Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES
Artikel 3.1
Geldend
Geldend vanaf 13-09-2014
- Bronpublicatie:
04-09-2014, Stb. 2014, 321 (uitgifte: 12-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-09-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-09-2014, Stb. 2014, 321 (uitgifte: 12-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
Het brengen, bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel a, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een andere accijnsgoederenplaats wordt aangetoond met een vormvrij geleidedocument waarin ten minste de volgende gegevens zijn opgenomen:
- a.
een uniek doorlopend referentienummer;
- b.
naam, adres, woonplaats en vergunningnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van verzending;
- c.
plaats en datum van verzending;
- d.
het soort vervoermiddel onder vermelding van een identificatiegegeven van dat vervoermiddel;
- e.
naam, adres, woonplaats en vergunningnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van bestemming;
- f.
de soort en hoeveelheid accijnsgoederen alsmede de voor de accijnsheffing van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen;
- g.
voor zover het verpakte accijnsgoederen betreft: het bruto- en nettogewicht;
- h.
het op de overbrenging betrekking hebbende factuurnummer en de datum van facturering;
- i.
naam en telefoonnummer van de persoon die het geleidedocument heeft ondertekend; en
- j.
plaats en datum van ondertekening.
2.
Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.
3.
De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaartoe de accijnsgoederen zijn overgebracht, draagt zorg voor de terugzending van het in het eerste lid bedoelde geleidedocument of van een afschrift daarvan, voorzien van de volgende vermeldingen:
- a.
het adres van het kantoor van de belastingautoriteiten waaronder hij ressorteert;
- b.
de datum en plaats van ontvangst van de accijnsgoederen;
- c.
een eventueel verschil tussen de hoeveelheid ontvangen accijnsgoederen en de op het geleidedocument vermelde hoeveelheid, met dien verstande dat indien er geen verschil is, ‘zending conform’ wordt vermeld; en
- d.
de handtekening van degene die hiertoe door de vergunninghouder is geautoriseerd, van welke autorisatie de belastingautoriteiten in kennis zijn gesteld.
4.
Het geleidedocument of een afschrift daarvan wordt binnen vijf werkdagen na de aanvang van de overbrenging van de accijnsgoederen terugontvangen door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, voorzien van een verklaring van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaartoe de accijnsgoederen zijn overgebracht, dat de accijnsgoederen hun bestemming hebben bereikt en in zijn administratie zijn opgenomen.
5.
Het brengen, bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een plaats buiten de BES eilanden wordt aangetoond met een door de inspecteur voor uitvoer afgetekend exemplaar van de aangifte ten uitvoer, bedoeld in artikel 2.27 van de wet.
6.
Indien het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument niet wordt terugontvangen stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn verzonden de inspecteur daarvan in kennis uiterlijk acht werkdagen na de datum van verzending van de accijnsgoederen.
7.
Indien de inspecteur, onverminderd het achtste en negende lid, niet uiterlijk acht werkdagen na de datum, bedoeld in het zesde lid, ervan in kennis is gesteld dat de accijnsgoederen hun bestemming niet hebben bereikt, worden deze goederen aangemerkt als te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de overbrenging is aangevangen.
8.
Het geleidedocument, bedoeld in het eerste lid, kan op verzoek achterwege blijven indien:
- a.
de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht beschikt over een administratie waarin deze overbrengingen afzonderlijk worden bijgehouden en waaruit naar het oordeel van de inspecteur de overbrengingen op overzichtelijke wijze zijn af te lezen; en
- b.
de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht bij zijn aangifte opgave doet van de door hem in het tijdvak waarover aangifte wordt gedaan zonder geleidedocument overgebrachte accijnsgoederen.
9.
In de opgave, bedoeld in het achtste lid, onderdeel b, worden per overbrenging vermeld:
- a.
de naam, het adres en het vergunningnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaartoe de accijnsgoederen zijn overgebracht;
- b.
de soort, de hoeveelheid en de voor de accijnsheffing van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen; en
- c.
de datum waarop de overbrenging van de accijnsgoederen is aangevangen.
10.
De toestemming voor toepassing van het achtste lid wordt opgenomen in de vergunning voor de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht. Op de toestemming zijn de artikelen 4.31, onderdelen a, c, d, e en f, 4.32 en 4.33 van de wet van overeenkomstige toepassing.
11.
Wanneer een overbrenging als bedoeld in het eerste lid niet plaatsvindt terwijl er reeds een geleidedocument is opgesteld, plaatst de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats, bedoeld in het tweede lid, op dit geleidedocument de vermelding ‘vervallen’ en de reden van het niet-plaatsvinden van de overbrenging. Hij neemt dit vervallen geleidedocument op in zijn administratie.