Hof 's-Hertogenbosch, 25-07-2019, nr. 18/00608
ECLI:NL:GHSHE:2019:2849
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
25-07-2019
- Zaaknummer
18/00608
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:2849, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑07‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:101
- Vindplaatsen
NLF 2019/2448 met annotatie van
NLF 2019/2448 met annotatie van
NTFR 2019/3009
Uitspraak 25‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het instellen van een parkeerschijf op het tijdstip van aankomst is een voorwaarde voor de vrijstelling van betaald parkeren. Dat volgt uit de verordening en de aanwezige bebording. Dat belanghebbende de parkeerschijf onjuist heeft ingesteld komt voor zijn rekening en risico. De verklaringen van belanghebbende, zijn echtgenote en enkele derden doen er niet aan af dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00608
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 28 september 2018, nummer AWB 18/792, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62,30 (hierna: de naheffingsaanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 126. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op 26 november 2017 stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats aan de Walramstraat te Sittard. Dit is een parkeerplaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tot de gedingstukken behoren foto’s waaruit volgt dat op de aanwezige bebording bij de desbetreffende gehandicaptenparkeerplaats staat ‘Gratis parkeren voor max. 3 uur’. Dit bord is voorzien van een afbeelding van een parkeerschijf.
2.2.
Op 26 november 2017 om 14:07 uur heeft de parkeercontroleur aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd, die bestaat uit een bedrag van € 1,30 aan verschuldigde belasting en € 61 aan kosten naheffing. Uit de tot de stukken van het geding behorende foto’s van de parkeercontroleur volgt dat een geldige Europese Gehandicaptenparkeerkaart en een parkeerschijf die is ingesteld op 15:30 uur achter de voorruit van de auto geplaatst waren.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 9a van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Sittard-Geleen 2017 (hierna: Verordening) luidt als volgt:
“Artikel 9 A Vrijstelling
Houders van een geldige Europese Gehandicaptenparkeerkaart, die parkeren op een algemene gehandicaptenparkeerplaats, die is aangewezen als een plaats waarvoor betaald parkeren geldt, zijn vrijgesteld mits de Europese Gehandicaptenparkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter de voorruit in het motorvoertuig is geplaatst. Deze vrijstelling geldt voor een aaneengesloten periode van maximaal 3 uur. De aanvang van de parkeertijd dient te worden aangegeven door het, conform de wettelijke voorschriften, instellen van een parkeerschijf, die eveneens op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter de voorruit in het motorvoertuig is geplaatst.”
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Walramstraat in Sittard is aangewezen als een plaats waarvoor betaald parkeren geldt. Ingevolge artikel 9a van de Verordening geldt de vrijstelling van betaald parkeren voor de duur van maximaal drie uur indien – voor zover hier van belang – een geldige Europese Gehandicaptenkaart is geplaatst én het aanvangstijdstip van het parkeren wordt aangegeven door het instellen van een parkeerschijf. Belanghebbendes andersluidende standpunt berust op een onjuiste lezing van artikel 9a van de Verordening.
4.3.
De stelling van belanghebbende dat uit de aanwezige bebording niet kan worden afgeleid dat het plaatsen van een parkeerschijf vereist is voor een vrijstelling van betaald parkeren wordt door het Hof verworpen. Gelet op de tekst en afbeelding op het bord (zie 2.1) kan er geen twijfel over bestaan dat het plaatsen van een parkeerschijf vereist is voor een vrijstelling van betaald parkeren (voor de duur van maximaal drie uur).
Belanghebbende heeft zich naar eigen zeggen vergist door het op de parkeerschijf vermelde ‘tijdstip van aankomst’ te interpreteren als het moment waarop hij terug bij de auto moest zijn. Die vergissing komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het is een feit van algemene bekendheid dat een parkeerschijf moet worden ingesteld op het tijdstip waarop een auto wordt geparkeerd. Voor zover daar bij belanghebbende toch nog enige twijfel over heeft bestaan, had van hem verwacht mogen worden dat hij onderzoek had gedaan naar de eventuele verschuldigdheid van parkeerbelasting.
4.4.
Voor zover belanghebbende stelt dat uit de aanwezige bebording evenmin volgt dat het plaatsen van een Europese Gehandicaptenparkeerkaart vereist is voor de vrijstelling van betaald parkeren, kan deze stelling, wat daar overigens ook van zij, hem niet baten. De naheffingsaanslag is immers opgelegd omdat belanghebbende, gelet op het tijdstip waarop de parkeerschijf was ingesteld, ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet voldeed aan één van de voorwaarden voor vrijstelling van betaald parkeren.
4.5.
Tot slot heeft belanghebbende nog verwezen naar overgelegde getuigenverklaringen van hem, zijn echtgenote en enkele derden die verklaren dat de auto niet meer dan drie uur op de desbetreffende plek op de Walramstraat geparkeerd stond. Die verklaringen doen er naar het oordeel van Hof niet aan af dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling van betaald parkeren genoemd in artikel 9a van de Verordening.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 25 juli 2019 door M.J.C. Pieterse, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.