Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen
Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.1:4.3.1 Inleiding
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.1
4.3.1 Inleiding
Documentgegevens:
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS343086:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Onder invorderingsfaciliteiten worden in dit onderzoek verstaan faciliteiten op basis waarvan uitstel van betaling kanworden verkregen voor belastingschulden voortvloeiend uit bedrijfsoverdrachten. Deze faciliteiten zijn opgenomen in art. 25 IW 1990. In het kader van dit onderzoek zijn alleen die invorderingsfaciliteiten relevant die betrekking hebben op bedrijfsoverdrachten. De toetsing vindt eerst plaats voor de voor de winstgenieter geldende invorderingsfaciliteiten. Dit betreft allereerst de in art. 25, zeventiende lid, IW 1990 invorderingsfaciliteit voor overlijdenswinst (paragraaf 4.3.2). Daarnaast geldt op grond van art. 25, achttiende lid, IW 1990 voor de winstgenieter een faciliteit op basis waarvan uitstel van betaling kan worden verkregen indien de onderneming wordt overgedragen tegen schuldigerkenning (paragraaf 4.3.3). De ab-houder krijgt op basis van art. 25, negende lid, IW 1990 allereerst uitstel van betaling voor de belastingschuld indien hij aandelen verkoopt tegen schuldigerkenning (paragraaf 4.3.4). Vervolgens geldt op grond van art. 25, elfde lid, IW 1990 een faciliteit op basis waarvan uitstel van betaling wordt geboden bij een indirecte overdracht van ab-aandelen indien de overdracht plaatsvindt tegen een tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer (paragraaf 4.3.5). De hiervoor genoemde belastingschulden kwalificeren op grond van art. 5.3, derde lid, onderdeel b,Wet IB 2001 niet als schuld in box 3, overigens naar mijn mening ten onrechte. In een belastingheffing naar draagkracht moet met dergelijke schulden in box 3 rekening worden gehouden.
De invorderingsfaciliteiten betrekking hebbende op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de schenk- en erfbelasting komen in hoofdstuk 5 aan de orde. Met een verplichting inzake de erfbelasting mag in box 3 wel rekening worden gehouden (art. 5.3, derde lid, onderdeel c, Wet IB 2001).
In de volgende paragrafen worden de hiervoor genoemde faciliteiten, zoals dat hiervoor ook is gedaan voor doorschuiffaciliteiten, getoetst aan de in paragraaf 1.4 benoemde criteria. Deze paragraaf wordt afgesloten met een tussenconclusie (paragraaf 4.3.6). In deze tussenconclusie zijn de bevindingen per invorderingsfaciliteit opgenomen.