Ktr. Dordrecht, 12-05-2011, nr. 273047 CV EXPL 11-916
ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ5181
- Instantie
Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter)
- Datum
12-05-2011
- Magistraten
Mr. S.M. Lecluse-de Bruijn
- Zaaknummer
273047 CV EXPL 11-916
- LJN
BQ5181
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ5181, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter), 12‑05‑2011
Uitspraak 12‑05‑2011
Mr. S.M. Lecluse-de Bruijn
Partij(en)
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 12 mei 2011
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. A.C. Turner, advocaat,
tegen
De Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie,
zetelend te 's‑Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde mr. S. Bolte.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk de Staat.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
- 1.
de dagvaarding van 28 december 2010;
- 2.
de conclusie van antwoord;
- 3.
het tussenvonnis van 24 februari 2011 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- 4.
de aantekening dat de comparitie van partijen is gehouden op 14 april 2011;
- 5.
het proces-verbaal d.d. 14 april 2011 waarin [eiser] uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdereboven € 5.000,00;
- 6.
de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. De feiten
1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2
[eiser] heeft eerst bij mondelinge huurovereenkomst per 1 maart 2008 en vervolgens bij schriftelijke huurovereenkomst d.d. 10 mei 2008 een gedeelte van zijn bedrijfspanden aan de [adres] verhuurd aan [naam] (hierna: [huurder]).
1.3
Op 25 augustus 2008 heeft de politie Zuid-Holland-Zuid een inval gedaan in de bedrijfspanden aan de [adres] en daarbij in de panden [adres] hennepkwekerijen aangetroffen. Bij de uitvoering van het strafvorderlijk optreden zijn deuren beschadigd. Deze schade kan in totaal worden begroot op € 5.125,00 inclusief BTW.
1.4
Op 27 augustus 2008 is [eiser] door de politie als getuige gehoord. In dit verhoor heeft [eiser] verklaard een mobiel telefoonnummer van [huurder] te hebben en dat [huurder] een bedrijf, Miteda S.R.L., vertegenwoordigde, welk bedrijf is gevestigd op een voor [eiser] onbekend adres. Voorts heeft [eiser] verklaard dat de totale huurprijs ad € 3.350,00 per maand contant door [huurder] werd betaald. Tot slot heeft [eiser] verklaard dat hij een kopie van een soort legitimatiebewijs dat in Roemenië was afgegeven van [huurder] had ontvangen. Op het afschrift van dit legitimatiebewijs (productie 3 bij conclusie van antwoord) is bovenaan het woord ‘Temporara’ afgedrukt.
1.5
[huurder] is op 8 oktober 2009 door de rechtbank Dordrecht veroordeeld met betrekking tot de aangetroffen hennepkwekerijen.
2. De vordering
2.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en uit dien hoofde verplicht is de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden te vergoeden;
- 2.
de Staat te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een vergoeding van de schade ten bedrage van € 5.000,00, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2
[eiser] legt een onrechtmatige overheidsdaad ten grondslag aan zijn vordering.
3. Het verweer
3.1
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en te vermeerderen met wettelijke rente. De Staat is primair van oordeel dat de schade van [eiser], zijnde een bedrijfsmatig verhuurder, tot zijn normale bedrijfsrisico behoort en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de Staat gehouden is de schade aan [eiser] te vergoeden.
3.2
Voor zover sprake is van onevenredige schade is de Staat subsidiair van oordeel dat op grond van artikel 6:101 lid 2 BW de eigen schuld van [huurder] aan [eiser] kan worden toegerekend nu de schade van [eiser] een direct gevolg is van de hennepkwekerijen van [huurder].
3.3
Meer subsidiair is de Staat van oordeel dat [eiser] zijn schade had kunnen beperken en dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst niet zorgvuldig genoeg is geweest, zodat sprake is van eigen schuld die op grond van artikel 6:101 lid 1 BW voor rekening van [eiser] dient te komen.
Beoordeling van het geschil
4.
Partijen zijn het erover eens dat de onder 1.3 genoemde politie-inval voldeed aan de daaraan te stellen regels van strafprocesrecht en daarom als zodanig ook jegens [eiser] als rechtmatig moet worden aangemerkt. Verder zijn partijen het erover eens dat bij het politie-optreden geen onnodige schade, dat wil zeggen schade die bij een zorgvuldig politie-optreden voorkomen had kunnen en moeten worden, is veroorzaakt. Tussen partijen is enkel in geschil of de onontkoombare schade die in casu aan de deuren van de panden is ontstaan door de Staat vergoed moet worden.
5.
Voor de beoordeling daarvan is het volgende toetsingskader zoals dat volgt uit de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 30 maart 2001 (NJ 2003, 615) en van 17 september 2004 (NJ 2005, 392) van belang. In deze arresten heeft als uitgangspunt te gelden dat ook indien een overheidshandeling op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, de overheid op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de onevenredig nadelige gevolgen van zodanige handeling, dat wil zeggen de gevolgen die buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen en die op een beperkte groep burgers of instellingen drukken. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade. Voorts wordt in voormeld arrest van 17 september 2004 voor zover het gaat om strafvorderlijk optreden waarvan de gevolgen een ander dan de verdachte treffen als uitgangspunt gehanteerd dat in het algemeen enig ongemak of gering tijdverlies niet als onevenredig kan worden aangemerkt en dat men dit zal moeten aanvaarden als vallend binnen het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico, maar dat dit niet zonder meer zal kunnen worden gezegd indien zaken van die ander als gevolg van dit optreden worden beschadigd. Dit een en ander brengt mee dat moet worden aangenomen dat schade die bij een huiszoeking in de woning van een ander dan de verdachte wordt toegebracht aan zaken van die ander, niet behoort tot het maatschappelijk risico van die ander, zodat de overheid in beginsel gehouden is die schade op grond van onrechtmatige daad te vergoeden.
6.
In het licht van voormelde jurisprudentie is in het onderhavige geval het volgende relevant:
- a.
de schade betreft schade aan eigendommen van [eiser];
- b.
de schade bedraagt € 5.000,00, nadat [eiser] uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere boven € 5.000,00;
- c.
het strafvorderlijk optreden was niet gericht tegen [eiser], maar tegen [huurder] op wiens handelen [eiser] buiten het gehuurde geen invloed kon uitoefenen;
- d.
[eiser] was niet betrokken bij en/of op de hoogte van het strafbare handelen van [huurder].
Op grond van deze omstandigheden moet geoordeeld worden dat de schade aan de deuren van de door [eiser] verhuurde bedrijfspanden als gevolg van het strafvorderlijk optreden niet valt onder het normale maatschappelijke of normale bedrijfsrisico van [eiser].
7.
Voor zover de Staat met het oog op de Wherestad jurisprudentie (Hoge Raad 2 oktober 2009, NJ 2010, 95) heeft willen betogen dat [eiser] een (grootschalig) bedrijfsmatig dan wel commercieel verhuurder is en dat dit mee zou moeten wegen in het oordeel of de schade behoort tot het normale maatschappelijk risico of normale bedrijfsrisico gaat de kantonrechter daaraan voorbij. De Staat heeft in dit kader enkel gewezen op het feit dat de verhuurde bedrijfspanden in eigendom zijn van [naam ] Beheer B.V. waarvan [eiser] enig eigenaar en aandeelhouder is. [eiser] heeft er zijnerzijds tijdens de comparitie onweersproken op gewezen dat hij vijf of zes percelen verhuurt aan oud-werknemers of familieleden. Van dit gegeven uitgaand, kan niet worden gezegd dat [eiser] een commerciële verhuurder is die zich op grote schaal bezig houdt met het verhuren van bedrijfspanden. Overigens valt uit de Wherestad jurisprudentie niet af te leiden dat de enkele omstandigheid dat de verhuurder een grootschalige bedrijfsmatige verhuurder is dit meebrengt dat de schade tot diens normale maatschappelijke risico of normale bedrijfsrisico behoort.
8.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de Staat in beginsel aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade op grond van onrechtmatige daad.
9.
Vervolgens rijst de vraag of de op de Staat rustende vergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW moet worden verminderd of geheel moet vervallen, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. In dit kader heeft de Staat onder verwijzing naar de Wherestad jurisprudentie een beroep gedaan op artikel 6:101 lid 2 BW.
10.
Artikel 6:101 lid 2 BW geeft voor een bijzonder geval aan wanneer sprake is van een aan de benadeelde toerekenbare omstandigheid in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW. In het onderhavige geval is artikel 6:101 lid 2 BW van toepassing nu de vergoedingsplicht schade betreft die is toegebracht aan deuren in panden die een derde ([huurder]) voor de benadeelde ([eiser]) in zijn macht had krachtens een huurovereenkomst en de schade het gevolg is van omstandigheden (het aanwezig zijn van hennepkwekerijen in de desbetreffende panden) die aan de derde ([huurder]) kunnen worden toegerekend. De vraag rijst dan vervolgens welk percentage eigen schuld aan [eiser] moet worden toegerekend. In het onderhavige geval staat buiten kijf dat de verantwoordelijkheid voor de schade voor 100 % bij de huurder ([huurder]) ligt. Op grond van artikel 6:101 lid 2 jo. artikel 6:101 lid 1 BW komt in beginsel de schade voor 100 % voor rekening van [eiser], met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de zogenaamde billijkheidscorrectie).
11.
Voor toepassing van de billijkheidscorrectie is in de gegeven omstandigheden geen aanleiding. [eiser] is immers op onvoorzichtige wijze een huurovereenkomst met [huurder] aangegaan door:
- 1.
niet nader (door) te vragen naar diens kredietwaardigheid, terwijl het om verhuur van grote delen van zijn bedrijfspanden ging met een substantiële huurprijs per maand;
- 2.
akkoord te gaan met contante betaling van de huur;
- 3.
niet nader (door) te vragen naar het adres en de werkwijze van het bedrijf van [huurder];
- 4.
te volstaan met een afschrift van een in het Roemeens opgesteld legitimatiebewijs waarop de woorden ‘temporara’ waren afgedrukt, zonder nader (door) te vragen naar bijvoorbeeld referenties.
Een en ander geldt te meer nu in de media sinds jaar en dag aandacht wordt besteed aan opgerolde hennepkwekerijen in bedrijfspanden.
12.
Het voorgaande brengt mee dat de schade op grond van artikel 6:101 lid 2 jo. artikel 6:101 lid 1 BW geheel voor rekening van [eiser] komt en de vorderingen van [eiser] (waaronder de verklaring voor recht die van een schadevergoedingsplicht uitgaat) dan ook zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld op na te melden wijze.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op € 400,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerden met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de dag van de uitspraak van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Lecluse-de Bruijn, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2011, in aanwezigheid van de griffier.