Rb. Den Haag, 02-10-2013, nr. C-09-450948 - KG ZA 13-1070
ECLI:NL:RBDHA:2013:12952
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-10-2013
- Zaaknummer
C-09-450948 - KG ZA 13-1070
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:12952, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑10‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Kort geding)
Uitspraak 02‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Kort geding; zorgplicht bank. Weigering gedaagde om in te stemmen met de door eiseres voorgestelde pachtovereenkomst is niet is strijd met de op gedaagde rustende zorgplicht, aangezien - zonder nadere zekerheden - van de bank niet kan worden gevergd dat zij instemt met de aan die pachtovereenkomst verbonden beperking van haar verhaalsmogelijkheden.
Partij(en)
Rechtbank Den Haag
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/450948 / KG ZA 13-1070
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Onroerend Goed B.V.,
gevestigd te Pijnacker (gemeente Pijnacker-Nootdorp),
eiseres,
advocaat mr. A.A.S. Mosele te Naaldwijk,
tegen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
Coöperatieve Rabobank Zuid-Holland Midden U.A.,
gevestigd te Delft,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A] OG’ en ‘Rabobank’.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 september 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Vanaf 1973 heeft de heer G.W. [A] (hierna ‘[A]’) een glastuinbouwbedrijf (een rozenkwekerij) geëxploiteerd. Op enig moment is de onderneming ondergebracht in de besloten vennootschap [A] Rozen B.V. (hierna ‘[A] Rozen’) terwijl de tot de onderneming behorende percelen aan de [adres] te Pijnacker (hierna ‘de percelen’) met opstallen en installaties zijn ingebracht in [A] OG, waarna [A] Rozen huurder/pachter is geworden van [A] OG. De oppervlakte van de percelen bedraagt ongeveer 10,7 hectare, waarvan 3,2 hectare glasopstand. De pensioenaanspraken van [A] zijn (deels) nog ondergebracht in [A] OG.
1.2.
Sinds de oprichting van de onderneming is Rabobank haar huisbankier. Voordien bankierde [A] zelf al meerdere jaren bij Rabobank.
1.3.
Tussen Rabobank enerzijds en [A] OG en [A] Rozen anderzijds zijn meerdere financieringsovereenkomsten gesloten. Op deze overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van Rabobank van toepassing. Ter zake van deze financieringsovereenkomsten heeft [A] OG aan Rabobank zekerheden verstrekt, onder meer bestaande uit rechten van een hypotheek op de percelen van [A] OG en verpanding van de vorderingen van [A] OG en [A] Rozen op de bloemenveiling Flora Holland. In de hypotheekakten is een huurbeding opgenomen op grond waarvan het [A] OG niet is toegestaan de percelen en de glasopstanden zonder toestemming van Rabobank te verhuren.
1.4.
Sinds oktober/november 2012 is [A] met Rabobank in gesprek over de teruggelopen exploitatie van [A] Rozen en de (mogelijke) bedrijfsbeëindiging in verband met de afwezigheid van bedrijfsopvolgers. Hierbij is gesproken over de verkoop van het bedrijf.
1.5.
In opdracht van [A] heeft Westmaas Makelaardij te Nootdorp het glastuinbouwbedrijf bestaande uit de percelen, de opstallen en installaties getaxeerd. Volgens het door [A] OG overgelegde taxatierapport bedroeg op peildatum 20 november 2012 de marktwaarde van het gehele glastuinbouwbedrijf € 4.150.000,- en de executiewaarde € 3.400.000,-.
1.6.
In het licht van het aangekondigde faillissement van [A] Rozen heeft Rabobank bij brief van 2 mei 2013 de bedrijfsfinanciering opgezegd en [A] Rozen en [A] OG gesommeerd binnen twee maanden nadien het per 2 mei 2013 openstaande bedrag van € 4.743.513,38 te vermeerderen met de nog te vervallen posten aan haar te voldoen. In deze brief heeft Rabobank aangekondigd bij gebrek van tijdige betaling over te gaan tot uitwinning van de zekerheden.
1.7.
Bij vonnis van 7 mei 2013 is [A] Rozen in staat van faillissement verklaard.
1.8.
Tot aan de bedrijfsbeëindiging hebben [A] OG en [A] Rozen aan al hun betalingsverplichtingen jegens Rabobank voldaan.
1.9.
Bij brief van 21 mei 2013 heeft Klimrek B.V. een bod van € 2.169.880,- (€ 20,- per m2) uitgebracht op de percelen met opstallen en installaties van [A] OG.
1.10.
Bij e-mailbericht van 6 september 2013 heeft Rabobank aan [A] OG meegedeeld dat zij onder voorwaarden kan instemmen met verhuur van de percelen voor de duur van één jaar, maar dat zij niet kan instemmen met de door [A] OG voorgestelde huur. In deze brief schrijft Rabobank:
“Een dergelijke opzet betreft een speculatieve vastgoedpropositie, geen beredderingssituatie in het kader van afwikkeling van de financiering. Bij een dergelijke propositie hoort een dito financieringsinvulling. De genoemde huurpenningen zijn ruim onvoldoende voor reële rente- en aflossingsverplichtingen, nog los van de vereisten aan het eigen vermogen.”
1.11.
Op of omstreeks 18 september 2013 heeft [A] OG een ‘pachtovereenkomst’ gesloten met een paprikateler. De strekking van deze overeenkomst is dat de glasopstanden van [A] OG door de paprikateler tegen een vergoeding van € 155.688,- voor de duur van één jaar worden gehuurd, met de mogelijkheid van verlenging voor tweemaal één jaar. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat, indien de overeenkomst binnen drie jaar beëindigd wordt, [A] OG de door de paprikateler gedane investering van € 100.000,- pro rata aan hem moet vergoeden.
1.12.
Bij brief van 23 september 2013 heeft Rabobank aan haar advocaat een geactualiseerd overzicht van haar vorderingen op [A] Rozen en [A] OG verstrekt. Volgens dit overzicht bedraagt het openstaande bedrag € 3.463.956,59 tegenover een creditbedrag van € 769.934,27.
2. Het geschil
2.1.
[A] OG vordert – zakelijk weergegeven:
I. Rabobank te bevelen toestemming te geven voor het sluiten van een pachtovereenkomst met betrekking tot de glasopstanden op de percelen van [A] OG, zulks voor de duur van één jaar met de mogelijkheid om deze tweemaal met één jaar te verlengen en tegen de gebruikelijke condities;
II. Rabobank te bevelen de financieringsovereenkomst met [A] OG voor onbepaalde tijd voort te zetten, althans tot 1 november 2016, althans totdat de dag nadat de pachtovereenkomst eindigt;
III. Rabobank te verbieden vóór 1 november 2016, althans vóór de dag dat de pachtovereenkomst zal zijn geëindigd, over te gaan tot uitwinning van de aan haar verstrekte zekerheden;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Rabobank in de proceskosten;
2.2.
Daartoe stelt [A] OG het volgende. Mede gelet op de langdurige betrekkingen tussen [A] c.s. en Rabobank, waarbij [A] en zijn vennootschappen altijd aan hun (betalings)verplichtingen hebben voldaan, de huidige historisch lage grondprijzen in de glastuinbouw, is de opzegging van de financiering door Rabobank en haar weigering [A] OG toestemming te verlenen voor het sluiten van de door haar voorgestelde pachtovereenkomst in strijd met de op Rabobank rustende zorgplicht. In het kader van de te maken belangenafweging dient in aanmerking te worden genomen dat Rabobank geen risico loopt en geen schade lijdt indien de financieringsovereenkomst gedurende de looptijd van de door [A] OG voorgestelde pachtovereenkomst wordt voortgezet. De getaxeerde executiewaarde van de percelen is immers (nagenoeg) gelijk aan het obligo en met de netto-opbrengsten uit de pachtovereenkomst kunnen de aan Rabobank verschuldigde rente- en een gedeelte van de aflossingsverplichtingen – door [A] OG becijferd op € 136.000,- in drie jaar – worden voldaan. Daar staat tegenover dat de gevolgen van uitwinning van de zekerheden voor [A] OG en daarmee voor (de pensioenvoorziening van) [A] zeer zwaarwegend zullen zijn, terwijl verwacht mag worden dat de grondprijzen over drie jaar aanzienlijk hoger zullen zijn. Aangezien de paprikateler uiterlijk op 1 november 2013 met de teelt wenst aan te vangen, heeft [A] OG een spoedeisend belang bij de toewijzing van zijn vorderingen.
2.3.
Rabobank voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1.
Tussen partijen staat vast dat Rabobank op grond van de tussen hen gesloten overeenkomsten na het faillissement van [A] Rozen gerechtigd was over te gaan tot opzegging van de financieringen en dat zij bij het uitblijven van voldoening van het openstaande bedrag bevoegd is over te gaan tot (executoriale) uitwinning van de bedongen zekerheden. De belangen over en weer zijn groot. Enerzijds bedraagt de (restant)vordering van Rabobank € 3.200.000,-, terwijl de waarde van de resterende zekerheden onduidelijk is. Weliswaar is het gehele bedrijf op 20 november 2012 getaxeerd tegen een onderhandse verkoopwaarde van € 4.150.000,-, maar daar staat tegenover dat een deel van de installaties reeds is verkocht en dat op dit moment de enige bieding op de percelen (afgerond) slechts € 2.200.000,- bedraagt. Dit betekent dat Rabobank mogelijk geconfronteerd wordt met een niet-inbare restschuld, terwijl [A] het risico loopt dat hij zijn in [A] OG ondergebrachte pensioenaanspraken (deels) niet kan verwezenlijken.
3.2.
Hoewel [A] OG de rechtmatigheid van de opzegging van de financieringsovereenkomsten heeft betwist, zijn haar vorderingen in de eerste plaats erop gericht de percelen de komende drie jaar te verhuren met de verwachting dat na die periode de percelen tegen een betere prijs kunnen worden verkocht. In de visie van [A] OG moeten de financieringsovereenkomsten tot aan die verkoop tegen de oorspronkelijk overeengekomen renteverplichtingen en onder gedeeltelijke handhaving van de aflossingsverplichtingen worden voortgezet. Tegenover het standpunt van [A] OG dat Rabobank, mede gelet op de lage grondprijzen, de bestendige kredietrelatie en de geprognosticeerde huurinkomsten, gehouden is in te stemmen met de voorgestelde verhuur voor de duur van drie jaar, heeft Rabobank aangevoerd dat voor haar het risico op verdere verslechtering van de marktomstandigheden voor haar onaanvaardbaar is en dat zij zonder zekerheid dat de daaraan verbonden verplichtingen worden nagekomen ook niet kan instemmen met de voortzetting van de huidige financiering die exploitatie van een rozenkwekerij tot strekking had en niet louter commerciële vastgoedverhuur.
3.3.
Mede gelet op hetgeen is overwogen en beslist in het door [A] OG aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem (LJN: AF5233), kan de opzegging van de financieringsovereenkomsten door Rabobank op zichzelf niet als in strijd met de op haar rustende zorgplicht worden aangemerkt. Met het wegvallen van de bedrijfsactiviteiten van [A] Rozen zijn de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het sluiten van de financieringsovereenkomsten dusdanig gewijzigd dat van Rabobank niet zonder meer ongewijzigde nakoming van deze overeenkomsten mag worden verwacht. De risico’s en voorwaarden verbonden aan de financiering van een door (een rechtspersoon van) de kredietnemer zelf geëxploiteerde rozenkwekerij zijn immers niet gelijk te stellen aan de risico’s en voorwaarden die aanvaardbaar zijn voor de financiering van een aan een derde verhuurd glastuinbouwbedrijf. Daar komt nog bij dat Rabobank onweersproken heeft gesteld dat de aflossingsverplichting uit de oorspronkelijke financieringsovereenkomsten € 410.000,- per jaar bedraagt, terwijl met de voorgestelde verhuur slechts € 136.000,- in drie jaar, derhalve € 45.333,- per jaar kan worden afgelost. De omstandigheid dat [A] c.s. altijd voorbeeldige klanten zijn geweest en dat zij er alles aan gedaan hebben om de schade voortvloeiend uit de (gedwongen) bedrijfsbeëindiging zoveel mogelijk te beperken – hetgeen door Rabobank ook wordt erkend – maakt het voorgaande niet anders.
3.4.
Het voorgaande laat onverlet dat Rabobank bij het opeisen van haar vordering, en in het verlengde daarvan, de uitwinning van haar zekerheden, haar zorgplicht jegens [A] c.s. in acht dient te nemen. Dit kan meebrengen dat Rabobank – gelet op de omstandigheden van het geval – tijdelijk van (executie)verkoop moet afzien. Op grond van de door [A] OG voorgestelde pachtovereenkomst kan evenwel niet van Rabobank worden gevergd dat zij gedurende drie jaar van executie afziet, althans genoegen moet nemen met een (executie)opbrengst die door de voorgestelde verhuur aanmerkelijk lager zal zijn. [A] OG kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de pachtovereenkomst voor Rabobank zonder risico is, omdat de executiewaarde van de percelen hoger zou zijn dan het obligo. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de huidige reële waarde van de percelen onduidelijk en mogelijk zelfs niet (veel) hoger dan € 2.200.000,-. Voorts laten de grondprijzen zich moeilijk voorspellen en kan – zonder bijkomende zekerheid – niet van Rabobank worden geëist dat zij het risico van een (verdere) prijsdaling voor haar rekening neemt. Hierbij is voorts van belang dat het door [A] OG becijferde rendement van de verhuur ook niet zodanig hoog is dat daardoor een (tijdelijke) beperking van de verhaalsmogelijkheden van Rabobank gerechtvaardigd is.
3.5.
Tegen de achtergrond van het voorgaande kan de weigering van Rabobank om in te stemmen met de voorgestelde pachtovereenkomst niet als onrechtmatig worden beschouwd. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat partijen er goed aan doen het reeds ingezette overleg voort te zetten. Wellicht biedt het aanbod van Rabobank om wel in te stemmen met verhuur onder mindere bezwarende voorwaarden aanknopingspunten om te komen tot bereddering van de boedel in afwachting van een hogere verkoopopbrengst of een andere constructie die recht doet aan de belangen van alle betrokken partijen.
3.6.
Slotsom van het voorgaande is dat vorderingen van [A] OG moeten worden afgewezen. Zij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] OG in de kosten van dit geding, aan de zijde van Rabobank tot dusver begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.
WJ