Rb. Den Haag, 11-01-2022, nr. C/09/603441 / HA RK 20-522
ECLI:NL:RBDHA:2022:3029
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
11-01-2022
- Zaaknummer
C/09/603441 / HA RK 20-522
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:3029, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11‑01‑2022; (Beschikking)
Uitspraak 11‑01‑2022
Inhoudsindicatie
RWN-zaak. Verzoeker heeft zijn minderjarige dochter na haar geboorte erkend. Daarmee heeft deze dochter de Nederlandse nationaliteit via haar vader verkregen.
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-522
Zaaknummer: C/09/603441
Datum beschikking: 11 januari 2022
Beschikking op het op 27 november 2020 ingekomen verzoekschrift van:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Dominicaanse Republiek,
in rechte vertegenwoordigd door [y]
in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige,
verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W. Hoebba te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
de brief van 21 december 2020 van de IND;
- -
de brief met bijlagen van de IND van 19 januari 2021;
- -
de brief met bijlagen van 2 maart 2021 van de zijde van verzoeker;
- -
de brief van 30 juli 2021 van de IND;
- -
de brief met bijlagen van 4 oktober 2021 van de zijde van verzoeker;
- -
de brief met bijlagen van 11 november 2021 van de zijde van verzoeker.
Bij brief van 14 oktober 2021 is de Officier van Justitie in de gelegenheid gesteld te concluderen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 23 november 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank via Skype behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- -
verzoeker en zijn advocaat;
- -
mr. Reckers namens de IND.
Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
Het verzoekschrift strekt tot vaststelling dat [minderjarige] op 11 augustus 2017 of vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit, en deze nimmer heeft verloren, een en ander bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Feiten
- -
Blijkens de overgelegde geboorteakte (‘acta inextensa de nacimiento’) met nummer [nr. 1] , afgegeven op 21 augustus 2019, is [minderjarige] op [datum] 2010 ingeschreven in boek nummer [nr. 2] van tijdig gedane geboorteaangiften, blad [nr. 3] , aktenummer [nr. 4] , van het jaar 2010 en is zij op [geboortedatum] 2010 geboren uit [naam moeder] (hierna: de moeder). Verzoeker staat als vader op deze geboorteakte vermeld.
- -
De moeder was op het moment van geboorte van [minderjarige] ongehuwd.
- -
De moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft van rechtswege bij haar geboorte ook de Dominicaanse nationaliteit gekregen.
- -
In het overgelegde uittreksel akte van erkenning van ouderschap (‘extracto de acta de reconocimiento’) met nummer [nr. 5] , afgegeven op 11 augustus 2017, staat onder meer het volgende vermeld:
“Wij verklaren dat [minderjarige] van het vrouwelijke geslacht, geboren in deze stad op [geboortedatum] van het jaar tweeduizend tien ( [geboortedatum] /2010) staat ingeschreven bij het Bureau Burgerlijke Stand van het derde district, [plaatsnaam 1] , op achtentwintig december tweeduizendtien (28/12/2010) om 9.42 AM, in boek nummer [nr. 2] van het register van ouderschapsverklaringen, blad [nr. 6] , akte nummer [nr. 7] , jaar 2010.
Vader: [y] met de Nederlandse nationaliteit, In Nederland, met buitenlands paspoortnummer [paspoortnr.]
Moeder : [naam moeder], met de Dominicaanse nationaliteit
(…)
Dit document wordt op verzoek van de belanghebbende partij afgegeven te [plaatsnaam 1] , Dominicaanse Republiek, vandaag elf (11) augustus tweeduizend zeventien (2017).
[naam]
Ambtenaar Burgerlijke Stand”
- -
Op 28 december 2017 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente woonplaats Y] een akte van erkenning opgemaakt met nummer 2017, [nr. 8] . Blijkens deze akte heeft verzoeker [minderjarige] erkend met toestemming van de moeder en hebben de ouders als geslachtsnaam voor [minderjarige] [geslachtsnaam Y] gekozen.
- -
De moeder en verzoeker zijn blijkens een aantekening in het gezagsregister van 17 augustus 2020 gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
- -
Op 1 december 2019 is voor [minderjarige] een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Deze aanvraag is bij beschikking van 1 september 2020 afgewezen. Tegen deze beslissing is bezwaar aangetekend. Het is [minderjarige] toegestaan de uitkomst van de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten, op basis van een beslissing van de voorzieningenrechter van 8 december 2020.
- -
Op 27 september 2021 hebben drie Dominicanen onder ede verklaard dat verzoeker [minderjarige] heeft erkend op 28 december 2010.
Beoordeling
In geschil is of [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij [minderjarige] als baby, niet lang na haar geboorte, heeft erkend en samen met de moeder alle formaliteiten heeft geregeld. Omdat het niet lukte om voor [minderjarige] een Nederlands paspoort te krijgen, heeft verzoeker [minderjarige] in Nederland nog een keer erkend. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij [minderjarige] op de Dominicaanse Republiek, vóór haar zevende verjaardag, heeft erkend, zodat zij van rechtswege door deze erkenning het Nederlanderschap heeft gekregen.
De Staat heeft betwist dat verzoeker [minderjarige] op de Dominicaanse Republiek heeft erkend. Volgens de Staat is er sprake geweest van een inschrijving in het register van ouderschapsverklaringen maar staat deze inschrijving niet gelijk aan een erkenning op basis van een wilsverklaring van verzoeker. Eerst op 28 december 2017 heeft verzoeker [minderjarige] rechtsgeldig erkend in Nederland. Omdat [minderjarige] toen de leeftijd van zeven jaar al had bereikt, had verzoeker binnen een jaar na deze erkenning bewijs van zijn verwekkerschap van [minderjarige] moeten overleggen. Dit heeft hij niet gedaan. Dat betekent dat [minderjarige] niet op grond van deze erkenning het Nederlanderschap heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting voldoende is komen vast te staan dat verzoeker [minderjarige] op 28 december 2010 bij de Burgerlijke Stand te [geboorteplaats] heeft erkend. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij na de geboorte van [minderjarige] in december 2010 op de Dominicaanse Republiek is geweest en toen met de moeder naar een bevolkingsregister in de hoofdstad is gegaan en daar erkenningspapieren heeft ondertekend. Hij heeft zijn paspoort afgegeven en de moeder heeft ook haar identiteitsbewijs afgegeven. Een week na dit moment heeft verzoeker de akte kunnen ophalen, waaruit volgt dat hij [minderjarige] op 28 december 2010 heeft erkend. Op grond van de ‘akte van erkenning van ouderschap’ geldt verzoeker op de Dominicaanse Republiek als de vader van [minderjarige] .
Deze stellingen van verzoeker vinden bevestiging in de hiervoor aangehaalde ‘extracto de acta de reconocimiento’. Dat sprake is van een rechtsgeldig opgemaakte akte door een daartoe bevoegde autoriteit is niet in geschil. Op de akte staat verzoeker als vader van [minderjarige] vermeld. Anders dan de IND tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat uit deze akte genoegzaam blijkt van een erkenning door verzoeker van [minderjarige] , al in 2010. Dat uit deze akte geen wilsverklaring van verzoeker zou blijken, zoals de IND stelt, kan de rechtbank niet volgen. Uit de akte volgt juist dat verzoeker [minderjarige] heeft willen erkennen, en dat ook heeft gedaan, nadat de moeder eerder buiten aanwezigheid van verzoeker op [datum] 2010 aangifte heeft gedaan van haar geboorte. De moeder heeft bij die geboorteaangifte ook reeds te kennen gegeven dat verzoeker de vader is van [minderjarige] , hetgeen dus op 28 december 2010 door verzoeker is bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank komt voormelde akte voor erkenning in Nederland in aanmerking op basis van artikel 10:100 BW in samenhang gelezen met 10:101 BW. Dat betekent dat [minderjarige] op 28 december 2010 door een Nederlandse vader is erkend. Het gevolg van deze erkenning is dat [minderjarige] op grond van artikel 4 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap per 28 december 2010 het Nederlanderschap heeft gekregen. Aldus zal worden vastgesteld.
Proceskosten
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van verzoeker.
De rechtbank ziet aanleiding aan te knopen bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, zoals dat geldt vanaf 1 februari 2021. Het salaris van de advocaat wordt met inachtneming van het liquidatietarief tot op heden begroot op € 1.126,- (2 punten à tarief II, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling). De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
stelt vast dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Dominicaanse Republiek, met ingang van 28 december 2010 de Nederlandse nationaliteit heeft;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van verzoeker begroot op € 83,-- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, M.E. Alt-van Endt en L. Koper, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022. | ||