type: EJvVcoll:
Rb. Amsterdam, 16-07-2014, nr. HA ZA 12-814
ECLI:NL:RBAMS:2014:4763
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
16-07-2014
- Zaaknummer
HA ZA 12-814
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:4763, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 16‑07‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTHR 2014, afl. 5, p. 258
Uitspraak 16‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Een Oostenrijkse vervoerder heeft in Nederland schade veroorzaakt. De verzekeraar van de vervoerder heeft het Nederlandse slachtoffer schadeloos gesteld en stelt op haar beurt in deze procedure de Belgische fabrikant van de vrachtwagen aansprakelijk. De rechtbank stelt vast dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van het Nederlandse slachtoffer. Die vorderingen zijn op grond daarvan niet overgegaan op de verzekeraar. De verzekeraar is wel in de rechten van haar verzekerde, de Oostenrijkse vervoerder, getreden. Tussen die verzekerde en de Belgische fabrikant was een forumkeuze gemaakt voor de Belgische rechter. Dat forumkeuzebeding geldt ook tegen de verzekeraar, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/520904 / HA ZA 12-814
Vonnis in incident van 16 juli 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Oostenrijksrecht
[naam 1] ,
gevestigd te [plaatsnaam] (Oostenrijk),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.F. Collignon-Smit Sibinga te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht,
[naam 2] ,
gevestigd te [plaatsnaam] (België),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam 1] en [naam 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 12 april 2012, met producties,
- -
de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, met producties,
- -
de conclusie van antwoord in het bevoegdheids- en vrijwaringsincident, met een productie,
- -
de conclusie van repliek in het bevoegdheids- en vrijwaringsincident, met producties,
- -
de conclusie van dupliek in het bevoegdheids- en vrijwaringsincident,
- -
het verkort proces-verbaal van het pleidooi van 28 mei 2014, met de daarin genoemde stukken,
- -
de brief van mr. W.E. van Spanje, advocaat van [naam 2], naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1.
In het kader van dit incident zal de rechtbank van de volgende feiten uitgaan:
2.2.
[naam 2] is een producent van opleggers. [naam 1] is de verzekeraar van [naam 3] (hierna: [naam 3]) een Oostenrijkse transportonderneming.
2.3.
Bij overeenkomst van 16 maart 2006 heeft [naam 3] van [naam 2] vier opleggers gekocht. [naam 2] heeft bij die overeenkomst haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In artikel 10 van die algemene voorwaarden is opgenomen:
10. GESCHILLEN:
Voor alle geschillen tussen partijen zijn alleen de rechtbanken van het arrondissement Tongeren bevoegd.
2.4.
Op 10 oktober 2008 heeft een medewerker van [naam 3] met één van de desbetreffende opleggers een lading talkpoeder willen afleveren bij Cargill B.V. te Amsterdam (hierna: Cargill). Bij het lossen is de oplegger gekanteld, waardoor schade aan de oplegger en aan de opstallen van Cargill is ontstaan.
2.5.
Cargill heeft [naam 1], als verzekeraar van [naam 3], rechtstreeks aangesproken. [naam 1] heeft Cargill volledig schadeloos gesteld.
3. HET GESCHIL IN HOOFDZAAK EN INCIDENT
3.1.
In de hoofdzaak stelt [naam 1] dat (naast [naam 3] ook) [naam 2] jegens Cargill aansprakelijk is. [naam 2] heeft, aldus [naam 1], jegens Cargill onrechtmatig gehandeld door het op de markt brengen van de ondeugdelijke oplegger. [naam 1] heeft als verzekeraar van [naam 3] de vordering van Cargill op [naam 3] voldaan en is daarmee gesubrogeerd in de rechten van Cargill. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt uit het feit dat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. [naam 1] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cargill, een verklaring voor recht dat [naam 2] aansprakelijk is voor de schade van Cargill en een veroordeling van [naam 2] tot betaling aan [naam 1] van € 767.600,00, te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.2.
In het incident vordert [naam 2] (primair) dat de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard. [naam 1] is niet in de rechten van Cargill gesubrogeerd, maar in de rechten van [naam 3]. [naam 2] kan zich jegens [naam 3], en dus jegens [naam 1], beroepen op de forumkeuze in haar overeenkomst met [naam 3]. Subsidiair vordert [naam 2] dat haar zal worden toegestaan om [naam 3] op te roepen in vrijwaring.
3.3.
[naam 1] refereert zich met betrekking tot de subsidiaire vrijwaringsvordering aan het oordeel van de rechtbank. Tegen de primaire vordert voert zij aan dat zij Kraftfahrzeug Haftplicht Versicherer (de Oostenrijkse WAM-verzekeraar) is van [naam 3]. Op grond van artikel 6:12 van het burgerlijk wetboek (BW) kan [naam 1] regres nemen op [naam 2]. De algemene voorwaarden van [naam 2] zijn op die regresvorderingen niet van toepassing. Subsidiair voert [naam 1] aan dat de algemene voorwaarden tussen [naam 2] en [naam 3] niet rechtsgeldig overeen zijn gekomen en meer subsidiair voert [naam 1] aan dat de forumkeuze te breed is geformuleerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1.
In het kader van dit incident zal de rechtbank eerst de rechtsverhouding tussen partijen te kwalificeren, nu aan de hand daarvan moet worden vastgesteld of het forumkeuzebeding tussen partijen geldt. . Daarvoor is van belang uit hoofde van welke vordering Zurich ageert. [naam 1] stelt dat zij rechtstreeks in de rechten van Cargill jegens [naam 2] is getreden (“directe subrogatie”) en subsidiair dat zij in de rechten van [naam 3] is getreden, die op haar beurt in de rechten van Cargill jegens [naam 2] is getreden (“indirecte subrogatie”).
[naam 1] voert als aansprakelijkheidsgronden aan dat er onrechtmatig is gehandeld door [naam 2] jegens Cargill. Of [naam 2] daadwerkelijk aansprakelijk is, zal inhoudelijk worden beoordeeld in de bodemzaak.
4.2.
Eerst dient het op de – gepretendeerde –vorderingen toepasselijke recht te worden vastgesteld om te beoordelen of die vorderingen (kunnen) zijn overgegaan op [naam 1]. Anders dan [naam 1] stelt kan de rechtbank immers om haar bevoegdheid vast te stellen niet uitgaan van rechten die [naam 1] – naar het toepasselijke recht – niet verworven kan hebben.
4.3.
Uit de stellingen van [naam 1] kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van een verkeersongeval in 2008 in de zin van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118). Nederland, België en Oostenrijk zijn partij bij dit verdrag. Artikel 3 van het verdrag bepaalt dat het toepasselijke recht het recht is van de staat waar het ongeval zich heeft voorgedaan. In dit geval is dat Nederland.
4.4.
Voor zover [naam 1] zich beroept op productaansprakelijkheid in de zin van 6:185 BW en het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens producten (Trb. 1974, 84), gaat dat beroep niet op, omdat op grond van artikel 6:190 BW en artikel 9 van de Richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (85/374/EEG) de producent slechts aansprakelijk is voor letselschade of schade aan goederen voor gebruik in de privésfeer. Daarvan is hier geen sprake.
4.5.
Voor zover het hier gaat om het toepasselijke recht op een jegens Cargill in (of voor) 2008 gepleegde onrechtmatige daad is de Wet Conflictenrecht onrechtmatige daad (Wcod) van toepassing. Artikel 3 Wcod bepaalt dat verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad plaatsvindt. [naam 1] beroept zich op overgang van vorderingen die hun grondslag vinden in een jegens Cargill gepleegde onrechtmatige daad. Nu niet is gesteld dat buiten Nederland jegens Cargill onrechtmatig is gehandeld, is Nederlands recht van toepassing op deze (gestelde) verbintenis.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het Nederlands recht van toepassing is op de (eventuele) vorderingen van Cargill op [naam 2] en dus ook op de vraag of die vorderingen op [naam 3] of op [naam 1] zijn overgegaan.
Vordering op grond van “directe subrogatie”
4.7.
Het Nederlandse recht kent voor overgang van vorderingen – voor zover hier relevant – de algemene regels voor subrogatie (artikel 6:150 BW) en verzekeraarssubrogatie (artikel 7:962 BW).
4.8.
Artikel 6:150 BW biedt geen grond voor overgang van de vorderingen, omdat aan de daarin genoemde voorwaarden (een goed waarvan uitwinning dreigt of een overeenkomst tussen [naam 1] en [naam 2]) niet is voldaan.
4.9.
Artikel 7:962 BW spreekt over subrogatie van de vorderingen van de verzekerde. Cargill – jegens wie de verzekeringnemer, [naam 3], aansprakelijk is – is geen verzekerde van [naam 1]. Vorderingen van Cargill op [naam 2] zijn derhalve niet op grond van artikel 7:962 BW overgegaan op [naam 1]. Dat Cargill jegens [naam 1] een directe actie had, betekent evenmin dat [naam 1] in de rechten van Cargill is gesubrogeerd, nu daarvoor geen wettelijk basis bestaat. Vorderingen van Cargill op [naam 2] zijn dus niet rechtstreeks overgegaan op [naam 1].
Vordering op grond van regres
4.10.
[naam 1] stelt dat zij ook regres kan nemen op [naam 2] en beroept zich op artikel 6:12 BW. Veronderstellenderwijs uitgaande van onrechtmatige daden van [naam 2] en [naam 3] jegens Cargill geldt het volgende. Artikel 6:99 BW bepaalt dat in zo’n geval [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens Cargill. De verhouding waarin zij jegens elkaar gehouden zijn bij te dragen dient tussen hen te worden vastgesteld. Een schuldenaar die meer voldoet dan haar aangaat – diens verzekeraar daarin begrepen – heeft een vorderingsrecht op haar medeschuldenaar. [naam 1] is op grond van 7:962 BW gesubrogeerd in de regresvordering van [naam 3] op [naam 2], ervan uitgaande dat [naam 2] jegens [naam 3] onrechtmatig heeft gehandeld. Dat zijn echter zelfstandige vorderingsrechten van [naam 3] op [naam 2]: er is ook hier geen sprake subrogatie van [naam 3] in de rechten van Cargill. Voor zover Cargill vorderingen op [naam 2] had, zijn die vorderingen teniet gegaan door de betaling door [naam 1].
Vordering op grond van “indirecte subrogatie”
4.11.
Niet in geschil is dat [naam 1] in de rechten van [naam 3] jegens [naam 2] is getreden, voor zover het gaat om (gestelde) vorderingen van [naam 3] op [naam 2] uit overeenkomst, uit een onrechtmatige daad jegens [naam 3] en/of om regresvorderingen op [naam 2]. Op de gronden zoals overwogen in 4.8 en 4.10 geldt echter dat er geen vorderingen die Cargill jegens [naam 2] had op [naam 3] zijn overgegaan. [naam 1] kan derhalve evenmin indirect in de rechten van Cargill op [naam 2] zijn getreden.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat [naam 1] niet in de rechten van Cargill is getreden en slechts op basis van op haar overgegane rechten van [naam 3] een vordering heeft op [naam 2].
forumkeuze
4.13.
De vervolgvraag is of in de verhoudingen tussen [naam 3] en [naam 2] en tussen [naam 1] en [naam 2] aan de in de algemene voorwaarden van [naam 2] opgenomen forumkeuze werking toekomt. De eerste vraag is welk recht van toepassing is op de overeenkomst tussen [naam 3] en [naam 2]. Aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of de forumkeuze rechtsgeldig tussen partijen is overeengekomen en vervolgens moet naar de regels van Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) worden bepaald of het forumkeuzebeding ook tussen [naam 1] en [naam 2] geldt, gelet op de formulering en de rechtsgronden van de vordering.
4.14.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht geldt het volgende. Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO) bepaalt het recht dat van toepassing is op de koopovereenkomst tussen de in België gevestigde [naam 2] en de in Oostenrijk gevestigde [naam 3], aangezien deze overeenkomst is gesloten voor de inwerkingtreding van de Rome I verordening. In dit geval vond de kenmerkende prestatie (aflevering van de gekochte oplegger) plaats in België (partijen zijn immers overeengekomen levering “ab werk”, hetgeen wil zeggen: bij [naam 2]) zodat Belgisch recht van toepassing is. Dat recht verwijst naar het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens koopverdrag). Dat verdrag ziet ook op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. [naam 1] heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat tussen [naam 3] en [naam 2] een bestendige handelsrelatie bestond waarbij al eerder meerdere opleggers van het type als waarvan in het onderhavige geval sprake is, zijn gekocht en waarbij steeds de algemene voorwaarden van [naam 2] van toepassing werden verklaard, die ook bij opdrachtbevestiging(-en) en op de achterzijde van facturen aan [naam 3] werden toegezonden. Gelet daarop is aan de uit het Weens koopverdrag voortvloeiende eisen voor toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [naam 2] voldaan.
4.15.
Gelet op de bestendige handelsrelatie en toezending van de algemene voorwaarden is ook voldaan aan de vormvoorschriften van artikel 23 EEX-Vo. Het forumkeuzebeding is van toepassing nu dit is opgenomen in algemene voorwaarden waarnaar uitdrukkelijk is verwezen bij het aangaan van de overeenkomst, terwijl – gelet op de bestendige handelsrelatie – [naam 3] de inhoud kende of bij betrachting van normale zorgvuldigheid kon kennen.
4.16.
Het forumkeuzebeding bepaalt de internationale rechtsmacht en de relatieve bevoegdheid van de gerechten te Tongeren. De absoluut bevoegde rechtbank wordt aangewezen door het Belgisch procesrecht. Het forumkeuzebeding is niet onduidelijk of ongeldig.
4.17.
Nu het geschil ook rechtstreeks betrekking heeft op (gestelde gebreken aan) de oplegger waarop de koopovereenkomst ziet, voldoet het beding ook aan het vereiste dat het moet gaan om “de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan”. Dat de grondslag van de vorderingen van [naam 1] een jegens [naam 3] gepleegde onrechtmatige daad is of een [naam 3] toekomende regresvordering uit hoofde van artikel 6:12 BW is, doet daar niet aan af.
4.18.
Aangezien [naam 1] gesubrogeerd is in de rechten van [naam 3] (zie onder 4.11 en 4.12) heeft het forumkeuze beding – op dezelfde gronden als jegens [naam 3] – ook werking jegens [naam 1] als rechtsopvolger van [naam 3].
4.19.
De conclusie is derhalve dat [naam 2] zich jegens [naam 1] terecht beroept op de in haar algemene voorwaarden opgenomen forumkeuze. De Nederlandse rechter dient zich derhalve onbevoegd te verklaren. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan behandeling van de subsidiaire vordering van [naam 2].
4.20.
[naam 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam 2] in het incident worden begroot op 4 × € 452,00 aan salaris advocaat.
4.21.
[naam 1] zal eveneens in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [naam 2] in de hoofdzaak worden begroot op € 3.621,00 aan griffierechten.
4.22.
Bij die stand van zaken heeft [naam 2] geen belang bij aanpassing van het proces-verbaal.
5. DE BESLISSING
De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt [naam 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam 1] tot op heden begroot op € 1.808,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten, aan de zijde van [naam 2] tot op heden begroot op € 3.621,00,
5.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2014