Rb. Den Haag, 19-04-2016, nr. SGR 15/7256, nr. SGR 15/7257, nr. SGR 15/7258, nr. SGR 15/7260
ECLI:NL:RBDHA:2016:4534
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-04-2016
- Zaaknummer
SGR 15/7256
SGR 15/7257
SGR 15/7258
SGR 15/7260
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:4534, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:3835, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 14 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2016/12.2
NTFR 2016/1686 met annotatie van mr. J. Kastelein
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Gedurende de jaren 2009 tot en met 2012 heeft eiseres in haar aangiften loonheffing de afdrachtvermindering onderwijs toegepast. Na een boekenonderzoek, waarbij de nodige omissies zijn geconstateerd, heeft verweerder een deel van de afdrachtvermindering nageheven en daarbij vergrijpboeten opgelegd. In geschil is of dit terecht is. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag over 2012 en de daarbij opgelegde vergrijpboeten terecht zijn opgelegd, maar dat uit het controlerapport blijkt dat het boekenonderzoek feitelijk beperkt is gebleven tot dat jaar en de uitkomsten van het onderzoek zijn geëxtrapoleerd naar de andere jaren. De rechtbank oordeelt dat een dergelijke extrapolatie mogelijk is als op grond van empirisch bewijs aannemelijk is dat die jaren een constant beeld vertonen of op voorhand vaststaat dat de data in die jaren in dezelfde mate juist of onjuist zijn als die van het onderzochte jaar. Omdat de loonadministratie over de onderhavige jaren voor controle beschikbaar was had verweerder dit empirisch onderzoek kunnen uitvoeren. Nu dit niet is gebeurd, is de extrapolatie niet toelaatbaar. De beroepen zijn daarom gegrond en de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven boete- en rentebeschikkingen worden vernietigd.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/7256, SGR 15/7257, SGR 15/7258 en SGR 15/7260
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
19 april 2016 in de zaken tussen
[B.V. X], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: mr. A.H.G. Katz),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 21 september 2015 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen (LB) en de bij die naheffingsaanslagen gegeven beschikkingen tot het opleggen van vergrijpboeten en het in rekening brengen van heffings- dan wel belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], bijgestaan door
[persoon C] en [persoon D].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van eiseres met het zaaknummer SGR 15/7259. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013;
- vernietigt de naheffingsaanslagen, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiseres is een particuliere beveiligingsorganisatie en haar activiteiten bestaan in hoofdzaak uit het ter beschikking stellen van personeel voor beveiligingswerkzaamheden.
2. In haar aangifte loonheffing heeft eiseres, onder toepassing van artikel 14, eerste lid, aanhef en onderdelen a en e, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), de zogenoemde “afdrachtvermindering onderwijs” toegepast met betrekking tot werknemers die de beroepspraktijkvorming volgen van de beroepsbegeleidende leerweg (afdracht bbl) en werknemers die scholing volgen die is gericht op het op een startkwalificatie brengen van personen die dat niveau missen (afdracht startkwalificatie).
3. Op 20 januari 2014 is verweerder begonnen aan boekenonderzoek bij eiseres waarvan hij op 3 december 2014 het controlerapport heeft uitgebracht. Paragraaf 3.4 van het controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, luidt als volgt:
“BBL-opleidingen
Bij het raadplegen van onderliggende bescheiden over het refertejaar 2012, hebben wij met betrekking tot enkele leerlingen verschillende omissies geconstateerd, die van invloed hadden moeten zijn op de hoogte van de geclaimde afdrachtvermindering. De navolgende situaties zijn geconstateerd:
- -
Nadat een aantal leerlingen het diploma heeft behaald, heeft [eiseres] verzuimd de afdrachtvermindering te stoppen;
- -
- -
Er is WVA geclaimd terwijl er geen POK is aangetroffen;
- -
Er is WVA geclaimd terwijl nog niet met de opleiding is gestart;
- -
Er is WVA geclaimd voor een stagiair;
- -
Er is WVA geclaimd terwijl er geen enkele informatie aanwezig is over het begeleiden en beoordelen van de aspirant-beveiligers.
Bovengenoemde omissies leiden er normaliter toe dat in 2012 een bedrag van € 2.814 als ten onrechte geclaimde WVA zou moeten worden aangemerkt.
Opleiding Startkwalificatieniveau
Met betrekking tot een aantal leerlingen/werknemers is in het refertejaar 2012 gebleken dat de vereiste, in de wet genoemde, verklaring [Rb: bedoeld is ‘niet’] aanwezig is, waarin het UWV Werkbedrijf verklaart dat de werknemer voor aanvang van de dienstbetrekking (vanaf 2010: voor aanvang van de scholing) een werkloze is. Om de afdrachtsvermindering (startkwalificatie) te mogen claimen moet aan deze formele eis zijn voldaan.
Bovengenoemde omissie leidt er normaliter toe dat in 2012 een bedrag van € 8.470 als ten onrechte geclaimde WVA zou moeten worden aangemerkt.
In 2012 is er derhalve ten onrechte een bedrag van € 11.283 aan WVAO geclaimd (€ 2.814 BBL en € 8.470 Startkwalificatie). Dit bedrag is 15% van het totaal in 2012 geclaimde bedrag aan WVAO (€ 76.954).”
4. Op basis van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd en de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen gegeven. In geschil is of dit terecht is.
5. Eiseres stelt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen rekening is gehouden met de door haar verstrekte informatie en de desbetreffende opleiding, scholing en begeleiding daadwerkelijk zijn verstrekt. De afwezigheid van verklaringen van het UWV WERKbedrijf is onvoldoende om de afdrachtvermindering te weigeren. Eiseres verzet zich voorts tegen de extrapolatie van de bevindingen van verweerder over 2012 naar de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel voor 2013 omdat zij vertrouwen mocht ontlenen aan de eerder tot stand gekomen afdrachtverminderingen over de jaren 2009, 2010 en 2011.
Aangaande de boete stelt eiseres dat die ten onrechte is opgelegd omdat zij haar administratieve verplichtingen is nagekomen en zij te goeder trouw heeft gehandeld.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de wet op de juiste wijze heeft toegepast en deze wetstoepassing niet afhankelijk is van de goede trouw van eiseres. Verder is tijdens het boekenonderzoek aan eiseres de gelegenheid gegeven om nadere gegevens en stukken te verstrekken. Eiseres heeft dit ook gedaan en met die informatie is rekening gehouden. Het voor het jaar 2012 toegepaste correctiepercentage kan, aldus nog steeds verweerder, worden geëxtrapoleerd naar andere jaren omdat de handelwijze van eiseres gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 steeds dezelfde is geweest.
Aangaande de boeten stelt verweerder dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld door niet de verklaringen van het UWV WERKbedrijf aan te vragen, te bewaren en over te leggen en dat zij, voor wat betreft de afdracht bbl, haar interne processen niet op orde had, waardoor fouten in de afdrachtvermindering onvermijdelijk waren. Voor verval of verdere matiging van de boeten is daarom geen aanleiding.
7. Bij uitspraak van heden in de zaak met zaaknummer SGR 15/7259 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat geen recht op afdrachtvermindering onderwijs bestaat als niet is voldaan aan alle bij of krachtens de wet gestelde eisen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat uit het controlerapport en uit hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd voldoende duidelijk was geworden dat met betrekking tot een aantal werknemers niet aan alle wettelijke eisen was voldaan. De rechtbank heeft daarom het beroep dat is gericht tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking ongegrond verklaard. Uit het controlerapport blijkt echter ook dat het boekenonderzoek beperkt is gebleven tot het jaar 2012 en dat de uitkomsten van dat onderzoek naar de onderhavige jaren zijn geëxtrapoleerd. In het voorgaande ligt besloten dat de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en beschikkingen voor de onderhavige jaren afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de eerder genoemde extrapolatie terecht was.
8. De rechtbank overweegt dat het extrapoleren van resultaten van een in een bepaald jaar gehouden onderzoek naar andere jaren mogelijk is, als er voldoende grond is om aan te nemen dat die jaren een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie of op voorhand vaststaat dat de data in die jaren in dezelfde mate juist of onjuist zijn als die van het onderzochte jaar. Een dergelijke omstandigheid kan zonder empirisch bewijs niet voor waar worden aangenomen. Zijn er voldoende mogelijkheden om een dergelijk empirisch onderzoek uit te voeren, dan is het extrapoleren zonder nader onderzoek niet toelaatbaar.
9. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het recht op afdrachtvermindering weliswaar bij eiseres ligt, maar eiseres dit bewijs kan leveren door inzage te geven in de loonadministratie. Verweerder heeft de loonadministratie over 2012 gecontroleerd en heeft de uitkomsten van dat onderzoek geëxtrapoleerd naar de onderhavige jaren met als argument dat de handelwijze van eiseres gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 steeds dezelfde is geweest en voor de onderhavige jaren dus kan worden uitgegaan van het foutpercentage dat is gevonden voor het jaar 2012. Dat, naar verweerder heeft aangevoerd, hierover met eiseres een afspraak zou zijn gemaakt, is door eiseres weersproken en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Uit hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd leidt de rechtbank af dat de loonadministratie over de onderhavige jaren voor controle beschikbaar was. Verweerder had dus de mogelijkheid om het in 8 bedoelde empirisch onderzoek uit te voeren. Nu verweerder dit heeft nagelaten is de rechtbank van oordeel dat de extrapolatie niet toelaatbaar is. Nu ook geen andere gronden voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen zijn aangevoerd, moet worden geoordeeld dat die ten onrechte zijn opgelegd en gegeven. Hetgeen partijen verder over en weer hebben aangevoerd behoeft daarmee geen behandeling meer.
10. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de naheffingsaanslagen en de beschikkingen vernietigd.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, alsmede een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor van 1,5 voor vier samenhangende zaken).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.