Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2007
- Bronpublicatie:
19-10-2005, PbEU 2005, L 300 (uitgifte: 17-11-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-04-2007, PbEU 2007, L 94 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
Overeenkomst van 19 oktober 2005
DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna ‘de Gemeenschap’ genoemd,
enerzijds, en
HET KONINKRIJK DENEMARKEN, hierna ‘Denemarken’ genoemd,
anderzijds,
GELEID DOOR DE WENS de verzending tussen Denemarken en de andere lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken te verbeteren en te versnellen,
OVERWEGENDE dat de verzending rechtstreeks tussen de door de overeenkomstsluitende partijen aangewezen plaatselijke instanties moet geschieden,
OVERWEGENDE dat de verzending met het oog op de snelheid ervan langs elke passende weg kan geschieden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan inzake de leesbaarheid en de betrouwbaarheid van de ontvangen stukken,
OVERWEGENDE dat een veilige verzending vereist dat het te verzenden stuk vergezeld gaat van een formulier dat moet worden ingevuld in de taal van de plaats waar de betekening of kennisgeving geschiedt dan wel in een andere taal die door de ontvangende lidstaat wordt aanvaard,
OVERWEGENDE dat — om de doeltreffendheid van deze overeenkomst te waarborgen — de mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, tot buitengewone gevallen moet worden beperkt,
OVERWEGENDE dat het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, dat werd vastgesteld bij akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997 (1), niet in werking is getreden en dat de continuïteit van de bij het sluiten van het verdrag behaalde resultaten moet worden gewaarborgd
OVERWEGENDE dat de essentiële gedeelten van het verdrag zijn overgenomen in Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (2)(‘de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken’)
ONDER VERWIJZING NAAR het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken (‘het Protocol betreffende de positie van Denemarken’), uit hoofde waarvan de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,
GELEID DOOR DE WENS de bepalingen van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de maatregelen ter uitvoering ervan uit hoofde van het internationale recht toe te passen op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken, dat als lidstaat een bijzondere positie inneemt wat titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap betreft,
DE NADRUK LEGGEND op het belang van een passende coördinatie tussen de Gemeenschap en Denemarken bij het onderhandelen over en het sluiten van internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken kunnen beïnvloeden of wijzigen,
DE NADRUK LEGGEND op het feit dat Denemarken zich moet beijveren om toe te treden tot door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten wanneer de deelneming van Denemarken aan dergelijke overeenkomsten relevant is voor de coherente toepassing van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en deze overeenkomst,
VASTSTELLEND dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd zou moeten zijn om de eenvormige toepassing en uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, te waarborgen,
ONDER VERWIJZING naar de bevoegdheid die krachtens artikel 68, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verleend om uitspraak te doen over prejudiciële vragen in verband met de geldigheid en de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,
OVERWEGENDE dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder dezelfde voorwaarden bevoegd moet zijn om prejudiciële beslissingen te geven met betrekking tot vragen over de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst die door een Deense rechterlijke instantie worden opgeworpen, en dat Deense rechterlijke instanties bijgevolg onder dezelfde voorwaarden als de rechterlijke instanties van andere lidstaten moeten verzoeken om prejudiciële beslissingen over de uitlegging van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de maatregelen ter uitvoering ervan,
ONDER VERWIJZING naar de bepaling dat de Raad van de Europese Unie, de Commissie en de lidstaten het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 68, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kunnen verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,
OVERWEGENDE dat Denemarken onder dezelfde voorwaarden als andere lidstaten met betrekking tot de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de maatregelen ter uitvoering ervan, de mogelijkheid moet worden verleend om het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen in verband met de uitlegging van deze overeenkomst,
DE NADRUK LEGGEND op het feit dat de rechterlijke instanties in Denemarken krachtens het Deense recht bij de uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, rekening moeten houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aangaande de bepalingen van de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap,
OVERWEGENDE dat het mogelijk moet zijn om op grond van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof beheersen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen betreffende de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst,
OVERWEGENDE dat deze overeenkomst krachtens artikel 300, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verbindend is voor de lidstaten; dat het derhalve wenselijk is dat Denemarken zich — indien een lidstaat deze overeenkomst niet nakomt — kan wenden tot de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Verdragpartijgroep