Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Rb. Midden-Nederland, 22-06-2022, nr. UTR 22/1725
ECLI:NL:RBMNE:2022:3686
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
22-06-2022
- Zaaknummer
UTR 22/1725
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2022:3686, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 22‑06‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Kinderopvangtoeslag, verweerder moet beslissen binnen twaalf weken.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1725
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiseres stelt haar aanvraag te hebben ingediend op 4 februari 2020. De in het dossier aanwezige ontvangstbevestiging is van 25 februari 2020. Verweerder moet binnen zes maanden na die ontvangstdatum beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomstenafhankelijke regelingen (Awir). Verweerder heeft bij beschikking van 26 maart 2020 een definitief schadebedrag van € 12.342 aan CAF11 compensatie aan eiseres toegekend. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiseres eventuele meer schade kan aangeven bij de Commissie Werkelijke Schade. Daaropvolgend heeft verweerder op 21 november 2020 € 750,- toegekend als tegemoetkoming voor de vertraging. Verweerder heeft vervolgens in de brief van 3 december 2020 een beslistermijn eenmalig verlengd met zes maanden (tot 30 juni 2021). Op 28 januari 2021 heeft verweerder in het kader van de herbeoordeling het aan eiseres op 26 maart 2020 toegekende bedrag aangevuld tot € 30.000,-.
4. De rechtbank kan aan de hand van de door verweerder overgelegde stukken weliswaar niet bepalen of de beslistermijn juist is verdaagd maar partijen zijn het erover eens dat verweerder uiterlijk op 30 juni 2021 had moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 7 februari 2022 in gebreke heeft gesteld (de stempel met de datum van ontvangst daarvan is van 10 februari 2022) en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. De dwangsomtermijn vangt daarom aan op (10 februari 2022 plus veertien dagen) 25 februari 2022.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de hoogte van de dwangsom juist vastgesteld op een bedrag van € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. Verweerder heeft de rechtbank in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie, gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar wordt gedurende een periode van twee weken alle relevante informatie over en met de ouder verzameld over de jaren waarover een verschil van mening bestaat. Hierna moet verweerder verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Hierna wordt de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. De ouder heeft de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven. Gelet op het grote aantal aanvragen is er een vertraging in de afhandeling ontstaan, waardoor verweerder om een termijn van twaalf weken verzoekt.
9. Eiser(es) heeft de rechtbank verzocht verweerder een termijn van vier dagen na verzending uitspraak te geven om een beslissing te nemen. Eiseres wil niet akkoord gaan met de door verweerder voorgestelde termijn van twaalf weken, omdat het besluit nu al bijna tweeënhalf jaar op zich laat wachten.
10. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing en zij als gevolg daarvan kan ervaren andermaal slachtoffer te zijn van de kinderopvangtoeslagenaffaire, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken dan wel de door eiseres verzochte beslistermijn van vier dagen voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals weergegeven onder randnummer 8. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
11. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om nu zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. Verweerder stelt enerzijds weliswaar dat het dossier van eiseres onlangs is herbeoordeeld maar vraagt anderzijds om een termijn van twaalf weken met daarbij een onderbouwing die ziet op het gehele proces van herbeoordeling. De rechtbank ziet dat verweerder inmiddels bijna tweeënhalf jaar de tijd gehad een beslissing bekend te maken. Ondanks eerdere toezegging en een ingebrekestelling van 10 februari 2022 wacht eiseres nog steeds op een beslissing. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift (5 mei 2022) en die van deze uitspraak vindt de rechtbank de hiervoor genoemde termijn van twaalf weken in lijn met de door de Afdeling1.gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk
28 juli 2022 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die de ouder de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
13. Het beroep is kennelijk gegrond.
14. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog
een besluit bekend te maken, aldus uiterlijk op 28 juli 2022 en met dien verstande dat
deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die de ouder de zes weken
voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑06‑2022