Rb. Overijssel, 07-10-2015, nr. C/08/174269 / FA RK 15-1693
ECLI:NL:RBOVE:2015:5780
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
07-10-2015
- Zaaknummer
C/08/174269 / FA RK 15-1693
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:5780, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 07‑10‑2015; (Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0022
Uitspraak 07‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Hoewel het verzoek te laat door de dochter is ingediend, is rechtbank van oordeel dat toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn in de geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven betekent. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de dochter en ook anderszins zijn er geen zwaarwichtige redenen die aan de vernietiging van de erkenning in de weg staan. Niet valt in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van hierbij betrokken anderen in het onderhavige geval zullen worden geschaad bij het niet vasthouden aan de wettelijke termijn.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/174269 / FA RK 15-1693
datum beschikking: 7 oktober 2015
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[verzoekster] ,
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil,
tegen
[belanghebbende] ,
verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats] , [adres 2] ,
belanghebbende.
Het procesverloop
Bij op 17 juli 2015 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht de erkenning van het vaderschap te vernietigen.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 augustus 2015. Ter zitting zijn verschenen:
de dochter bijgestaan door mr. B.A.M. Oude Breuil.
De man is niet ter zitting verschenen ondanks op de juiste wijze te zijn opgeroepen.
De standpunten van partijen zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
De dochter is [2000] , met toestemming van haar moeder erkend door de man. De man is echter niet de biologische vader van de dochter. De biologische vader van de dochter is [X] .
De standpunten van partijen
De dochter verzoekt thans de erkenning door de man te vernietigen. Zij stelt dat zij 10 jaar oud was toen zij door de man werd erkend. De man had op dat moment een relatie met de moeder van de dochter. Volgens de dochter is haar relatie met de man nooit goed geweest. Van een vader-dochterband is volgens haar nooit sprake geweest. Ook stelt de dochter door de man te zijn mishandeld. Toen de dochter 18 jaar oud was heeft zij haar achternaam laten wijzigen en de achternaam van haar moeder aangenomen.
De dochter stelt dat haar biologische vader haar graag wil erkennen, maar dat de erkenning door de man hieraan in de weg staat.
De dochter is zich er van bewust dat de termijn als bedoeld in artikel 1:205 lid 1 sub a jo. lid 4 BW is verstreken. Zij beroept zich echter op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op de jurisprudentie om aan deze vervaltermijn voorbij te gaan.Daarnaast stelt de dochter dat zij destijds (toen een verzoek volgens de termijnen nog wel mogelijk was) door de ambtenaar van de burgerlijke stand op het verkeerde been is gezet. Deze heeft haar op dat moment verteld dat een dergelijk verzoek alleen door haar moeder of de man gedaan kon worden. Volgens de dochter wordt de rechtszekerheid niet geschaad door aan de termijn van artikel 1:205 lid 1 BW voorbij te gaan.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken. De dochter heeft op het moment zij meerderjarig werd getracht de erkenning ongedaan te maken maar is daarbij door de ambtenaar van de burgerlijke stand op het verkeerde been gezet. Ook heeft de dochter direct nadat zij achttien jaar werd haar geslachtsnaam laten wijzigen in die van haar moeder.
De dochter heeft pas op latere leeftijd contact gekregen met haar biologische vader. Met hem heeft zij al enige tijd een goed contact. Deze wil ook graag tot erkenning overgaan maar dat is niet mogelijk omdat er al een erkenning heeft plaatsgevonden. De dochter wil erg graag dat haar biologische vader ook haar juridische vader wordt. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de man niet de biologische vader is van de dochter.
Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn in de geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven betekent. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in de onderhavige zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de dochter en ook anderszins geen zwaarwichtige redenen aan de vernietiging van de erkenning in de weg staan. Voorts is komen vast te staan dat de dochter bedoeld heeft tijdig een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat zij aanstonds na haar meerderjarig worden een verzoek tot geslachtsnaamwijziging heeft ingediend, maar dat dit door onjuiste informatie niet tot het door haar gewenste resultaat heeft geleid. Niet valt in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van hierbij betrokken anderen in het onderhavige geval zullen worden geschaad bij het niet vasthouden aan de wettelijke termijn. Dit betekent dat de rechtbank in het onderhavige geval de termijnstelling een ongerechtvaardigde inmenging als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM acht op het familie- en gezinsleven van de dochter. Nu voorts aan de voorwaarde van artikel 1:205 lid 4 BW is voldaan, zal de rechtbank de bestreden erkenning vernietigen en het verzoek van de dochter toewijzen.
De beslissing
De rechtbank:
1. Vernietigt de op [2000] gedane erkenning door [belanghebbende] van het vaderschap over:
[verzoekster] , geboren te [X] op [1989] .
2. Draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Enschede.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van R.P. Jansen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015. | ||