CBb, 08-08-2016, nr. 15/315
ECLI:NL:CBB:2016:248
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
08-08-2016
- Zaaknummer
15/315
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2016:248, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 08‑08‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 08‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Wtw Last onder dwangsom, te laat open op zondagen Overtreding Handhaving evenredig
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer:15/315
12510
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2016 in de zaak tussen
Jumbo [naam 1] (Jumbo) en [naam 2] , te [plaats] , appellanten
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerders
(gemachtigde: C. van Slingenland).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2014 hebben verweerders besloten tot oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2 van de Winkeltijdenwet en artikel 8 van de Verordening Winkeltijden Breda 2011. Deze last is gericht aan Jumbo [naam 1] .
Bij besluit van 12 maart 2015 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van Jumbo [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van [naam 2] ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 maart 2015 hebben verweerders een dwangsom van € 5.000,- ingevorderd omdat niet is voldaan aan de last van 8 oktober 2014 (hierna: invorderingsbeschikking).
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het bezwaar dat appelanten hebben gemaakt tegen de invorderingsbeschikking van 17 maart 2015 hebben verweerders doorgezonden aan het College.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Appellanten noch hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door genoemde gemachtigde.
Overwegingen
1.Voor het College zijn de volgende feiten komen vast te staan.
Bij brief van 16 april 2014 hebben verweerders Jumbo [naam 1] te kennen gegeven dat is geconstateerd dat de winkel aan [adres] te [plaats] op zondag open is tot 18.00 uur terwijl ingevolge artikel 8 van de Verordening Winkeltijden Breda 2011 winkels op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur open mogen zijn. Verweerders verzoeken Jumbo [naam 1] de voorgeschreven openingstijden te hanteren en wijzen erop dat wanneer dat niet gebeurd zij in principe verplicht zijn handhavend op te treden.
In een rapport van bevindingen van 20 mei 2014 is het volgende neergelegd:
"Op zondag 18 mei 2014 omstreeks 17.23 bevond ik mij (…) op de openbare weg [adres] te [plaats] . Terwijl ik bezig was met controle zag ik een mevrouw met een volle winkelwagen van de Jumbo het winkelcentrum verlaten. Ik ben het winkelcentrum ingegaan zag dat de Jumbo nog open was. Gesproken met dhr. [naam 3] , vulploegleider. (…) Dhr. [naam 3] vertelde mij dat zijn baas een aanvraag had ingediend om tot 18.00 uur open te blijven. Hem verteld dat zolang de aanvraag niet was toegekend ze gewoon om 17.00 uur moeten sluiten. Zijn baas had hem niets over een brief verteld waarin zou staan dat ze nu maar tot 17.00 uur open mochten blijven. Hij deed gelijk sluiten en liet geen nieuwe klanten meer toe. (…)"
Bij brief van 10 juni 2014 hebben verweerder Jumbo [naam 1] te kennen gegeven dat zij voornemens zijn een last onder dwangsom op te leggen van € 5.000,-. Er is namelijk op zondag 18 mei 2014 geconstateerd dat de Jumbo om 17.23 uur geopend was. Bovendien is de Jumbo [naam 1] bij brief van 20 mei 2014 reeds verzocht zich te houden aan de Winkeltijdenwet en Verordening Winkeltijden Breda 2011. Jumbo [naam 1] is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen. Er is geen zienswijze ingediend.
Op 9 september 2014 is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daarin is het volgende te kennen gegeven:
"Op zondag 6 juli 2014 omstreeks 16:45 bevond ik mij op [adres] ter hoogte van pand nummer […] in [plaats] gemeente [plaats] . Ik bevond mij in burger gekleed naar aanleiding van een controle op de winkelsluitingstijden.Ik zag dat omstreeks 17:15 uur nog mensen in de Jumbo in en uitliepen. Ik zag dat de hekken omstreeks 17:20 pas werden gesloten.
De overige zaken zijn mij niet meer bekend. Dit door het late opmaken van het PV. (…)"
Bij besluit van 8 oktober 2014 hebben verweerders een last onder dwangsom ter hoogte van€ 5.000,- per overtreding met een maximum van € 25.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Winkeltijdenwet. De last is gericht aan Jumbo [naam 1] .
Uit een rapport van bevindingen van 21 oktober 2014 blijkt het volgende:
"Op zondag 19 oktober 2014 omstreeks 17.18 uur bevond ik mij, in burger gekleed ten te voet op de openbare weg [adres] te [plaats] , gemeente [plaats] . Terwijl ik bezig was met controle zag ik dat 1 luik helemaal dicht was. Het andere luik was voor een deel dicht. Er stonden nog 2 klanten binnen om af te rekenen. Men was al druk doende met schoonmaken. Tijdens controle geen nieuwe klanten binnen zien komen en er waren ook geen klanten meer binnen."
Bij besluit van 12 maart 2015 is het bezwaar van Jumbo [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat het geen entiteit is met zelfstandige rechtspersoonlijkheid en het bezwaar van [naam 2] ongegrond. Volgens verweerders blijkt uit het rapport van bevindingen van 20 mei 2014 en het proces-verbaal van 9 september 2014 dat sprake is van overtreding van artikel 2 van de Winkeltijdenwet. Van belang is dat de winkel na 17:00 uur nog geopend was voor publiek. De stelling dat verweerders niet bij alle bedrijven stringent de Winkeltijdenwet handhaaft, is niet onderbouwd. Voorts staat de hoogte van de dwangsom in verhouding met de overtreding en het belang dat daarmee is gediend. De hoogte dient immers dermate hoog te zijn dat daarvan een prikkel uitgaat tot het beëindigen van de overtreding. De hoogte van de dwangsom is niet in strijd met artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit een rapport van bevindingen van 30 november 2014 blijkt het volgende:
"Op zondag 30 november 2014 omstreeks 17.15 uur bevond ik mij, in burger gekleed en te voet op de openbare weg [adres] te [plaats] , gemeente [plaats] .Terwijl ik bezig was met controle zag ik dat er nog klanten binnen waren en dat er ook nieuwe binnenliepen. Ik zag dat niemand van de medewerkers de klanten er op attendeerden dat de zaak gesloten was. Nadat men in de gaten kreeg dat ik foto’s had gemaakt en ik er nog steeds stond, hoorde ik klanten vragen of ze gesloten waren en hierop werd positief geantwoord. Ik zag de klanten dan ook weg gaan. Daarna heb ik mijn fiets gepakt en ben weggegaan en ben even verderop via de volgende ingang van [adres] naar binnen gegaan. Ter hoogte van de Bruna heb ik even staan kijken en ik zag dat er toch weer klanten werden toegelaten. Omstreeks 17.25 uur ging het luik van de balie dicht. Terwijl men aan het opruimen was zag ik dat er toch weer een klant werd toegelaten."
Bij besluit van 17 maart 2015 is Jumbo [naam 1] te kennen gegeven dat er een dwangsom is verbeurd omdat er op 30 november 2014 is geconstateerd dat de winkel tussen 17.15 en 17.25 nog geopend was voor het publiek. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is met toepassing van artikel 5:39 van de Awb aan het College doorgezonden en het beroep richt zich dan ook mede tegen deze invorderingsbeschikking.
3. Het College stelt allereerst vast dat uit het tot de gedingstukken behorende uittreksel van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat Jumbo [naam 1] een zelfstandige juridische entiteit is. Het College zal dan het beroep dat, voor zover dat namens Jumbo [naam 1] is ingesteld, niet-ontvankelijk verklaren.
3.1
Voorts stelt het College vast dat uit bedoeld uittreksel blijkt dat [naam 2] de eigenaar is van de onderneming (een eenmanszaak) waarvan een vestiging is gevestigd aan [adres] te [plaats] (handelsnaam [naam 2] ). De last moet dus gericht worden aan [naam 2] . Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA2240) is het College van oordeel dat verweerders dit gebrek terecht hebben onderkend en dit bij het bestreden besluit hebben hersteld, waarbij zij zich eveneens terecht op het standpunt hebben gesteld dat niet is gebleken dat appellant daardoor in zijn belangen zou worden geschaad. De last heeft appellant immers bereikt, waartegen hij vervolgens bezwaar heeft gemaakt en hij is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het had voor appellant duidelijk moeten zijn dat hij als eigenaar van deze eenmanszaak degene is tot wie de last zich richt. Bovendien heeft de wijziging geen gevolgen voor de inhoud of reikwijdte van de last. Anders dan appellant heeft betoogd, is hiermee geen sprake van uitbreiding van de last.
Ten aanzien van de invorderingsbeschikking overweegt het College dat deze ook ten onrechte op naam van Jumbo [naam 1] is gesteld. Evenwel ziet het College aanleiding dit gebrek met toepassing van 6:22 Awb te passeren door te bepalen dat de invorderingsbeschikking geacht moet worden te zijn gericht aan [naam 2] . Niet aannemelijk is dat deze appellant daardoor wordt benadeeld.
In het vervolg van deze uitspraak wordt [naam 2] ook aangeduid als appellant.
4. Appellant heeft aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wtw. Het College is van oordeel dat deze stelling niet slaagt. Uit de hiervoor weergegeven verschillende rapporten van bevindingen blijkt dat de winkel op verschillende data na 17.00 uur geopend was voor publiek. Dat appellant stelt dat niet is gebleken dat er na 17.00 uur nog klanten zijn toegelaten in de winkel en dat de mensen die na 17.00 uur de winkel zijn uitgelopen dit op verzoek van het personeel hebben gedaan, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van een overtreding van artikel 2 Wtw. Aan de suggestie van appellant dat na 17.00 uur in de winkel personeel zonder werkkleding rondloopt (omdat zij dat hebben uitgetrokken of hebben verwisseld) en de stelling dat er geen aankopen gedaan konden worden, kan evenmin de conclusie worden verbonden dat geen sprake is van een overtreding. Daarbij komt dat dit van de kant van appellant niet zijn onderbouwd. Al deze stellingen kunnen naar het oordeel van het College op geen enkele manier afbreuk doen aan hetgeen blijkens de rapporten van bevindingen is geconstateerd. Evenmin ziet het College hierin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen weergegeven in de rapporten.
4.1
Het College is dan ook van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat appellant de bij de last genoemde bepaling van de Wtw heeft overtreden. Verweerders waren derhalve bevoegd tot het opleggen van deze last. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij een aanvraag heeft ingediend ten einde de openingstijden te verruimen is, is namens verweerders onweersproken te kennen gegeven dat een dergelijke aanvraag niet bekend is bij verweerders. Ook overigens is, anders dan appellant heeft gesteld, geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerders gelet op het evenredigheidsbeginsel van handhaving in dit geval hadden behoren af te zien. Met de stelling van appellant dat verweerders hadden kunnen volstaan met het geven van een (ernstige) waarschuwing miskent hij dat hij reeds bij brief van 10 juni 2014 door verweerders is gewaarschuwd. Dat verweerders volgens appellant alleen bij hem handhavend optreden, heeft hij op geen enkele manier onderbouwd. Verweerders hebben hierin geen aanleiding hoeven te zien om van handhavend optreden af te zien. Verweerders hebben dan ook terecht de last onder dwangsom opgelegd.
5. Het beroep, voor zover gericht tegen de handhaving van de last onder dwangsom is, ongegrond. Ten aanzien van de invorderingsbeschikking overweegt het College dat appellant daartegen dezelfde gronden heeft ingediend als tegen de handhaving van de last onder dwangsom. Voor zover relevant wijst het College naar de overwegingen 4. en 4.1 en voor het overige treffen deze ten aanzien van de invorderingsbeschikking geen doel.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2016.
De voorzitter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
w.g. M. van Duuren w.g. P.M. Beishuizen