Rijk gelegen vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (artikel 58 van de AWR).
4.12. Het Hof acht aannemelijk dat het aanslagbiljet op 9 augustus 2005 is verzonden aan het vermelde adres in T. Naar het oordeel van het Hof is de aanslag daarmee bekendgemaakt. Weliswaar woonde belanghebbende niet op dat adres, maar nu het woonadres van belanghebbende niet was opgenomen in de GBA, kon hij de aanslag bekend maken door toezending aan het vestigingsadres van enkele bedrijven waarmee belanghebbende nauwe banden onderhield en waarheen hij op het verzoek van belanghebbende eerder een debiteurenoverzicht had gezonden. Kennelijk heeft het aanslagbiljet belanghebbende ook bereikt, want in zijn bezwaarschrift vermeldt hij gegevens van het aanslagbiljet en belanghebbende heeft niet gesteld op welke andere wijze hij deze gegevens kende. Daaruit volgt dat deze aanslag tijdig is vastgesteld.
4.13. Belanghebbende heeft op 25 januari 2006 bij faxbericht bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Belanghebbende stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende stelt daartoe primair dat niet vaststaat dat de aanslagen een rechtsmiddelverwijzing bevatten en subsidiair dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was.
4.14. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat het ontbreken van een rechtsmiddel¬verwijzing de reden was van de termijnoverschrijding, kan het gestelde ontbreken daarvan geen grond zijn voor het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was (vergelijk HR 19 maart 2010, nr. 09/02360, LJN BL7959).
4.15. Belanghebbende heeft geen verklaring gegeven waarom het juist geadresseerde aanslagbiljet hem niet korte tijd na de verzending ervan zou hebben bereikt. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening van belanghebbende als hij niet tijdig kennis neemt van juist geadresseerde stukken en kan zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet worden gezegd dat belanghebbende door pas op 25 januari 2006 een bezwaarschrift in te dienen, dat heeft gedaan zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was.
4.16. De termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is derhalve niet verschoonbaar. De Inspecteur heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.17. De biljetten met de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, respectievelijk premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2003 met dagtekening 3 mei 2006 zijn, naar de Inspecteur stelt, op 27 april 2006 verzonden aan het woonadres te S, Nieuw Zeeland. Tot steun voor deze stelling heeft de Inspecteur verwezen naar de hiervoor onder 2.13 aangehaalde verklaring. Het Hof acht deze stelling aannemelijk.
4.18. Met toezending aan het vermelde adres heeft de Inspecteur de aanslagen op de juiste wijze bekendgemaakt. Dit adres had belanghebbende immers enkele maanden tevoren aan de GBA opgegeven als zijn adres en niet gesteld of gebleken is dat hij inmiddels was verhuisd. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat belanghebbende dit adres als zijn adres vermeldt in zijn brief van 23 oktober 2006 aan de Inspecteur.
4.19. Belanghebbende heeft bij brief van 23 oktober 2006, door de Inspecteur ontvangen op 24 oktober 2006, bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Belanghebbende stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende stelt daartoe primair dat niet vaststaat dat de aanslagen een rechtsmiddelverwijzing bevatten en subsidiair dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was.
4.20. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat het ontbreken van een rechtsmiddel¬verwijzing de reden was van de termijnoverschrijding, kan het gestelde ontbreken daarvan geen grond zijn voor het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was (vergelijk HR 19 maart 2010, nr. 09/02360, LJN BL7959).
4.21. Belanghebbende heeft geen verklaring gegeven waarom het juist geadresseerde aanslagbiljet hem niet korte tijd na de verzending ervan zou hebben bereikt. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening van belanghebbende als hij niet tijdig kennis neemt van juist geadresseerde stukken.
4.22. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank ten onrechte het beroep met betrekking tot het jaar 2001 ongegrond verklaard. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank in zoverre vernietigen, het beroep gegrond verklaren en de desbetreffende aanslag en de daarmee verband houdende heffingsrentebeschikking vernietigen. Met betrekking tot de jaren 2002 en 2003 heeft de Rechtbank de beroepen terecht ongegrond verklaard. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank in zoverre bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 voor de Rechtbank en het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de behandeling van het beroep voor de Rechtbank en op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de behandeling van het hoger beroep. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de heffingsrentebeschikking voor het jaar 2001;
- verklaart het desbetreffende beroep bij de Rechtbank gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 en de daarmee verband houdende heffingsrentebeschikking;
- vernietigt de aanslag en de heffingsrentebeschikking;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1.288; en
- gelast de Staat het griffierecht ad € 39 (eerste aanleg) en € 110 (hoger beroep) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.A. Monsma en R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 18 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.