Einde inhoudsopgave
Erfgoedwet
Artikel 6.15 Vordering tot teruggave
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2016
- Bronpublicatie:
09-12-2015, Stb. 2015, 511 (uitgifte: 18-12-2015, kamerstukken: 34109)
- Inwerkingtreding
01-07-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2015, Stb. 2016, 14 (uitgifte: 12-01-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Erfgoed, monumenten en archeologie
Ruimtelijk bestuursrecht / Monumentenzorg
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Onze Minister stelt, nadat hij een cultuurgoed in bewaring heeft genomen als bedoeld in artikel 6.11, voor de rechter die naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is, een rechtsvordering tot teruggave van dat cultuurgoed in tegen de bezitter, of bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder.
2.
De artikelen 86, 88, eerste lid, en 99, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, noch overeenkomsten op grond waarvan cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied zijn vervreemd of bezwaard, kunnen worden tegengeworpen aan Onze Minister die op grond van het eerste lid een cultuurgoed opeist.
3.
De rechter die een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid toewijst, kent ten laste van de Staat aan de bezitter of de houder toe:
- a.
een schadeloosstelling, indien deze aannemelijk maakt het cultuurgoed in eigendom te hebben of te hebben verkregen; dan wel voor zover het betreft andere gevallen:
- b.
een naar gelang van de omstandigheden billijke vergoeding, indien deze bij de verkrijging van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.
4.
Indien de bezitter of de houder van wie de teruggave van een cultuurgoed wordt gevorderd, niet voldoet aan de verplichting die artikel 87 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek hem oplegt, blijft het derde lid, onder b, ten aanzien van hem buiten toepassing.
5.
Een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid verjaart niet.